Uitspraak 201403829/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Hellendoorn

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Overijssel

201403829/1/R1.

Datum uitspraak: 20 mei 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Hellendoorn, en anderen,

2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Hellendoorn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hellendoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Permanente bewoning recreatiewoningen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1], [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A] en de raad, vertegenwoordigd door G.J.M. Fikken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een regeling voor enkele recreatiewoningen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

3. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor het perceel [locatie 1]. Volgens hen is aan dit perceel ten onrechte geen woonbestemming toegekend, terwijl op 30 januari 1968 bouwvergunning is verleend voor een woning die naar aard en omvang als burgerwoning moet worden aangemerkt. Volgens [appellant sub 1] en anderen is de woning nooit als recreatiewoning vergund en gebouwd, omdat het bebouwde oppervlak meer dan 80 m^2 bedroeg en geen sprake was van een woning van lichte constructie. Verder voeren zij aan dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan het perceel Looweg 19 in het verleden wel een woonbestemming is toegekend.

3.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" toegekend.

Ingevolge artikel 1, lid 1.37, van de planregels moet onder het begrip "recreatiewoning" worden verstaan een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben. Onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn gronden met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" bestemd voor recreatiewoningen.

3.2. Ingevolge artikel 2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening) voorzien bestemmingsplannen niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op enig moment als zodanig is gebouwd een woonbestemming wordt toegekend.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend voor zover deze recreatiewoningen al voor of op 31 oktober 2003 permanent bewoond werden en deze permanente bewoning sindsdien onafgebroken is voortgezet voor zover:

- voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voor (bestaande) reguliere woningen;

- voldaan wordt aan relevante milieuwet- en regelgeving;

- de recreatiewoningen in stads- en dorpsrandgebieden staan, voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en Nationaal Landschap.

In de toelichting behorend bij artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening staat dat de kern van de bepaling is dat de bestemming van recreatiewoningen niet mag worden gewijzigd in een woonbestemming. De achtergrond van deze regel is dat recreatiewoningen die nu als zodanig bestemd zijn, beschikbaar moeten blijven voor een recreatieve functie om te voorkomen dat voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen (opnieuw) beslag wordt gelegd op de groene omgeving. Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor die permanent bewoonde recreatiewoningen die staan in stads- en dorpsrandgebieden, voor zover het niet gaat om gebieden die aangewezen zijn als EHS en Nationaal Landschap. Reden voor deze uitzondering is dat deze gebieden op termijn wellicht toch gaan vallen binnen het stads- en dorpsgebied in het kader van stadsuitleg en een woonfunctie die aansluit bij de functie van het naastgelegen gebied.

3.3. De Afdeling stelt vast dat op 30 januari 1968 door het college van burgemeester en wethouders bouwvergunning is verleend voor de bouw van een zomerbungalow op de gronden die thans worden aangeduid als het perceel [locatie 1]. Op dat moment gold het bestemmingsplan "Plan in hoofdzaak Hellendoorn 1953". Blijkens de plankaart behorende bij dat bestemmingsplan was aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Zomerhuisjes" toegekend. Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Plan in hoofdzaak Hellendoorn 1953", welk artikel door de raad op 22 september 1959 gewijzigd was vastgesteld, mochten op terreinen met de bestemming "Zomerhuisjes" alleen niet voor permanente bewoning bestemde vrijstaande woningen van lichte constructie worden gebouwd en mocht het bebouwde oppervlak van het zomerhuisje, met inbegrip van garage en bergruimte, niet meer bedragen dan 80 m^2.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning op het perceel [locatie 1] op enig moment als recreatiewoning is gebouwd, zodat artikel 2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening van toepassing is. Het gestelde dat vergunning zou zijn verleend voor de bouw van een woning van meer dan 80 m^2 zonder lichte constructie - wat daar ook van zij - maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de woning als burgerwoning mocht worden gebruikt.

3.4. Vast staat dat aan het perceel [locatie 1] in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" de dubbelbestemming "Recreatiedoeleinden" met de categorieaanduiding "Rz (zomerhuisjes)" was toegekend. Een uitzondering op het in artikel 2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening neergelegde uitgangspunt is ingevolge het tweede lid alleen toegestaan indien een recreatiewoning al vanaf 31 oktober 2003 onafgebroken permanent wordt bewoond en voor zover deze is gelegen in een stads- of dorpsrandgebied, voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal landschap. Het perceel [locatie 1] is gelegen op een afstand van meer dan 1,5 km van de rand van het dorpsgebied van Hellendoorn. De gronden gelegen tussen de rand van het dorpsgebied en het perceel [locatie 1] bestaan overwegend uit gronden met de bestemming "Natuur" en de bestemming "Agrarisch met waarden". Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel [locatie 1] niet is gelegen in een stads- of dorpsrandgebied.

3.5. Nu niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening dat de recreatiewoning in een stads- of dorpsrandgebied is gelegen, heeft de raad zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de Omgevingsverordening zich verzet tegen het toekennen van een woonbestemming aan de recreatiewoning van [appellant sub 1] en anderen op het perceel [locatie 1]. Over de door [appellant sub 1] en anderen gemaakte vergelijking met het perceel Looweg 19 waaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" een woonbestemming is toegekend overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het toekennen van een woonbestemming aan het perceel Looweg 19 op een vergissing berust. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt naar het oordeel van de Afdeling niet zover dat de raad een eenmalig gemaakte fout zou moeten herhalen.

Het betoog van [appellant sub 1] en anderen faalt.

4. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat aan hun perceel [locatie 1] ten onrechte niet de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" is toegekend waardoor permanente bewoning van hun recreatiewoning niet meer is toegestaan. Volgens hen wordt ten onrechte de peildatum van 20 maart 1996 gehanteerd. De peildatum van 3 augustus 2004 ligt volgens hen meer voor de hand, omdat op dat moment het eerste beleid ten aanzien van permanente bewoning is vastgesteld.

4.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels zijn specifieke vormen van verboden gebruik in ieder geval ook de permanente bewoning van recreatiewoningen en daarbij behorende gebouwen.

Ingevolge lid 3.3.2 is in afwijking van het bepaalde in lid 3.3.1 permanente bewoning van een recreatiewoning uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" met dien verstande dat, indien dat gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is op het betreffende adres dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Ingevolge artikel 12, lid 12.2.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge lid 12.2.4 is lid 12.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

4.2. Vast staat dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" aan het perceel [locatie 1] de dubbelbestemming "Recreatiedoeleinden" met de categorieaanduiding "Rz (zomerhuisjes)" was toegekend. Ingevolge artikel 16, aanhef, van de planvoorschriften behorende bij dat bestemmingsplan waren gebouwen en/of gronden met de bestemming "Recreatiedoeleinden", zoals zomerhuisjes, (..), bestemd voor de instandhouding van het bestaande verblijfsrecreatieve gebruik voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Ingevolge artikel 16a, lid A, onder 1, was het verboden zomerhuisjes en kampeermiddelen permanent te bewonen. Recreatief gebruik van zomerhuisjes was toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober en in de schoolvakanties, voor een aaneengesloten periode van maximaal zes weken. Ingevolge artikel 32, tweede lid, mocht een gebruik van onbebouwde grond en/of opstallen, dat op dat moment afweek van de bestemming en/of voorschriften, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door het gewijzigde gebruik de bestaande afwijkingen naar de aard van het plan niet werden vergroot. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1995, voor zover goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten, op 20 maart 1996 in werking is getreden.

4.3. In de plantoelichting staat dat is aangesloten bij de op 24 september 2013 door de raad vastgestelde beleidsregels "Beleid toestaan permanente bewoning recreatiewoningen" (hierna: de beleidsregels Recreatiewoningen). In deze beleidsregels staat dat, indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat de recreatiewoning voor 20 maart 1996 werd (en sindsdien nog steeds wordt) bewoond, daarmee het recht wordt verkregen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Hellendoorn. Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren zekerheid over de toekomst van hun bewoning. Het recht vastgelegd in het bestemmingsplan is overdraagbaar naar nieuwe bewoners. Indien de bewoning van de recreatiewoning gedurende meer dan een jaar wordt onderbroken, mag de permanente bewoning niet opnieuw gestart worden. Het bestemmingsplan bepaalt dat het opnieuw aanvangen van permanente bewoning verboden is.

4.4. Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd dat de raad ten onrechte de peildatum van 20 maart 1996 hanteert, overweegt de Afdeling dat, nu het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" op 20 maart 1996 in werking is getreden en het gebruik van de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] voor permanente bewoning op dat moment onder het gebruiksovergangsrecht van dat voorheen geldende bestemmingsplan zou zijn komen te vallen, de raad in redelijkheid deze datum als peildatum heeft kunnen gebruiken. Weliswaar heeft de gemeente in 2004 beleid geformuleerd met betrekking tot het permanent bewonen van recreatiewoningen, maar hierdoor is het planologisch regime van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" niet gewijzigd zodat geen nieuwe peildatum is ontstaan.

Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen niet betwist dat de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] ten tijde van de peildatum van 20 maart 1996 niet permanent werd bewoond. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning illegaal is aangevangen onder het voorheen geldende plan "Buitengebied 1995" en derhalve niet wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht van dat plan. Illegaal gebruik behoeft in beginsel niet als zodanig te worden bestemd. Het standpunt van de raad dat het onwenselijk is de illegaal aangevangen permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie 1] als zodanig te bestemmen omdat deze woning beschikbaar moet blijven voor recreatief gebruik, acht de Afdeling niet onredelijk. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" aan het perceel [locatie 1] .

Het betoog van [appellant sub 1] en anderen faalt.

5. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

6. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" met de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" voor het perceel [locatie 2]. Hij voert aan dat aan dit perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend, terwijl door het college van burgemeester en wethouders bij brieven van 30 januari 1997 en 13 november 1997 de toezegging is gedaan dat dit wel zou gebeuren. Volgens hem is in latere correspondentie van de zijde van de gemeente erkend dat een toezegging is gedaan. Verder betoogt hij dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan het perceel [locatie 3] in het verleden wel een permanente woonbestemming is toegekend.

6.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" met de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" toegekend.

6.2. Vast staat dat aan het perceel [locatie 2] in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" was toegekend. Een uitzondering op het in artikel 2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening neergelegde uitgangspunt is ingevolge het tweede lid alleen toegestaan indien een recreatiewoning al vanaf 31 oktober 2003 onafgebroken permanent wordt bewoond en voor zover deze is gelegen in een stads- of dorpsrandgebied, voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal landschap. Het perceel [locatie 2] is gelegen op een afstand van meer dan 1,5 km van de rand van het dorpsgebied van Hellendoorn. De gronden gelegen tussen de rand van het dorpsgebied en het perceel [locatie 2] bestaan overwegend uit gronden met de bestemming "Natuur" en de bestemming "Agrarisch met waarden". Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel [locatie 2] niet is gelegen in een stads- of dorpsrandgebied.

6.3. Nu niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening dat de recreatiewoning in een stads- of dorpsrandgebied is gelegen, heeft de raad zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de Omgevingsverordening zich verzet tegen het toekennen van een woonbestemming aan de recreatiewoning van [appellant sub 2] op het perceel [locatie 2]. Over het betoog van [appellant sub 2] dat in afwijking van de in de brieven van 30 januari 1997 en 13 november 1997 van het college van burgemeester en wethouders gedane toezeggingen dat aan het perceel [locatie 2] een woonbestemming zou worden toegekend geen woonbestemming is toegekend, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde toezeggingen - wat daar verder ook van zij - aan de raad kunnen worden toegerekend. Gelet hierop heeft de raad bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

6.4. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 3] waaraan in het door de raad op 20 april 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2009" wel een woonbestemming is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel in het goedkeuringsbesluit van 21 december 1995 met betrekking tot het door de raad op 23 mei 1995 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1995" had overwogen dat het pand op het perceel [locatie 3] voor een woonbestemming in aanmerking kwam en dat derhalve goedkeuring werd onthouden aan de bestemming "Zomerhuisjes" voor dit perceel, zodat hiervoor nooit deze bestemming heeft gegolden. Verder heeft de raad te kennen gegeven dat op het perceel [locatie 3], anders dan op het perceel [locatie 2], sprake is van zelfstandige ontsluiting. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

6.5. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

7. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor het perceel [locatie 4], voor zover aan dit perceel niet de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" is toegekend. Hij betoogt dat het plan ten onrechte geen permanente bewoning van zijn recreatiewoning mogelijk maakt, terwijl dit gebouw het aanzicht heeft van een burgerwoning. Onduidelijk is welk belang wordt gediend met het niet toekennen van voornoemde functieaanduiding. Volgens [appellant sub 3] is voorts sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan de percelen [locatie 5] en [locatie 6] wel de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" is toegekend. [appellant sub 3] wijst er tevens op dat hij een persoonsgebonden omgevingsvergunning kan aanvragen, maar dat hierdoor zijn kinderen in de toekomst niet in de woning kunnen blijven wonen.

7.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 4] de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" toegekend.

7.2. Blijkens de verbeelding behorende het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" was aan het perceel [locatie 4] de dubbelbestemming "Recreatiedoeleinden" met de categorieaanduiding "Rz (zomerhuisjes)" toegekend.

7.3. Vast staat dat ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening voor het perceel [locatie 4] het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" gold. Niet in geschil is dat het gebruik van de recreatiewoning op het perceel [locatie 4] voor permanente bewoning illegaal is aangevangen op het moment dat dit voorheen geldende plan in werking was, zodat dit gebruik niet wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht van dat plan. Illegaal gebruik behoeft in beginsel niet als zodanig te worden bestemd. Het standpunt van de raad dat het onwenselijk is de illegaal aangevangen permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie 4] als zodanig te bestemmen omdat deze woning beschikbaar moet blijven voor recreatief gebruik, acht de Afdeling niet onredelijk.

Over de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 5] en [locatie 6] waaraan wel de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" is toegekend, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de permanente bewoning van de recreatiewoningen op de percelen [locatie 5] en [locatie 6] reeds was aangevangen voor de inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995", zodat een beroep kon worden gedaan op het gebruiksovergangsrecht van dat plan. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan" aan het perceel [locatie 4].

Het betoog van [appellant sub 3] faalt.

7.4. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Koeman w.g. Driessen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015

634.