Aanpak terrorisme vooral symptoombestrijding
Aanpak terrorisme vooral symptoombestrijding
Het is goed dat Nederland in actie komt tegen mensen die radicaliseren en/of zich aansluiten bij gewelddadige groeperingen. Met het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme wil het kabinet de nationale veiligheid beschermen. Toch lijkt er vooral sprake van symptoombestrijding: nieuwe veiligheidsbedreigingen resulteren in grondrechtenbeperkende wetsvoorstellen. Dit concludeert het College voor de Rechten van de Mens op basis van de wetsvoorstellen die tot nu toe uit het actieprogramma voortvloeien, waaronder het laatste voorstel 'tijdelijke wet bestuursrechtelijke maatregelen terrorismebestrijding'. De wetsvoorstellen creeren nieuwe mogelijkheden tot het nemen van maatregelen die onder meer bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bewegingsvrijheid aantasten. Ook bieden de voorstellen onvoldoende rechtsbescherming. Het College vraagt het kabinet dan ook de wetsvoorstellen te heroverwegen.
Visie ontbreekt
Bij de aanpak van terrorisme ontbreekt een visie op het onderliggende probleem. Het kabinet analyseerde voorafgaand aan het actieprogramma niet wat de oorzaken zijn van radicalisering. Ook ontbreekt nog steeds het antwoord op de vraag hoe terroristische dreigingen het beste af te wenden. Hierdoor staat de noodzaak van onder meer het laatste wetvoorstel niet vast.
Mensenrechten garanderen is lastiger als het gaat om heikele thema's zoals het voorkomen en bestrijden van terrorisme. Het College onderschrijft de noodzaak om de democratie, rechtsstaat en de bevolking in Nederland te beschermen tegen terroristisch geweld. De maatregelen die het kabinet neemt moeten wel in overeenstemming zijn met de principes die men beoogt te beschermen en voldoen aan de mensenrechtenstandaarden. Juist in moeilijke tijden moeten mensenrechten hun waarde bewijzen.
Inbreuk op mensenrechten
Wetten die inbreuk maken op mensenrechten, moeten zorgvuldig worden vormgegeven. De wet moet aangeven in welke gevallen en op welke personen de maatregelen van toepassing zijn. Bovendien moeten de maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn. Hieraan ontbreekt het bij de wetsvoorstellen. Zo bevat het laatste wetsvoorstel een erg vaag criterium om te bepalen aan wie de maatregelen mogen worden opgelegd. Dat is geen duidelijke wettelijk basis om het inperken van mensenrechten te rechtvaardigen. Bovendien werd eenzelfde wetsvoorstel in 2011 ingetrokken, nadat er verschillende strafrechtelijke maatregelen waren ingevoerd om terrorisme preventief tegen te gaan. Het College vindt de noodzaak om nu opnieuw bestuurlijke maatregelen voor te stellen onvoldoende aangetoond. Daarnaast stelt het College vraagtekens bij de keuze voor bestuursrechtelijke in plaats van strafrechtsbepalingen. Het kabinet omzeilt hiermee de sterkere rechtsbescherming uit het strafrecht, waar de rechter vooraf toetst of de oplegging van een maatregel terecht is. Tot slot wijst het College op de mogelijke stigmatiserende effecten van het wetsvoorstel op migrantengroepen met een islamitische geloofsovertuiging.