Uitspraak 201403467/1/R3
Tegen: de raad van de gemeente Grave
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant
201403467/1/R3.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Escharen, gemeente Grave, en anderen;
2. [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd respectievelijk wonend te Escharen, gemeente Grave (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
en
de raad van de gemeente Grave,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hof van Esteren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2015, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.D. Wessels, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. S. Hermsen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door M.F. Blom, alsmede [belanghebbende B] en [belanghebbende C], bijgestaan door mr. G.H. Blom, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt de bouw van 45 woningen mogelijk aan de zuidzijde van Escharen.
3. [appellante sub 1] en anderen betogen dat hun aan het plangebied grenzende percelen Beerschemaasweg 54 en Veldweg 46 ten onrechte niet in het plan zijn meegenomen. Woningbouw op deze percelen is volgens het gemeentelijke woningbouwprogramma mogelijk. Zij stellen dat hun op een inbreidingslocatie gelegen percelen voorrang moeten krijgen boven een uitbreidingslocatie waarin het plan voorziet. De raad had hun woningbouwplannen in het overleg met de initiatiefnemer van het plan moeten betrekken en aan die percelen een woonbestemming voor elf woningen moeten toekennen.
3.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.2. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat volgens de zienswijzennota de woningbehoefte in Eschharen binnen de planperiode niet kan worden ingevuld zonder gebruik te maken van deze uitbreidingslocatie voor 45 woningen. Voorts heeft de raad er op gewezen dat de woningbouwplannen van [appellante sub 1] en anderen nog onvoldoende concreet waren om in de planvorming te worden meegenomen. Overigens heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat voornoemde percelen van [appellante sub 1] voor vijf woningen in het woningbouwprogramma blijven staan.
Het betoog faalt.
4. [appellante sub 1] en anderen stellen dat in het plan geen rekening is gehouden met de maximale mogelijkheden voor de bedrijfsvoering die volgens de milieuvergunning op hun percelen is toegestaan. Anders dan de raad veronderstelt valt hun inrichting niet onder het Activiteitenbesluit milieubeheer, nu daar onder meer gasflessen worden gevuld met bijbehorende pompen. Deze activiteit leidt daarmee tot een grotere richtafstand dan waar de raad vanuit is gegaan. In het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Analyse milieubelemmeringen en geurcontouren Hof van Esteren" van bureau De Roever van 9 januari 2014 (hierna: het rapport van De Roever) staat ten onrechte dat de op hun percelen aanwezige woning beperkend zou kunnen zijn voor de bedrijfsvoering.
Voorts zijn milieuaspecten van de inrichting zoals geluid, verkeer, veiligheid, (fijn-)stof en brand niet juist en onvolledig beoordeeld omdat een maatwerkbeoordeling ontbreekt, evenals een akoestisch model met de juiste invoergegevens.
4.1. Volgens de zienswijzennota hebben de betreffende percelen een bedrijfsbestemming met de aanduiding "koelinstallatiewerkplaats". De richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) bedraagt voor een dergelijke werkplaats 50 m. Binnen deze afstand hebben de gronden in het plangebied de bestemming "Wonen - uit te werken". Ingevolge artikel 8, lid 8.2, onder g, van de planregels mag deze bestemming uitsluitend worden uitgewerkt, indien en voor zover voor het uit te werken deel van de gronden, een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
4.2. In paragraaf 2.2. van het rapport van De Roever is voor het bedrijf van [appellante sub 1] en anderen vermeld welke richtafstand volgens de VNG-brochure moet worden aangehouden. Hierbij is uitgegaan van de bedrijfsactiviteiten die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. De gehanteerde codes uit de VNG-brochure zijn afgeleid uit deze informatie en uit de vergunde activiteiten. Daarnaast is onderzocht welke afstand moet worden aangehouden om, rekening houdend met bestaande belemmeringen in de omgeving, voor de (nieuwbouw)woningen te kunnen voldoen aan de milieunormen. Volgens de bijbehorende tabel bedraagt de aan te houden afstand 15 tot 50 m.
[appellante sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet van de bedrijfsvoering waarop het rapport is gebaseerd en de bijbehorende afstanden mocht worden uitgegaan. Zij hebben hun standpunt dat het rapport onjuist dan wel onvolledig is en dat juiste akoestische invoergegevens ontbreken niet onderbouwd. Anders dan zij stellen, is in het rapport voorts niet uitgegaan van een burgerwoning op het perceel van hun bedrijf die belemmerend zou werken, maar van een bedrijfswoning.
Het betoog faalt.
5. [appellante sub 1] en anderen stellen dat een planschaderisicoanalyse ontbreekt en dat aan de financiele draagkracht van de initiatiefnemer om eventuele planschade te vergoeden wordt getwijfeld.
5.1. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor het opstellen van een planschaderisicoanalyse. Wel dient de raad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), inzicht te bieden in de financiele uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. Volgens hoofdstuk 7 van de plantoelichting hebben de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten waarin is opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat zodanige planschade zal ontstaan dat de initiatiefnemer die schade niet kan dragen en dat de financiele uitvoerbaarheid aldus niet is verzekerd.
6. [appellante sub 1] en anderen stellen dat een actueel onderzoek naar de huidige woonbehoefte ontbreekt.
[appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro. In de plantoelichting is niet aangeven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, omdat verzuimd is een actueel onderzoek te verrichten naar de behoefte aan nieuwbouw ten behoeve van Escharen. Volgens [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voorzien eerder vastgestelde bestemmingsplannen binnen de gemeente Grave reeds in ruime mate in de behoefte aan woningen.
Omdat voldoende ruimte beschikbaar is binnen bestaand stedelijk gebied is het plan volgens [appellant sub 2] tevens vastgesteld in strijd met het in hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte 2012 van Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2012) neergelegde principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
6.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, (...).
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening 2012 draagt een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.
Ingevolge het tweede lid, onder a, houdt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid in ieder geval in dat ingeval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3.2 zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, kan in afwijking van artikel 3.2 een bestemmingsplan, gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het tweede lid blijkt uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid dat er financiele, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.
6.2. Volgens paragraaf 3.1.1 en 3.3.2 van de plantoelichting is het woningbouwprogramma in regionaal verband vastgelegd. Ter uitwerking is op 25 april 2013 het gemeentelijk woningbouwprogramma vastgesteld waarin het plan past. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is vastgelegd dat gedurende de geldingsduur van het bestemmingsplan in Escharen 50 woningen gerealiseerd zullen worden. Onderzocht is welk deel van deze woningen in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Dit zijn vijf woningen. Daarom is de overige bouwcapaciteit aansluitend op de kern voorzien binnen het plangebied van het voorliggende plan. Het bestemmingsplan biedt de planologische mogelijkheid om gefaseerd binnen tien jaar 45 woningen te realiseren. Aan de eisen in artikel 3.1.6 van het Bro wordt volgens de plantoelichting voldaan. Voorts heeft de raad gewezen op het rapport "Woningmarktstrategie Land van Cuijk" van december 2012, dat de raad heeft vastgesteld op 19 en 26 maart 2013. Het plan past ook daarin.
Gelet hierop kunnen [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet worden gevolgd in hun stelling dat een actueel onderzoek naar de regionale behoefte aan nieuwbouwwoningen in Escharen ontbreekt. Verder heeft de raad in de plantoelichting beschreven in hoeverre in de woningbehoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien. Voor zover [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben gewezen op andere woningbouwprojecten in de gemeente Grave heeft de raad ter zitting toegelicht dat op het zogeheten Visioterrein 30 woningen zullen worden gerealiseerd hetgeen past binnen met het gemeentelijk woningbouwprogramma en dat de voorziene woningbouw op de locatie Wisseveld is teruggebracht van 420 naar 122 woningen, hetgeen ook in overeenstemming is met dit woningbouwprogramma. Ook andere woningbouwprojecten zullen volgens de raad aan dit woningbouwprogramma moeten voldoen. Er bestaat gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro.
6.3. Volgens paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting voorziet artikel 3.3 van de Verordening 2012 onder voorwaarden in stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt volgens de toelichting op een enkele woning na in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en de raad zal, zo is aangegeven, het college van gedeputeerde staten verzoeken de begrenzing van dit zoekgebied aan te passen, zodat ook deze woning in het zoekgebied valt. Aan de voorwaarden in artikel 3.3, tweede lid, wordt volgens de plantoelichting voldaan omdat de gemeente in kader van het regionale woningbouwprogramma nut en noodzaak heeft onderzocht en in het plangebied uitsluitend in de woonbehoefte wordt voorzien die niet te realiseren is in bestaand stedelijk gebied.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, en aan artikel 3.3 van de Verordening 2012.
De betogen falen.
7. [appellant sub 2] stelt dat een deugdelijke motivering voor de gefaseerde uitvoering van het plan ontbreekt. Volgens de raad zal eerst het meest zuidelijke deel van het plangebied, dat grenst aan zijn bedrijfsperceel aan de [locatie 1] en [locatie 2], worden ontwikkeld. Het ligt volgens [appellant sub 2] voor de hand eerst het noordelijke deel, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied, te ontwikkelen.
7.1. De raad heeft aan het noordelijke deel van het plangebied een uit te werken woonbestemming toegekend in verband met de nabijheid van het bedrijf van [appellante sub 1]. Vanwege de belemmeringen die op dit plandeel liggen en om tijdig in de woningbehoefte van Escharen te kunnen voorzien is de eerste ontwikkeling van het zuidelijke plandeel, dat ook aansluit op de kern Escharen, volgens de raad de meest efficiente. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit wat de fasering betreft onvoldoende is gemotiveerd.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt dat de aan de oostzijde van het plangebied toegekende bestemming "Groen", met mogelijkheden voor sport en recreatie, een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. De groenbestemming van dit grote areaal, waar voorheen een agrarische bestemming lag, leidt niet tot zorgvuldig ruimtegebruik. Voorts heeft de raad niet onderzocht of de gebruiksmogelijkheden van een dergelijke bestemming, aansluitend aan het bedrijfsperceel van [appellant sub 2], zich verdragen met de geldende milieunormen.
8.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor sport-, spel- en speelvoorzieningen.
Ingevolge lid 4.2.1 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, alsmede nutsgebouwtjes die ten dienste staan van deze bestemming.
8.2. De Verordening 2012 biedt voor bestemmingsplannen in de kernrandzone, waarvan het plangebied deel uitmaakt, de mogelijkheid te voorzien in kleinschalige vrijetijdsvoorzieningen. Niet valt in te zien waarom een groenbestemming die voorzieningen met betrekking tot sport, spel en spelen mogelijk maakt in strijd zou zijn met het in die verordening neergelegde principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals de raad heeft gesteld dient de bestemming "Groen" te worden onderscheiden van de bestemming "Sport" waar gebouwen als milieugevoelige objecten mogelijk zijn die moeten voldoen aan wettelijke milieunormen. Dergelijke gebouwen zijn binnen de groenbestemming in dit plan niet toegestaan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onderzoek nodig is naar de gebruiksmogelijkheden van de groenbestemming in verband met het aansluitende bedrijfsperceel van [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] stelt dat de in het plan voorziene woningen liggen binnen de volgens de VNG-brochure aan te houden richtafstand tot zijn bedrijf, dat zich onder meer richt op recycling van (bouw)stoffen en afvalverwerking. Volgens hem is er ter plaatse van de woningen daarom geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt hij door de woningbouw beperkt in zijn bedrijfsvoering. Door in de zienswijzennota enerzijds te erkennen dat nader onderzoek nodig is naar de richtafstand doch anderzijds te stellen dat het plan de bedrijfsvoering niet zal belemmeren is het bestreden besluit volgens [appellant sub 2] rechtsonzeker en onzorgvuldig voorbereid.
9.1. Volgens de zienswijzennota is bij het opmeten van de richtafstand voor het perceel het verkeerde hoekpunt gebruikt. Hierdoor is ten onrechte geconcludeerd dat er om die reden geen belemmeringen vanuit het perceel van [locatie] en [locatie 2] zijn. Naar aanleiding van de hiertegen ingediende zienswijze is nader onderzoek gedaan. In het rapport van De Roever, dat aan het plan ten grondslag ligt, is voor het bepalen van de richtafstand alsnog uitgegaan van de juiste perceelsgrenzen. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre rechtsonzeker is of onzorgvuldig is voorbereid.
In het rapport van De Roever is onderzocht wat de aan te houden afstanden dienen te zijn, rekening houdend met reeds bestaande belemmeringen voor het bedrijf van [appellant sub 2] op grond van verleende milieuvergunningen en de aanwezigheid van bestaande woningen nabij het bedrijf. De enkele ligging van het bedrijf binnen de richtafstand van de VNG-brochure biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat in de nieuwbouwwoningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is en [appellant sub 2] door de woningbouw wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.
Het betoog faalt.
10. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek naar milieubelemmeringen vanwege zijn bedrijf in het rapport van De Roever. Ten aanzien van het onderdeel geluid stelt hij dat voor de dagperiode weliswaar rekening is gehouden met een geluidwal, maar dat niet is onderbouwd dat in de avond- en nachtperiode, wanneer gemeten moet worden op een grotere hoogte en de geluidwal geen dempend effect heeft, ook wordt voldaan aan de geluidnormen.
Voorts is in het rapport niet onderbouwd waarom een afstand van 25 m kan worden aangehouden tussen het bedrijfsperceel en de woningbouwlocatie met een scherm van 3,6 m op de grens van het bedrijfsperceel, als de bedrijfsactiviteiten verspreid over het terrein plaatsvinden. Bovendien laat de groenbestemming in het plan de bouw van een dergelijk scherm niet toe, aldus [appellant sub 2].
Voorts is in het rapport van De Roever er ten onrechte van uitgegaan dat de bestaande woning [locatie 3], die op kortere afstand van het bedrijf is gelegen dan de nieuwbouwwoningen, maatgevend is voor de aan te houden afstand, indien het bedrijf gebruik maakt van de maximale planologische mogelijkheden. Deze woning is eigendom van [appellant sub 2] en is niet bewoond. Bovendien wordt deze woning in het rapport aangemerkt als bedrijfswoning waarvoor ingevolge de verleende milieuvergunning geen geluidnormen zijn opgenomen.
Verder ontbreekt volgens [appellant sub 2] een onderzoek naar de indirecte hinder.
10.1. Het rapport van De Roever is gebaseerd op het akoestisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de aanvraag van [appellant sub 2] voor een vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor het in werking hebben van een inrichting op zijn bedrijfsperceel. Volgens het rapport van De Roever blijkt uit dat onderzoek dat, uitgaande van de vergunde activiteiten en een geluidscherm van 3,6 m hoog, een afstand van 25 m kan worden aangehouden tussen de grens waar deze activiteiten op het bedrijfsperceel mogen plaatsvinden en de voorziene woonwijk, om te kunnen voldoen aan de volgens de VNG-brochure voor een woonwijk geldende richtwaarde van 45 dB(A).
Weliswaar bevat de milieuvergunning ook geluidnormen voor de avond- en nachtperiode, maar uit deze vergunning blijkt tevens dat de bedrijfstijden zich niet uitstrekken tot die periode zodat niet aan de geluidnormen voor deze periode hoeft te worden getoetst.
Ten aanzien van het geluidscherm heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat dit deel uitmaakt van de aan [appellant sub 2] verleende milieuvergunning voor zijn bedrijfsperceel om te kunnen voldoen aan de grenswaarden uit die vergunning. Gelet hierop mocht in het rapport van De Roever van een zodanig scherm worden uitgegaan.
Ten aanzien van de - op kortere afstand van het bedrijf dan de nieuwbouwwoningen gelegen - bestaande woning [locatie 3] is in het rapport van De Roever aangegeven dat, nu er ook bij gebruikmaking van de maximale planologische mogelijkheden door het bedrijf ter plaatse van deze woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet zijn, dit voor verder weg gelegen nieuwbouwwoningen ook gewaarborgd is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat van de woning [locatie 3], gelet op de bestemming hiervan, van een burgerwoning moet worden uitgegaan.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het rapport van De Roever zodanige onjuistheden bevat dat het niet aan het plan ten grondslag gelegd had mogen worden.
10.2. Voor het plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van bureau SPA ingenieurs van 16 juli 2013, waarin volgens de raad ook het verkeer van het bedrijf van [appellant sub 2] is verdisconteerd. Voorts heeft de raad een berekening overgelegd van de indirecte hinder. [appellant sub 2] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de indirecte verkeershinder niet is onderzocht.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] stelt dat in het rapport van De Roever ten onrechte is uitgegaan van de grootst mogelijke richtafstand van 100 m in de VNG-brochure in verband met het aspect geluid, nu voor het aspect geur een richtafstand geldt van 125 m. Voorts is bij de beoordeling van geur in verband met de op het bedrijfsperceel aanwezige verfspuitcabine ten onrechte aangesloten bij de eisen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de inrichting is een milieuvergunning verleend waarin voorschriften over geurhinder zijn opgenomen. Aldus wordt een te gunstig beeld geschetst van de geurhinder van het bedrijf.
11.1. [appellant sub 2] heeft de stelling dat gelet op de VNG-brochure van een afstand van 125 m moet worden uitgegaan in verband met het aspect geur niet nader onderbouwd.
Volgens de raad vindt de beoordeling van het geurniveau plaats op basis van de meest actuele inzichten. Daarnaast heeft de raad, met verwijzing naar het vergunningvoorschrift dat het emissiepunt van de spuitinrichting een meter boven de daklijn van de gebouwen in een straal van 25 meter moet bedragen, er op gewezen dat het plan er niet toe leidt dat niet meer aan dit voorschrift kan worden voldaan. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van een te gunstig beeld van de geurhinder van het bedrijf vanwege de spuitinrichting.
Het betoog faalt.
12. [appellant sub 2] stelt dat in het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarnaar in het rapport van de Roever wordt verwezen, weliswaar maatregelen worden voorgeschreven om stofoverlast voor de omgeving te voorkomen, maar dat die maatregelen nooit te garanderen zijn.
12.1. Volgens het rapport van De Roever zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer voorschriften opgenomen ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van stofhinder bij de op- en overslag van stuifgevoelige goederen. Overslag van stuifgevoelige goederen is verboden boven bepaalde windsnelheden. Verder mogen niet-bevochtigbare bulkgoederen alleen in gesloten ruimten worden opgeslagen. Bij op- en overslag en het mengen van stuifgevoelige goederen in gesloten ruimten geldt een emissieconcentratienorm voor totaal stof. De wel bevochtigbare bulkgoederen mogen buiten worden opgeslagen. Als er een zichtbare stofpluim ontstaat, moet het bedrijf zelf maatregelen treffen om dit tegen te gaan.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van deze voorschriften en maatregelen sprake zal zijn van een aanvaardbaar stofhinderniveau. Daarbij mocht de raad ervan uitgaan dat aan de voorgeschreven maatregelen wordt voldaan. Het betoog van [appellant sub 2] dat niet gegarandeerd is dat deze maatregelen worden nageleefd slaagt niet, omdat het bevoegd gezag dan handhavend kan optreden.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 2] stelt dat het aan het plan ten grondslag gelegde flora- en faunaonderzoek uit 2007 gedateerd is. Ter onderbouwing verwijst hij naar de "Second opinion flora- en faunaonderzoeken Escharen, bestemmingsplannen Hof van Esteren en Landgoed Hommerzaad" van bureau Kompas van oktober 2014 (hierna: de second opinion).
13.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
13.2. Aan het plan zijn een ecologische quickscan van bureau BILAN van 14 juli 2007 en een aanvullend natuurwaardenonderzoek van Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht van september 2007 ten grondslag gelegd. Uit aanvullend natuurwaardenonderzoek, gericht op vleermuizen, dassen, vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, vissen en amfibieen, blijkt dat het plangebied ongeschikt is voor verblijf- of nestplaatsen van de vermelde soorten en slechts marginaal geschikt is als foerageergebied voor vleermuizen. In het plangebied zijn geen grote negatieve effecten op deze soorten te verwachten. Ten aanzien van de das zijn geen nadelige effecten te verwachten. De soort komt vrijwel zeker niet in het plangebied voor, zo staat in het aanvullend natuurwaardenonderzoek. Door verstorende werkzaamheden buiten de broedtijd van broedvogels te plannen en uit te voeren zal er geen sprake zijn van overtreding van de Ffw. In en rond het plangebied zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. In en nabij het onderzoeksgebied zijn uitsluitend algemene beschermde soorten amfibieen waargenomen. Voor al deze algemene soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen, aldus het aanvullend natuurwaardenonderzoek.
13.3. Volgens de second opinion voldoen de quickscan en het aanvullende natuurwaardenonderzoek niet aan de ten tijde van het bestreden besluit geldende richtlijnen van het ministerie van Economische Zaken voor de geldigheid van onderzoeken in het kader van de Ffw, nu het onderzoek ouder is dan drie jaar.
Het plangebied is volgens de raad te kenmerken als agrarisch gebied met grotendeels intensief grondgebruik. [appellant sub 2] heeft met de second opinion en de verwijzing naar de richtlijnen van het ministerie van Economische Zaken niet aannemelijk gemaakt dat het intensieve grondgebruik sinds 2007 zodanig is gewijzigd dat het standpunt over de uitvoerbaarheid van het plan niet meer op voormelde quickscan en het aanvullende natuurwaardenonderzoek kon worden gebaseerd. Voor zover in de second opinion in algemene bewoordingen wordt gesteld dat het rapport op een aantal punten onvolledig en onjuist is, ontbreekt een deskundige onderbouwing daarvan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 2] betoogt dat het bouwvlak voor het perceel [locatie 4], anders dan de overige bouwvlakken op de verbeelding, niet is voorzien van de aanduiding "Maximum aantal wooneenheden", waardoor het aantal te bouwen woningen in dit bouwvlak niet is begrensd.
14.1. In het plan is aan het perceel [locatie 4] de bestemming Wonen met een bouwvlak toegekend.
In artikel 7, lid 7.2.2, onder f van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven.
Een dergelijke aanduiding is niet aan het perceel toegekend.
14.2. De raad stelt dat beoogd is ter plaatse een woning toe te staan teneinde de bestaande woning te bestemmen en dat de verbeelding ten onrechte geen aanduiding bevat die het aantal woningen in het betreffende bouwvlak begrenst. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig vastgesteld.
Het betoog slaagt.
15. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dit artikel van toepassing is.
16. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij op de verbeelding niet is voorzien in de aanduiding "Maximum aantal wooneenheden" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak voor het perceel [locatie 4], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
17. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plandeel ziet op een bestaande woning en zowel de initiatiefnemer van de in het plan voorziene woonwijk als de eigenaar van de betreffende gronden ter zitting hebben ingestemd met begrenzing van het aantal wooneenheden op het perceel tot een.
18. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
19. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
20. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Grave van 18 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hof van Esteren", voor zover daarbij op de verbeelding niet is voorzien in de aanduiding "Maximum aantal wooneenheden" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak voor het perceel [locatie 4] te Escharen;
III. bepaalt dat op de verbeelding ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak op het perceel [locatie 4] te Escharen de aanduiding "Maximum aantal wooneenheden = 1" staat;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover het is vernietigd;
V. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond;
VI. draagt de raad van de gemeente Grave op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel onder III. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Grave tot vergoeding van bij [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.403,04 (zegge: veertienhonderddrie euro en vier cent), waarvan EUR 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Grave aan [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
429.