Uitspraak 201404019/1/R3

Tegen: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Geluid

201404019/1/R3.

Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2003 heeft de staatssecretaris hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van de te saneren woningen vanwege het industrieterrein "Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport". Bij afzonderlijk besluit van 23 juni 2003 zijn saneringsmaatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting.

Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de staatssecretaris onder meer het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de besluiten van 23 juni 2003 gewijzigd.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Smolders, ing C.P. Weevers, beiden werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, S.J. Adriaansen, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en W. Veghouwer, werkzaam bij het ministerie van Defensie, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Op 1 juli 1993 is van rechtswege een geluidszone van kracht geworden rondom het industrieterrein "Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport". Op dat moment was de geluidsbelasting van de gevel van een aantal woningen hoger dan 55 dB(A). Daarmee was ingevolge de Wgh sprake van een saneringssituatie. Bij het besluit van 23 juni 2003 zijn maatregelen vastgesteld overeenkomstig het Saneringsprogramma 2003. Tevens is een besluit genomen ter vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Uit het Saneringsprogramma 2003 blijkt dat de geluidsbelasting in de omgeving wordt bepaald door het proefdraaien van vliegtuigmotoren op de locatie "Bromtol". Daarom is nader onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om die geluidsbelasting te verminderen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het TNO-rapport "Aanvullend saneringsprogramma industrieterrein Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport" van 1 november 2007, het Sight-rapport "Aanvulling saneringsprogramma Wet geluidhinder Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport. Aanvulling op het programma van maatregelen" van 8 april 2009 en het Sight-rapport "Addendum behorend bij "Aanvulling saneringsprogramma Wet geluidhinder Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport" d.d. 8 april 2009" van 16 februari 2010 (hierna gezamenlijk: het Saneringsprogramma 2009). Uit het Saneringsprogramma 2009 volgt dat het mogelijk is om de proefdraaiplaats te verplaatsen naar het in 2003 aangekochte terrein "De Ekkersrijt" welke locatie gemiddeld op grotere afstand van de saneringswoningen ligt. De geluidsemissie zal verder worden verminderd door de nieuwe proefdraaiplaats af te schermen. In het besluit op bezwaar zijn deze maatregelen vastgelegd en in samenhang daarmee andere hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld.

2. [appellant] en anderen stellen dat in het rapport van TNO van 2007 niet wordt uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. Het rapport gaat ervan uit dat het baanvegen plaatsvindt in de dagperiode. In de huidige praktijk vindt het baanvegen volgens hen evenwel plaats in de nachtperiode en wel vanaf 5.45/6.00 tot 7.00 uur.

2.1. In het rapport van TNO van november 2007 is het baanvegen in de dagperiode meegenomen als een van de relevante geluidsbronnen bij de berekening van de geluidsbelasting van de saneringswoningen. Volgens dit rapport wordt de etmaalwaarde van de geluidsbelasting op deze woningen in overwegende mate bepaald door het gebruik van de proefdraaifaciliteit in de dagperiode. De vastgestelde hogere waarden zijn hierop afgestemd. Indien het genoemde baanvegen van 5.45 tot 7.00 uur zou zijn meegenomen bij de berekening van de geluidsbelasting in de nachtperiode, had dit volgens de staatssecretaris niet geleid tot een andere etmaalwaarde, gelet op het grote verschil in geluidsbelasting van het baanvegen en die van het proefdraaien. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de berekening van de geluidsbelasting in dit rapport ondeugdelijk is verricht en dat de staatssecretaris om die reden niet hiervan had mogen uitgaan. Het betoog faalt.

Overigens bestaat eventueel de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning te regelen dat baanvegen in de nachtperiode niet is toegestaan.

3. [appellant] en anderen voeren aan dat de staatssecretaris de vaststelling van de hogere waarden en het Saneringsprogramma 2009 benut om de geluidszone rondom Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport te vergroten ten opzichte van de zone behorende bij het primaire besluit van 2003. De oppervlakte van de geluidszone is volgens hen aanzienlijk uitgebreid ten opzichte van de zone van 2003 en ook ten opzichte van de in 1993 van rechtswege van kracht geworden zone. De staatssecretaris heeft volgens hen niet inzichtelijk gemaakt waarom dezelfde zone-omvang, maar geprojecteerd rondom de nieuwe locatie van de proefdraaiplaats, niet zou voldoen. De te verwachten geluidsreductie en 55 dB(A)-contouren zijn minder gunstig dan omwonenden op grond van de verplaatsing van de proefdraaiplaats mochten verwachten.

[appellant] en anderen voeren verder aan dat de staatssecretaris de verplaatsing van de proefdraaiplaats ook gebruikt voor het creeren van reservegeluidsruimte voor Vliegbasis Eindhoven. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt bepaald door de proefdraaiplaats, die slechts enkele keren per maand wordt gebruikt. [appellant] en anderen stellen dat het bestreden besluit geen garantie biedt dat de ontstane geluidsruimte niet zal worden benut voor vaker proefdraaien of voor andere activiteiten.

Over de geluidsbeperkende maatregelen voeren [appellant] en anderen verder aan dat hiermee niet gestreefd lijkt te worden naar een maximale geluidsreductie aan de bron, wat juist het uitgangspunt zou dienen te zijn van de sanering. De toelichting op het besluit vermeldt dat niet is uitgesloten dat een geluidsisolerende Ground Run-Up Enclosure (hierna: GRE) alsnog wordt gerealiseerd. Dit is echter niet vastgelegd in het besluit. Met het oog op een maximaal mogelijke beperking van de geluidshinder zou de realisatie van de GRE volgens [appellant] en anderen expliciet in het besluit moeten worden opgenomen.

Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat bij een aantal saneringswoningen de hogere waarde voor de geluidsbelasting ten onrechte is verhoogd ten opzichte van het besluit uit 2003. Verder is voor hen niet duidelijk waarom aan de saneringswoningen die in de nieuwe situatie tussen de 50 dB(A) en 55 dB(A) contour staan in het bestreden besluit een hogere waarde is toegekend van 55 dB(A). Tot slot zal bij een aantal andere woningen waar de geluidsbelasting in 2003 onder de 50 dB(A) lag deze toenemen tot tussen de 50 en 55 dB(A). [appellant] en anderen betogen dat bij de voorgestane sanering voor geen enkele woning de geluidssituatie zou mogen verslechteren en zonder meer moet worden voldaan aan de Wgh.

3.1. De staatssecretaris stelt dat de vastgestelde waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting nodig zijn vanwege het geluid van de proefdraaiplaats, die gemiddeld enkele dagen per maand zal worden gebruikt. Wel is het zo dat op de meeste dagen niet zal worden proefgedraaid. De staatssecretaris stelt dat het niet de bedoeling is om de geluidsruimte die ontstaat op dagen dat het ministerie van Defensie geen gebruik maakt van de proefdraaiplaats ter beschikking te stellen aan derden.

De staatssecretaris stelt verder dat bij de verplaatsing van de proefdraaiplaats onder andere de geluidsreductie door middel van een GRE is onderzocht. Een GRE kan echter om technische redenen niet zodanig worden vergroot dat ook grotere vliegtuigen hierin kunnen proefdraaien. Verder merkt de staatssecretaris op dat niet is uitgesloten dat alsnog een GRE wordt gerealiseerd op de nieuwe locatie, als onderdeel van de afschermende voorziening van de proefdraaiplaats.

3.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder equivalent geluidsniveau: gemiddelde - te bepalen op een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu krachtens toepassing van artikel 110d aangegeven wijze - van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld volgens de door de staatssecretaris krachtens toepassing van dat artikel gestelde regels.

Ingevolge dit artikel bedraagt de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein: hoogste van de volgende drie waarden:

1. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00-19.00 uur (dag);

2. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00-23.00 uur (avond);

3. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Wgh kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.

Ingevolge artikel 62, eerste lid, stelt het college van gedeputeerde staten uitsluitend ten aanzien van de woningen die op grond van artikel 62, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007, aan gedeputeerde staten zijn gemeld, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, en gelet op de maatregelen, in verband met andere woningen binnen de zone voortvloeiend uit de zonevaststelling, bedoeld in afdeling 2, SS 2 en 3, van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder zoals deze luidden op 1 januari 2007, een programma op van maatregelen die naar zijn oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de in het eerste lid bedoelde woningen te beperken tot 55 dB(A) en te voldoen aan artikel 111b, eerste lid, onder a.

Ingevolge artikel 63, eerste lid, legt het college van gedeputeerde staten het ingevolge artikel 62, eerste lid, opgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan de staatssecretaris.

Ingevolge het tweede lid stelt de staatssecretaris voor de woningen waarop het programma betrekking heeft, binnen zes maanden na ontvangst daarvan de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel vast, met dien verstande dat deze waarde de 65 dB(A) niet te boven mag gaan. De gelding van deze waarde kan aan voorwaarden worden gebonden.

3.3. Bij een besluit over hogere waarden voor de geluidsbelasting en een besluit over een programma van maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting wordt geen besluit genomen over de omvang en ligging van een geluidszone. Dat in de onderzoeksrapporten afbeeldingen staan van zones en deze rapporten de basis vormen voor de vast te stellen hogere waarden betekent niet dat de zones bij dit besluit worden vastgesteld. Hiervoor kent de Wgh, in dit geval in samenhang met de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), een andere procedure waarop andere wettelijke bepalingen van toepassing zijn. Het betoog over de grotere omvang van de geluidszone faalt.

3.4. De Wgh stelt beperkingen aan de geluidsbelasting afkomstig van een industrieterrein die optreedt binnen de in artikel 1 van de Wgh genoemde periodes van een etmaal. Het systeem van de Wgh voorziet echter niet in het opleggen van beperkingen wat betreft het aantal dagen gedurende welke de op een industrieterrein aanwezige faciliteiten mogen worden gebruikt. Dit betekent dat niet de mogelijkheid bestond om in het bestreden besluit beperkingen op te nemen voor het aantal dagen waarop de proefdraaiplaats mag worden gebruikt. Gelet hierop kan het betoog van [appellant] over het ontbreken van een garantie dat niet vaker proefgedraaid zal worden, niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Omdat de hogere waarden worden afgestemd op de activiteiten die de meeste geluidsbelasting veroorzaken, kunnen er op momenten dat die activiteiten niet plaatsvinden, andere activiteiten plaatsvinden. Deze zullen echter niet tot een grotere geluidsbelasting leiden. Het betoog dat een garantie dienaangaande in het besluit had moeten worden opgenomen, faalt.

Overigens kan een beperking van het aantal dagen waarop het gebruik van de proefdraaiplaats is toegestaan binnen zekere grenzen aan de orde komen in de procedure over de omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting op het industrieterrein.

3.5. Een GRE is een aan vier zijden gesloten hal, specifiek ontworpen voor het proefdraaien van de Hercules C130 en kleinere vliegtuigen. De GRE kan om technische redenen niet zodanig worden vergroot dat ook grotere vliegtuigen daarin kunnen proefdraaien. Daarom is in het Saneringsprogramma 2009 gekozen voor een aan drie zijden afgeschermde proefdraaiplaats, waarin alle vliegtuigen kunnen proefdraaien. In het TNO-rapport van 1 november 2007 is vermeld dat deze proefdraaiplaats zal worden opgebouwd uit aarden wallen in een U-vorm en de vliegtuigen het terrein zullen oprijden door de opening aan de zuidwest zijde. Deze aarden wallen hebben een geluidsabsorberende functie. Naast deze zogenoemde variant 1, die reeds een forse financiele investering vraagt voor de uitvoering van de nieuwe proefdraaiplaats, zijn berekeningen uitgevoerd binnen de zogenoemde maximale variant, waarbij aan de zuidwestzijde van de proefdraaiplaats een extra aarden wal van veertien meter hoog is voorzien en de westwal zal worden verhoogd. Uit het rapport volgt dat het aanleggen van de zuidwal en het verhogen van de westwal extra kosten met zich brengen. Bovendien leidt de verhoging van de aarden wal tot luchtwervelingen die het uitvoeren van een proefdraaibeurt vrijwel onmogelijk maken. Gelet hierop is in het programma van maatregelen in redelijkheid voor de in het TNO-rapport genoemde variant 1 gekozen en heeft de staatssecretaris in redelijkheid in het betoog van [appellant] en anderen over geluidsreductie geen aanleiding hoeven zien om het bestreden besluit niet vast te stellen. Het betoog faalt.

Overigens heeft de staatssecretaris ter zitting verklaard dat nog steeds onderzoek wordt verricht naar mogelijkheden voor een verdere geluidsbeperking en er bereidheid is om te onderzoeken of alsnog een GRE kan worden gerealiseerd, als onderdeel van de afschermende voorziening van de proefdraaiplaats.

3.6. Over het betoog dat voor een aantal saneringswoningen een hogere waarde is vastgesteld dan in het primaire besluit van 2003 overweegt de Afdeling dat in het besluit op bezwaar op grondslag van de bezwaren een heroverweging diende te worden gemaakt. De staatssecretaris was bij het besluit op bezwaar niet gebonden aan de eerder in het primaire besluit opgenomen hogere waarden. Het enkele gegeven dat in het primaire besluit voor sommige woningen een lagere hogere waarde was opgenomen leidt niet tot een vernietiging van het besluit op bezwaar.

Als gevolg van het saneringsprogramma zal de geluidsbelasting op de gevel van een aantal saneringswoningen afnemen tot tussen de 50 en 55 dB(A). De staatssecretaris heeft voor deze woningen een hogere waarde vastgesteld van 55 dB(A). Hiertoe is besloten omdat ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wgh het saneringsprogramma erop gericht dient te zijn om de geluidsbelasting van de gevel van saneringswoningen te beperken tot 55 dB(A). Dit is derhalve een andere situatie dan die waarin de geluidsbelasting van de gevel van woningen als gevolg van de activiteiten op een industrieterrein toeneemt tot een waarde tussen 50 en 55 dB(A), waarbij die waarde als hogere waarde wordt vastgesteld. Gelet op deze systematiek in de Wgh heeft de staatssecretaris in redelijkheid het besluit kunnen nemen om hogere waarden vast te stellen van 55 dB(A).

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat als gevolg van de verplaatsing van de proefdraaiplaats de geluidsbelasting van een aantal woningen zal toenemen van beneden de 50 dB(A) tot tussen de 50 en 55 dB(A) overweegt de Afdeling dat het hier niet gaat om woningen waarvoor in 1993 een saneringssituatie is ontstaan. Deze woningen zijn dan ook niet in het bestreden besluit opgenomen en kunnen derhalve in deze procedure niet aan de orde komen. Hiervoor kent de Wgh, in dit geval in samenhang met de Wro, een andere procedure waarop andere wettelijke bepalingen van toepassing zijn. Bij die besluitvorming zal moeten worden voldaan aan de Wgh.

De Wgh bevat niet een bepaling die erop neerkomt dat bij geen enkele woning de geluidssituatie mag verslechteren als gevolg van het saneringsprogramma.Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapporten volgt dat het aantal woningen met een geluidsbelasting van meer dan 55 dB(A) wordt teruggebracht van 39 woningen in 2003 naar zestien woningen na uitvoering van het saneringsprogramma. Aan geen van deze woningen is een hogere waarde toegekend dan de in artikel 63, tweede lid, van de Wgh toegestane maximale waarde van 65 dB(A). Daarnaast neemt voor elf niet-saneringswoningen de geluidsbelasting toe van onder de 50 dB(A) tot een waarde tussen de 50 en 55 dB(A). De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit een aanvaardbaar resultaat is van het saneringsprogramma. Anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen, is geen sprake van een nieuwe inrichting, maar van wijzigingen bij een bestaande inrichting. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat niet aan de Wgh wordt voldaan.

Het betoog faalt.

4. [appellant] en anderen stellen dat de staatssecretaris heeft toegezegd maatregelen te treffen waardoor de geluidshinder afkomstig van de hondenkennel op Vliegbasis Eindhoven niet hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere waarden. In het rapport "Geluidsbelasting omgeving door hondenkennel op Vliegbasis Eindhoven" van 2 maart 2009 van TNO is vermeld dat een geluidsreductie tot 55 dB(A) wenselijk zou zijn bij het treffen van maatregelen om de geluidshinder van blaffende honden te beperken. [appellant] en anderen betogen dat het, gelet op de in de nachtelijke uren te verwachten geluidsoverlast, billijk zou zijn om te streven naar de in het rapport vermelde geluidsreductie in plaats van uit te gaan van de vastgestelde hogere waarden.

4.1. Bij de berekening van de geluidsbelasting afkomstig van vliegbasis Eindhoven in het rapport van TNO van 1 november 2007 is onder andere geblaf van honden in de kennel meegenomen als relevante aanwezige geluidsbron op Vliegbasis Eindhoven. Aan de hand van de berekende geluidsbelasting heeft de staatssecretaris de in het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden opgenomen. Ingevolge de Wgh gelden deze nu als waarden voor de maximaal toegestane geluidsbelasting. De Wgh verplicht niet tot een verdere verlaging van de geluidsbelasting beneden de vastgestelde hogere waarden, ook niet voor onderdelen van de inrichting die op zichzelf bezien minder geluidsbelasting veroorzaken dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. Het gegeven dat een mogelijke verdere beperking van de geluidsoverlast door blaffende honden niet als maatregel is opgenomen in het bestreden besluit kan daarom niet leiden tot een vernietiging hiervan. Het betoog faalt.

5. [appellant] en anderen stellen dat als gevolg van het feit dat luchtvaartmaatschappijen als Transavia en Ryanair hun thuisbasis hebben gevestigd op Eindhoven Airport het grondgebonden geluid afkomstig van dit vliegveld zal toenemen, onder andere omdat de beide proefdraailocaties van Eindhoven Airport, A en B, vaker zullen worden gebruikt. Daarnaast zullen effecten optreden gerelateerd aan de verruimde openingstijden van Eindhoven Airport. Met deze ontwikkelingen is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden in het geluidsonderzoek.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat bij het onderzoek naar de geluidsbelasting ten onrechte is gekozen voor een cumulatieve geluidszone in plaats van de omhullende geluidszones van Eindhoven Airport en Vliegbasis Eindhoven afzonderlijk. Zij vermoeden dat hiervoor is gekozen zodat de maar zeer beperkt gebruikte militaire geluidsruimte in de toekomst makkelijker kan worden overgedragen aan Eindhoven Airport.

Verder stellen zij dat niet is onderzocht wat de geluidreducerende effecten zijn als het proefdraaien op Eindhoven Airport zou plaatsvinden in een afgeschermde proefdraaiplaats, hetzij in een eigen civiele proefdraaiplaats, hetzij in de nieuwe militaire proefdraaiplaats. Voorts zou vastgelegd moeten worden dat bij gebruik van de militaire proefdraaiplaats door Eindhoven Airport, niet tegelijkertijd de civiele proefdraaiplaatsen A en B gebruikt mogen worden.

5.1. De staatssecretaris stelt dat extra vliegbewegingen vanaf Eindhoven Airport niet hoeven te leiden tot een toename van het grondgebonden geluid. Verder stelt de staatssecretaris dat is uitgegaan van een gecumuleerde geluidsbelasting, omdat niet is uitgesloten dat de militaire proefdraaifaciliteit en de proefdraaifaciliteit op locatie B van Eindhoven Airport gelijktijdig worden gebruikt. Het is nog niet duidelijk of het medegebruik van de militaire proefdraaiplaats voor civiele doeleinden mogelijk is. Deze ontwikkeling is daarom niet meegenomen in de besluitvorming. In de geluidsberekeningen is volgens hem voor de geluidhinder afkomstig van proefdraaifaciliteiten A en B op Eindhoven Airport uitgegaan van de geldende omgevingsvergunning.

5.2. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij de berekening van de geluidsbelasting als gevolg van grondgebonden activiteiten op Eindhoven Airport niet zou zijn uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Daarnaast is bij de berekening van de geluidsbelasting uitgegaan van de situatie dat Eindhoven Airport geopend zal zijn van 7.00 tot 23.00 uur. Dit is in overeenstemming met de geldende vergunning en de openingstijden als opgenomen in het (concept)luchthavenbesluit Eindhoven.

Ten aanzien van de proefdraaifaciliteiten op Eindhoven Airport vermeldt het Saneringsprogramma 2003 dat op Eindhoven Airport twee proefdraailocaties aanwezig zijn, locatie A en locatie B. In het bestreden besluit is vermeld dat niet is uitgesloten dat de proefdraailocaties op Eindhoven Airport en de proefdraaiplaats op Vliegbasis Eindhoven tegelijkertijd zullen worden gebruikt. Gelet hierop is bij de berekening van de geluidsbelasting gekozen voor een gecumuleerde benadering. De Afdeling acht deze benadering niet ondeugdelijk. Niet gebleken is dat de staatssecretaris om andere redenen is uitgegaan van een gecumuleerde geluidsbelasting.

Bij deze gecumuleerde benadering neemt de geluidsbelasting bij enkele woningen toe van 55 dB(A) bij de omhullende geluidsbelasting tot 57 dB(A) bij een gecumuleerde geluidsbelasting. Daarmee wordt echter nog steeds voldaan aan de ingevolge de Wgh toegestane maximale geluidsbelasting. Een verdere afscherming van proefdraaiplaats B wordt op dit moment achterwege gelaten vanwege de hiermee gepaard gaande kosten. Verder heeft de staatssecretaris verklaard dat de militaire proefdraaiplaats niet structureel kan worden gebruikt ten behoeve van Eindhoven Airport, omdat dit kan leiden tot operationele beperkingen voor Defensie. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verdere vermindering van de geluidsbelasting afkomstig van de proefdraaifaciliteiten op Eindhoven Airport niet noodzakelijk is. Het betoog faalt.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg

voorzitter

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

350-656.