Toespraak van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) bij de start van `De week van ondernemer' op de Familiebedrijvendag van MKB-Nederland in het Rijksmuseum in Amsterdam
Toespraak | 13-04-2015
Dames en heren,
Van je familie moet je het hebben...
Veertien jaar na het schilderen van De Nachtwacht wordt Rembrandt failliet verklaard.
Hij moet zijn huis en huisraad verkopen.
De opbrengst is niet genoeg om zijn schulden af te lossen.
Samen met zoon Titus en Hendrickje Stoffels verhuist Rembrandt naar een goedkoop huurhuis in de Jordaan.
Zijn oude etsplaten mag hij meenemen, maar zijn schuldeisers dreigen beslag te leggen op het al het nieuwe werk dat hij maakt.
Om te voorkomen dat Rembrandt voor zijn schuldeisers gaat schilderen, wordt er een list bedacht.
Titus en Hendrickje beginnen een kunsthandel en nemen Rembrandt in dienst. Tegen kost en inwoning. Het geld dat ze verdienen met zijn schilderijen, gaat niet naar zijn schuldeisers, maar naar hun vennootschap.
Het familiebedrijf is de financiele redding van Rembrandt en maakt een artistieke doorstart mogelijk.
Met De Staalmeesters - die u straks zult zien - als een van zijn latere meesterwerken.
Het is maar een voorbeeld uit de rijke geschiedenis van het familiebedrijf in ons land.
Familiebedrijven zijn van onschatbare waarde voor onze welvaart en werkgelegenheid.
Samen goed voor bijna de helft van de werkgelegenheid in ons land.
Het zijn bedrijven met een eigen karakter.
Er wordt gewerkt met hart voor de tradities van vorige generaties en de toekomst van volgende generaties.
Het verzekeren van werk op langere termijn heeft voorrang boven het verzilveren van winst op korte termijn.
Dat speciale familiebedrijfgevoel is mooi onder woorden gebracht door orgelmaker Hans Reil. Ik las zijn verhaal in `Kansrijk!', de groeiagenda voor ondernemerschap in het mkb.
Hans Reil is de derde generatie in een familiebedrijf dat pijporgels maakt. Voor kerken in de hele wereld. Hij zegt: `Bij mij gaat kwaliteit voor winstbejag. Mensen moeten worden geraakt door onze orgels.'
Dat klinkt mij als muziek in de oren. Het is de passie voor het eigen product die je in veel familiebedrijven treft.
Vanuit die visie is het ook vanzelfsprekend om als ondernemer te investeren in de kennis en de kwaliteit van je medewerkers. Om het vakmanschap vast te houden en verder te verbeteren.
Dat loont.
Structureel investeren in scholing en ontwikkeling van werknemers kan leiden tot hogere arbeidsproductiviteit en meer arbeidsplezier.
Het verkleint de risico's om achterop te raken en vergroot de kansen op succesvol innoveren.
Er zijn genoeg werkgevers die scholing stimuleren, maar vergeleken met andere landen in de Europese Unie lopen we niet voorop. Twintig tot dertig procent van de werkgevers laat niemand van het personeel scholing volgen.
Dat is zonde. Waar ik de kans krijg, probeer ik werknemers ook aan te sporen: Grijp je kansen. Zorg dat je niet stil blijft staan.
Of je nou minister of monteur bent, of je nou met je hoofd of met je handen werkt, het gaat erom dat je door blijft leren en open blijft staan voor nieuwe ontwikkelingen.
Dat is de manier om je kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en te zorgen dat je, met plezier, aan het werk kunt blijven.
In deze Week van de ondernemer vraag ik daar, samen met MKB-Nederland, ook extra aandacht voor. Om scholing en ontwikkeling van werknemers hoger op de agenda van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf te krijgen.
Met het oog op de toekomst is dat essentieel. Door globalisering, door robotisering, door technologische vooruitgang, krijgen we te maken met veranderingen die elkaar in steeds sneller tempo opvolgen.
Dat vraagt om meer aanpassingsvermogen van onze economie.
Dat vraagt om meer aanpassingsvermogen van ondernemers en werknemers.
Het (ING-)rapport `Goed voorbereid de toekomst in' maakt duidelijk dat familiebedrijven zich daar ook bewust van zijn. Ze noemen `technologische vooruitgang' en `het tempo van veranderingen in de economie' hun grootste uitdagingen.
En `innoveren' hun allerbelangrijkste actiepunt.
Investeren in scholing en ontwikkeling van werknemers hoort bij die goede voorbereiding op de toekomst.
Niet alleen gericht op het werk dat mensen nu doen, maar ook op werk dat ze in de toekomst zouden kunnen doen.
Scholing om hun vakmanschap te verbeteren, om zich nieuwe technologieen eigen te maken, om te groeien.
Dat is in het belang van werknemers en werkgevers. Het biedt een beter toekomstperspectief en leidt tot meer betrokkenheid bij het bedrijf.
Hoe belangrijk dat is, merk je vaak als je bij familiebedrijven over de vloer komt. Je voelt bijna hoe betrokken mensen daar zijn bij het wel en wee van hun bedrijf. Niet alleen de familie; ook de trouwe werknemers.
Daar hoor ik ondernemers ook vertellen dat ze graag investeren in de kwaliteit van hun vakmensen en die ook graag in vaste dienst houden.
Omdat ze zorgen voor de onmisbare continuiteit. Omdat ze kunnen zorgen voor de gewenste innovatie en groei in de toekomst.
Het vaste contract blijft van waarde. Voor werknemers en werkgevers.
We verbeteren ons toekomstperspectief niet door werknemers het zicht op zekerheid te ontnemen en de concurrentiestrijd aan te gaan met de laagste loonlanden.
Integendeel. Daarmee zouden we onze economische kansen verkwanselen.
Je verbetert je toekomstperspectief niet door je eigen ruiten in te gooien.
Het is te voorzien dat er door technologische ontwikkelingen (de komende decennia) banen verdwijnen en nieuwe banen ontstaan, maar het is niet precies te voorspellen waarmee we over twintig, dertig, veertig jaar ons brood verdienen.
Wat dat betreft kijken wij naar onze toekomst zoals De Staalmeesters van Rembrandt naar hun toekomst keken. Vol vertrouwen, maar zonder weet van de industriele revoluties die de wereld (van hun werk) totaal overhoop zouden gooien.
Dat betekent niet dat we ons niet kunnen voorbereiden. Dat kunnen we. En dat doen we ook.
Zo heeft het kabinet met vakbonden en werkgeversorganisaties afspraken gemaakt om het aanpassingsvermogen van onze economie te vergroten en de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren.
Die afspraken in het sociaal akkoord zijn,met brede steun in het parlement, uitgewerkt in de Wet werk en zekerheid, waarmee we ongewenste flexibiliteit bestrijden en fatsoenlijk werk bevorderen.
De oplettende krantenlezer weet dat we daarbij soms met elkaar botsen over de vraag wat wel en wat niet kan,
dat komt in de beste families voor,
maar u ziet: met een gepast verantwoordelijkheidsbesef en een gezond familiebedrijvengevoel weten we elkaar altijd weer te vinden:
met oog voor elkaar, voor de waarde van werk en de toekomst van volgende generaties.
Vragen? Bel Informatie Rijksoverheid: 1400
Verantwoordelijk ministerie
* Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid