Uitspraak 201309084/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Muiden

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

201309084/1/R1.

Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Naarden,

2. [appellant sub 2], wonend te Naarden,

3. [appellant sub 3], wonend te Muiderberg, gemeente Muiden,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4], gevestigd te Muiden,

5. [appellant sub 5] en anderen, gevestigd te Muiderberg, gemeente Muiden, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Muiden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld.

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld in verband met de ligging van de bestemming "Leiding-Gas" ten behoeve van gasleiding W-533-01 en W-533-19 en het verwijderen van de dubbelbestemming "Leiding-Gas" ter plaatse van het verwijderde deel van gasleiding W-533-19.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen beroep ingesteld.

Bij besluit van 19 juni 2014 zijn de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 gewijzigd en is het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd vastgesteld (hierna: het wijzigingsbesluit).

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en Smitshuizen hebben nadere stukken ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen hebben vanwege het wijzigingsbesluit nadere stukken ingediend. De raad heeft desgevraagd op deze stukken gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaak nr. 201401195/1/R1 ter zitting behandeld op 20 januari 2015, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Zwiers, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.E. van den Kommer, werkzaam bij Van den Kommer Legal B.V., [appellant sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [naam persoon], [appellant sub 5] en anderen, bij monde van [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door mr. Chr. B.B. van Zanten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Het wijzigingsbesluit

1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2. Het wijzigingsbesluit heeft betrekking op het landelijk gebied van Muiden en voorziet in de wijziging van de bestemmingsplannen van 27 juni 2013 en 4 juli 2013, welke plannen een overwegend conserverend karakter hebben.

3. Ingevolge artikel 13, tiende lid, van de Tracewet stelt de raad binnen een jaar nadat het tracebesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) overeenkomstig het tracebesluit vast.

4. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu het tracebesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere vastgesteld (hierna: het tracebesluit 2013).

Bij uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304538/1/R6 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling de tegen het tracebesluit 2013 ingediende beroepen niet-ontvankelijk onderscheidenlijk ongegrond verklaard, waarmee het tracebesluit 2013 in rechte onaantastbaar is geworden.

Met het wijzigingsbesluit heeft de raad hoofdzakelijk beoogd het onherroepelijke tracebesluit 2013 overeenkomstig artikel 13, tiende lid, van de Tracewet in een bestemmingsplan op te nemen.

5. [appellant sub 3] heeft beroep ingesteld om te bereiken dat aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Gemengd - 2" wordt toegekend. Nu in het wijzigingsbesluit aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Gemengd - 2" is toegekend, is geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 3]. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is daarom ten aanzien van [appellant sub 3] geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het wijzigingsbesluit.

6. [appellant sub 5] en anderen betogen in beroep dat onder meer in een sportterrein voor hockey had moeten worden voorzien ten westen van de voetbalvelden op de locatie "De Negen Morgen". Met het wijzigingsbesluit is niet aan dit beroep tegemoetgekomen. Gelet hierop hebben [appellant sub 5] en anderen belang bij de beoordeling hiervan. Voorts stelt de Afdeling vast dat ook [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] belang hebben bij de beoordeling van het wijzigingsbesluit. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen, ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het wijzigingsbesluit.

Ontvankelijkheid

7. Uit het beroepschrift volgt dat [appellant sub 5] mede in beroep komt namens de personen die een handtekening hebben gezet onder een zienswijze en ook namens tientallen personen die op hem zouden hebben gestemd bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen. Uit de stukken blijkt echter niet dat [appellant sub 5] gemachtigd is om namens deze personen beroep in te stellen. Bij aangetekend verzonden brief van 11 oktober 2013 is [appellant sub 5] gewezen op dit verzuim en is hij in de gelegenheid gesteld dit te herstellen. Daarbij is vermeld dat, indien niet binnen de gestelde termijn een ondertekende verklaring van bedoelde personen wordt toegezonden, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep in zoverre

niet-ontvankelijk wordt verklaard. [appellant sub 5] heeft binnen deze termijn niet aangetoond dat hij gemachtigd was namens bedoelde personen beroep in te stellen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 5] in verzuim is geweest. Gelet hierop zijn de beroepen tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 van [appellant sub 5], voor zover beweerdelijk ingediend namens bedoelde personen, niet-ontvankelijk.

8. De ratio van de regeling inzake het bezwaar of beroep van rechtswege brengt met zich dat niet-ontvankelijkheid van het oorspronkelijke rechtsmiddel niet de niet-ontvankelijkheid meebrengt van het bezwaar of beroep van rechtswege. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een ontvankelijkheidsgebrek van het oorspronkelijke beroep werkt slechts door voor zover het gebrek zich naar zijn aard ook tot het bezwaar of beroep van rechtswege uitstrekt. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nrs. 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4.

In het thans aan de orde zijnde geval strekt de niet-ontvankelijkheid van het beroep zich naar zijn aard ook uit tot het beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit, nu het aan de orde zijnde ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming. Gelet hierop is het beroep van rechtswege van [appellant sub 5], voor zover ingesteld namens de personen die een handtekening onder een zienswijze hebben gezet onderscheidenlijk de betreffende personen die op [appellant sub 5] zouden hebben gestemd bij de gemeenteraadsverkiezingen, tegen het wijzigingsbesluit

niet-ontvankelijk.

9. [appellant sub 5] en anderen kunnen zich in het beroep tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 onder meer niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Natuur - 2" betreffende "de Bredius-gronden", omdat hier volgens [appellant sub 5] en anderen ten onrechte niet in een sportterrein voor hockey is voorzien.

De beroepen van [appellant sub 5] en anderen gericht tegen de vaststelling van de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013, voor zover het dit plandeel betreft, steunen niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze laatste omstandigheid doet zich niet voor. De beroepen van [appellant sub 5] en anderen tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 zijn in zoverre niet-ontvankelijk.

10. Nu het ontvankelijkheidsgebrek dat onder 9 is vastgesteld, uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming, is in dit geval het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 5] en anderen tegen het wijzigingsbesluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur - 2" betreffende "de Bredius-gronden", eveneens niet-ontvankelijk.

De beroepsgronden tegen het wijzigingsbesluit

Formele gronden

11. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat ten onrechte geen ontwerp-wijzigingsbesluit ter inzage heeft gelegen, waardoor belanghebbenden geen mogelijkheid hebben gehad om een zienswijze in te dienen.

11.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie de tussenuitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr. 201012762/1/T1/R1 en de uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201304185/1/R4) volgt dat een bestuursorgaan een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, in beginsel dient voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb indien het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. De raad kan na de vaststelling van het plan waarbij de zienswijze van een appellant niet of niet geheel is gehonoreerd, alsnog besluiten dat deze zienswijze dient te leiden tot een aanpassing van het plan, mits deze aanpassingen naar aard en omvang niet zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. Verder wordt als uitzondering aangenomen de situatie dat het besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb wijzigingen van ondergeschikte aard bevat die de raad zonder dat de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen daartoe aanleiding gaven, in het plan wil doorvoeren.

11.2. Voor zover het wijzigingsbesluit ertoe strekt het tracebesluit 2013 in het bestemmingsplan op te nemen, overweegt de Afdeling dat in de bij besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 vastgestelde bestemmingsplannen het besluit van 21 maart 2011 van de minister van Infrastructuur, waarbij het tracebesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere is vastgesteld (hierna: het tracebesluit 2011), is verwerkt. Met het tracebesluit 2011 is reeds voorzien in de uitbreiding van de weginfrastructuur in de corridor Schiphol - Amsterdam - Almere. Het tracebesluit 2013 voorziet weliswaar in een aantal wijzigingen van het tracebesluit 2011, maar dit laat onverlet dat het tracebesluit 2013, net als het tracebesluit 2011, in hoofdzaak strekt tot de uitbreiding van de weginfrastructuur in de corridor Schiphol - Amsterdam - Almere. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aard en omvang van de wijzigingen in verband met het tracebesluit 2013 niet zodanig zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan. Voorts zijn in het wijzigingsbesluit omissies hersteld, welke zien op het toegestane oppervlak aan bebouwing op het Maxis-terrein en op de bebouwingsmogelijkheden binnen het agrarisch bouwvlak aan de Noordpolderkade 2/3. Nu deze wijzigingen betrekking hebben op relatief kleine delen van het plangebied, heeft de raad zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard. Datzelfde geldt voor de overige wijzigingen die de raad ambtshalve heeft doorgevoerd. Gelet op het vorenstaande doen zich de in overweging 11.1 bedoelde uitzonderingen voor, zodat de raad afdeling 3.4 van de Awb niet behoefde toe te passen op de voorbereiding van het wijzigingsbesluit. Het betoog faalt.

12. Voorts wijzen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] erop dat de vaststelling van het wijzigingsbesluit is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad dat niet in de Amsterdamsestraatweg in Naarden, waar zij woonachtig zijn, wordt verspreid. [appellant sub 2] wijst er ook op dat er geen contact met hem is geweest over het wijzigingsbesluit.

12.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het wijzigingsbesluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het wijzigingsbesluit. Het betoog faalt.

Inhoudelijke gronden

Toetsingskader

13. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Sportterrein voor hockey

14. [appellant sub 5] en anderen betogen dat het wijzigingsbesluit ten onrechte niet voorziet in een sportterrein voor hockey ten westen van de voetbalvelden op de locatie "De Negen Morgen".

14.1. De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van het wijzigingsbesluit aan de gronden ten westen van de voetbalvelden op de locatie "De Negen Morgen" de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder 5.1.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de uitoefening van grondgebonden veehouderijbedrijven [...] en het behouden, versterken en benutten van de waarde van de omgeving. De planregels voorzien ter plaatse van deze locatie derhalve niet in een sportterrein voor hockey.

Niet is gebleken van concrete plannen om op deze locatie een sportterrein voor hockey te realiseren. Voorts heeft de raad toegelicht dat in het alternatievenonderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan "2e Hockeyveld MHC Muiderberg" de locatie "De Negen Morgen" is meegewogen en dat de raad op die locatie geen sportterrein voor hockey mogelijk heeft gemaakt waartoe de raad mede de ligging van de gronden in een weidevogelgebied en in de Stelling van Amsterdam van belang heeft geacht. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de door [appellant sub 5] en anderen genoemde locatie weliswaar niet is betrokken bij het alternatievenonderzoek, maar dat de desbetreffende gronden ook deel uitmaken van het weidevogelgebied en van de Stelling van Amsterdam. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan deze gronden niet in redelijkheid een bestemming heeft kunnen toekennen die aan de realisatie van een sportterrein voor hockey in de weg staat. Het betoog faalt.

Implementatie tracebesluit 2013

15. [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn beroepsgronden over de saneringslocatie "De Lepelaar" en over de wijzigingsbevoegdheid "Wro - zone wijzigingsbevoegdheid 3" ingetrokken.

16. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niet het gehele tijdelijke werkterrein deel uitmaakt van het plangebied waar het wijzigingsbesluit op ziet, terwijl implementatie van het tracebesluit 2013 juist het doel is van het wijzigingsbesluit.

16.1. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

16.2. De raad heeft toegelicht dat een gedeelte van het tijdelijke werkterrein buiten het plangebied valt en dat daarop het bestemmingsplan "[naam bestemmingsplan]" van 20 september 2012 van toepassing is, waarmee wordt voorzien in een bedrijfsverplaatsing.

16.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen de hiervoor genoemde locatie en de gronden in het plangebied dat het niet in het plangebied opnemen van de gronden niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Het betoog faalt.

17. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat aan de gronden nabij hun woningen aan de [locaties 2] te Naarden in het plan ten onrechte de bestemming "Groen" is toegekend. Zij wijzen erop dat op deze gronden landschappelijke inpassing is beoogd en voeren aan dat zij met Rijkswaterstaat afspraken hebben gemaakt over de invulling van het gebied tussen hun woningen en de A1. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] dienen deze gronden bestemd te worden als "Bos".

17.1. In artikel 12, eerste lid, van het tracebesluit 2011, getiteld "Boscompensatie", staat dat ter uitvoering van dit tracebesluit op de in tabel 7 vermelde locaties beplanting wordt verwijderd. Een gelijk aantal hectare aan beplanting wordt ter compensatie herplant op de in tabel 7 vermelde compensatielocaties.

Uit tabel 7 volgt dat bij de A1 nabij knooppunt Muiderberg 9,4 hectare wordt aangetast en dat de locatie voor compensatie nabij knooppunt Muiderberg ligt.

Ingevolge artikel 12, tweede lid, worden de in dit artikel genoemde compenserende maatregelen, voorzover sprake is van ruimtebeslag binnen de begrenzing van het tracebesluit, gerealiseerd binnen het op de tracekaarten aangeduide "Maatregelvlak landschappelijke inpassing" en het "Maatregelvlak Boscompensatie".

Het tracebesluit 2013 voorziet weliswaar in een aantal wijzigingen van het tracebesluit 2011, maar behelst geen wijziging van artikel 12, eerste lid, van het tracebesluit 2011. Vast staat dat het tracebesluit 2013 voorziet in een maatregelvlak landschappelijke inpassing op de gronden tegenover de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

17.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a, van de planregels van het wijzigingsbesluit zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor bos en bebossing.

Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder a, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor onder meer groenvoorzieningen.

17.3. De raad stelt dat uit het tracebesluit 2011 niet eenduidig volgt welke invulling de in geding zijnde gronden moeten krijgen. Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat thans wordt gedacht aan een invulling met struweel van 4 tot 5 m hoog.

17.4. De Afdeling stelt vast dat aan een deel van de gronden, waar het tracebesluit 2013 voorziet in het maatregelvlak landschappelijke inpassing, op de verbeelding van het wijzigingsbesluit de bestemming "Groen" is toegekend. Gelet hierop en gezien artikel 15, lid 5.1, onder a, van de planregels is ter plaatse landschappelijke inpassing mogelijk. Mede gelet hierop zijn deze gronden, naar het oordeel van de Afdeling, bestemd in overeenstemming met het tracebesluit 2013, in samenhang bezien met het tracebesluit 2011. Daartoe wordt ook overwogen dat uit artikel 12, eerste lid, van het tracebesluit 2011 niet eenduidig volgt dat op de in geding zijnde gronden een bos dient te worden gerealiseerd, nu artikel 12, eerste lid, van het tracebesluit 2011 ziet op beplanting, en het voorts niet duidelijk is welke gronden precies worden bedoeld met de in tabel 7 bedoelde locatie "nabij" knooppunt Muiderberg. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1] wijzen op afspraken die zij met Rijkswaterstaat hebben gemaakt, overweegt de Afdeling dat, wat overigens ook van die afspraken zij, de raad in beginsel niet gebonden is aan dergelijke afspraken. Voor het oordeel dat zulks in dit geval wel zo is, bestaat geen aanleiding. Hierbij wordt betrokken dat ter zitting naar voren is gekomen dat de exacte invulling van de in geding zijnde gronden thans nog niet vast staat. Gelet op het vorenstaande, en daarbij ook in aanmerking genomen dat de gekozen bestemming meerdere invullingen mogelijk maakt, waaronder ook bos, heeft de raad in redelijkheid aan deze gronden de bestemming "Groen" kunnen toekennen. Het betoog faalt.

18. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat in het plan ten onrechte de bestemming "Verkeer - 2" is toegekend aan gronden tegenover hun woningen aan de [locaties 2] te Naarden. Zij betogen dat, nu deze gronden deel uitmaken van het maatregelvlak landschappelijke inpassing van het tracebesluit 2013, de planregels daar ten onrechte voorzien in wegen.

18.1. Ingevolge artikel 26, lid 26.1, van de planregels van het wijzigingsbesluit zijn de voor "Verkeer - 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, met dien verstande dat het aantal rijstroken maximaal 22 bedraagt;

b. wegen met een functie gericht op de afwikkeling van het lokale en bovenlokale verkeer;

[...]

d. groenvoorzieningen;

[...].

18.2. De Afdeling overweegt dat binnen het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2", gezien artikel 26, lid 26.1, onder d, van de planregels groenvoorzieningen weliswaar zijn toegestaan, maar dat gezien artikel 26, lid 26.1, onder a en b, van de planregels het eveneens mogelijk is dat op deze gronden wegen worden aangelegd. Op deze wijze is niet gewaarborgd dat de in het tracebesluit 2013 voorziene landschappelijke inpassing op deze gronden zal worden aangelegd. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2", zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende kaart, te vernietigen wegens strijd met artikel 13, tiende lid, van de Tracewet. Het betoog slaagt. Gelet op het vorenstaande behoeft het subsidiaire betoog dat artikel 26, lid 26.3, van de planregels onduidelijk is geen bespreking.

Verzorgingsplaats Hackelaar

19. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de planregeling voor verzorgingsplaats Hackelaar aan de noordkant van de A1.

Volgens [appellant sub 4] doet zich strijd met het gelijkheidsbeginsel voor, nu bij de verzorgingsplaats Honswijck de bebouwing wel mag worden uitgebreid. Voorts wijst [appellant sub 4] erop dat de gebruiksmogelijkheden voor het tankstation moeten worden verruimd met onder meer wasboxen.

Voorts kan [appellant sub 4] zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin ter plaatse van het wegrestaurant op de verzorgingsplaats Hackelaar niet tevens een hotel is toegestaan. Volgens [appellant sub 4] laten de bebouwingsmogelijkheden hier een hotel toe.

Verder kan [appellant sub 4] zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet wordt voorzien in een voetgangersverbinding tussen de verzorgingsplaats Honswijck en Hackelaar. Hierdoor wordt, volgens [appellant sub 4], schade geleden. Daartoe heeft [appellant sub 4] erop gewezen dat met een voetgangersverbinding de bezoekers van verzorgingsplaats Honswijck in de gelegenheid kunnen worden gesteld het wegrestaurant op de verzorgingsplaats Hackelaar te bezoeken en dat onderzoek heeft uitgewezen dat in dat geval 10% tot 15% extra omzet gerealiseerd kan worden. [appellant sub 4] stelt dat niet is onderbouwd dat de sociale veiligheid met een tunnel tussen beide verzorgingsplaatsen in gevaar komt.

19.1. Op de verbeelding is aan de gronden ter plaatse van verzorgingsplaats Hackelaar de bestemming "Verkeer - Verzorgingsplaats" toegekend en daarbij zijn de bouwaanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 28" en "specifieke bouwaanduiding - 25" opgenomen.

Ingevolge artikel 1, lid 1.57, van de planregels wordt onder "horeca" verstaan: een onderneming waar in hoofdzaak en waarbinnen bedrijfsmatig:

a. dranken, maaltijden of logies worden verstrekt en;

b. gelegenheid wordt geboden voor het gebruik van de producten ter plaatse en;

c. sprake is van een zekere dienstverlening;

met een in principe open karakter (voor een ieder toegankelijk).

In het kader van het bestemmingsplan worden hierbij onderscheiden:

1. categorie 1: spijsverstrekkers, zoals ijssalons, lunchrooms, croissanterieen, koffie-/theehuizen, waarbij geen alcoholische dranken worden geschonken;

2. categorie 2: maaltijdverstrekkers, zoals restaurants, bistro's, eetcafes, cafetaria's/snackbars, fastfood restaurants, creperies, grillrooms, shoarma/pizzabedrijven;

3. categorie 3: drankverstrekkers, zoals cafe/bars;

4. categorie 4: logiesverstrekkers, zoals hotels, pensions en motels;

5. categorie 5: nachtclubs, dancings, disco's en partycentra.

Ingevolge artikel 28, lid 28.1.1, sub a, zijn de voor "Verkeer - Verzorgingsplaats" aangewezen gronden bestemd voor wegen met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Ingevolge lid 28.1.1, onder f, zijn deze gronden bestemd voor twee verkooppunten van motorbrandstoffen, inclusief detailhandel en horeca in de categorie 1 en 2 en een wegrestaurant met horeca in de categorie 1 en 2, vergaderruimtes en detailhandel.

Ingevolge lid 28.2.1, onder c, is ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 25" een wegrestaurant toegestaan met dien verstande dat:

1. gebouwd binnen het bouwvlak;

2. de oppervlakte van het wegrestaurant bedraagt maximaal 1.600 m^2;

3. de goothoogte bedraagt minimaal 2,5 m;

4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m; [...].

Ingevolge lid 28.4 mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 28" de bestaande inrichting van de gronden slechts worden gewijzigd onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing en inrichting van de verzorgingsplaats Hackelaar is uitgevoerd.

19.2. In artikel 4, eerste lid, van het tracebesluit 2011 is bepaald dat de verzorgingsplaats Hackelaar aan de noordkant van de A1 vanwege de verlegging van de weg, naar het zuiden wordt uitgebreid. De locatie, oppervlakte en hoogte van het brandstofverkooppunt blijven ongewijzigd.

In artikel 4, tweede lid, van het tracebesluit 2011 is bepaald dat de verzorgingsplaats Honswijck aan de zuidkant van de A1 in zuidelijke richting wordt verplaatst. De verzorgingsplaats inclusief brandstofverkooppunt wordt gerealiseerd aan de zuidkant van de verlegde A1 tussen circa km 13,0 en circa km 13,7. De oppervlakte van de verzorgingsplaats is circa 15.700 m^2. De te realiseren bebouwing heeft een oppervlakte van circa 1.250 m^2. De te bouwen luifel boven de pompeilanden heeft een oppervlakte van circa 1.650 m^2.

Het tracebesluit 2013 heeft geen verandering in artikel 4 van het tracebesluit 2011 gebracht.

19.3. Wat betreft de bebouwingsmogelijkheden voor de verzorgingsplaats Hackelaar stelt de Afdeling vast dat in artikel 4, eerste lid, van het tracebesluit 2011 is neergelegd dat de oppervlakte en hoogte van het brandstofverkooppunt ongewijzigd blijven. Voor zover het betoog zo moet worden verstaan dat het hiertegen is gericht kan dit, gelet op artikel 13, tiende lid, van de Tracewet, in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, in deze procedure niet aan de orde komen. Ten aanzien van de door [appellant sub 4] gewenste uitbreidingsmogelijkheden voor de bebouwing op de verzorgingsplaats Hackelaar, overweegt de Afdeling ook dat het plan terzake een conserverend karakter heeft en dat niet is gebleken van concrete plannen voor uitbreiding van de bebouwing waarmee de raad bij het nemen van het besluit rekening had kunnen houden. Datzelfde geldt voor de gewenste uitbreiding van het gebruik van het tankstation met onder meer wasboxen.

Voorts overweegt de Afdeling over de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met de bebouwingsmogelijkheden voor verzorgingsplaats Honswijck dat de raad zich onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat thans op de verzorgingsplaats Hackelaar al meer bebouwing - te weten 356 m^2 voor een pompgebouw en 1.600 m^2 voor een wegrestaurant - is toegestaan dan op verzorgingsplaats Honswijck, waar gelet op artikel 4, tweede lid, van het tracebesluit, 1.250 m^2 aan bebouwing is toegestaan. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.

19.4. De Afdeling stelt vast dat op de verzorgingsplaats Hackelaar, waar het wegrestaurant is voorzien, horeca in de categorie 4, waaronder hotels vallen, niet is toegestaan. Dat de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse een hotelvoorziening mogelijk zouden maken, laat, wat daar overigens ook van zij, onverlet dat de raad heeft toegelicht dat het toestaan van een hotel ter plaatse niet in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid voor hotels dat is gericht op realisatie van hotels die dienen ter ondersteuning van recreatie en toerisme. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid aan dat beleid heeft kunnen vasthouden. Het betoog faalt.

19.5. Verder stelt de Afdeling vast dat het plan niet voorziet in een voetgangersverbinding tussen de verzorgingsplaatsen Honswijck en Hackelaar. De raad heeft toegelicht dat een voetgangersverbinding, door middel van een brug, ruimtelijk gezien ongewenst is in het open landschap van Muiden, waarbij de raad in aanmerking heeft genomen dat de gronden deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Voorts heeft de raad toegelicht dat een tunnel uit oogpunt van sociale veiligheid ongewenst is. In het summiere betoog van [appellant sub 4] op dit punt ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een tunnel tussen genoemde verzorgingsplaatsen uit oogpunt van sociale veiligheid ongewenst is, gelet ook op de lengte die een tunnel zou dienen te krijgen, te weten tenminste 200 m. Voorts heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het ontbreken van een voetgangersverbinding de bedrijfsvoering ernstig zal worden geraakt. Evenmin heeft [appellant sub 4] aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het ontbreken van een voetgangersverbinding zodanige schade zal worden geleden dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien een voetgangersverbinding tussen de verzorgingsplaatsen Honswijck en Hackelaar mogelijk te maken. Het betoog faalt.

Conclusie over beroepen tegen het wijzigingsbesluit

20. Het beroep van [appellant sub 5] en anderen tegen het wijzigingsbesluit, voor zover ingesteld namens de personen die een handtekening onder een zienswijze hebben gezet onderscheidenlijk de betreffende personen die op [appellant sub 5] zouden hebben gestemd bij de gemeenteraadsverkiezingen, is niet-ontvankelijk. Voorts is het beroep van [appellant sub 5] en anderen tegen het wijzigingsbesluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur - 2" betreffende "de Bredius-gronden", niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 4] tegen het wijzigingsbesluit zijn ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het wijzigingsbesluit zijn gegrond en het wijzigingsbesluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 13, tiende lid, van de Tracewet, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2", zoals aangegeven op een bij deze uitspraak behorende kaart.

De beroepen tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013

21. De Afdeling begrijpt de beroepen die zijn gericht tegen het besluit van 27 juni 2013 aldus dat die tevens zijn gericht tegen het besluit van 4 juli 2013.

22. Nu de beroepen tegen het wijzigingsbesluit van [appellant sub 5] en anderen deels niet-ontvankelijk en, voor zover ontvankelijk, ongegrond zijn verklaard en voorts het beroep van [appellant sub 4] ongegrond is verklaard, wordt het wijzigingsbesluit in zoverre het de plandelen betreft waar zij zich tegen richten met de bekendmaking van deze uitspraak onherroepelijk. Hieruit volgt dat de besluiten van 4 juli 2013 en 27 juni 2013 in zoverre geen betekenis meer hebben. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 4] geen belang hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen tegen de besluiten van 4 juli 2013 en 27 juni 2013, zodat hun beroepen tegen die besluiten niet-ontvankelijk zijn.

23. [appellant sub 3] heeft een zienswijze tegen het ontwerpplan voor het landelijk gebied ingediend, omdat daarin volgens hem voor het perceel [locatie 1] ten onrechte de bestemming "Wonen" was opgenomen; hij heeft daarbij aangevoerd dat de raad aan dit perceel de bestemming "Gemengd - 2" had moeten toekennen. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad die zienswijze gegrond verklaard. [appellant sub 3] heeft desalniettemin beroepen tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013 ingesteld, omdat de wijziging van de bestemming niet viel te raadplegen op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. De raad heeft toegelicht dat dit te maken heeft gehad met ICT-problemen bij de gemeente. De Afdeling stelt vast dat, na afloop van de beroepstermijn, de publicatie op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, alsnog heeft plaatsgevonden en dat daarop is te zien dat aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Gemengd - 2" is toegekend. [appellant sub 3] heeft aangegeven dat zijn gehonoreerde zienswijze hiermee juist op de verbeelding is verwerkt en dat hij geen inhoudelijke bezwaren heeft tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013. Desalniettemin verzoekt hij de Afdeling om gegrondverklaring van de beroepen en vergoeding van de proceskosten, omdat hij door aan de raad te verwijten omstandigheden genoodzaakt is geweest rechtsmiddelen aan te wenden en daarvoor kosten te maken.

De Afdeling is van oordeel dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken op zichzelf onvoldoende belang is om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat, zoals de raad heeft aangevoerd, [appellant sub 3] geen belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn beroepen tegen de besluiten van 27 juni 2013 en 4 juli 2013, zodat zijn beroepen tegen deze besluiten niet-ontvankelijk zijn. Overigens staat de vraag of er belang is los van de - hierna onder 26 aan de orde zijnde - vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken.

24. De Afdeling stelt vast dat de bij besluiten van 4 juli 2013 en 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplannen voor de gronden, bedoeld in overweging 18.2, ook in een verkeersbestemming voorzagen. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder 18.2 is overwogen, biedt hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan dat bij besluit van 27 juni 2013 is vastgesteld, en het bestemmingsplan dat bij besluit van 4 juli 2013 gewijzigd is vastgesteld, in zoverre in strijd is met artikel 13, tiende lid, van de Tracewet. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen deze besluiten zijn gegrond, zodat die besluiten wat betreft de gronden, hiervoor onder 18.2 bedoeld, dienen te worden vernietigd.

Opdracht

25. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen, bedoeld onder 18.2 en 24, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten

26. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 3] ziet de Afdeling eveneens aanleiding voor het oordeel dat de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten dient te worden veroordeeld, nu het aan de raad is toe te rekenen dat de publicatie op de landelijke voorziening ten tijde van de beroepstermijn nog niet had plaatsgevonden. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden tevens aanleiding om de raad te gelasten het door [appellant sub 3] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 5], voor zover beweerdelijk ingediend namens de personen die een handtekening onder een zienswijze hebben gezet onderscheidenlijk de betreffende personen die op hem zouden hebben gestemd bij de gemeenteraadsverkiezingen, tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 juni 2014, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 5] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 juni 2014, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Natuur - 2" betreffende "de Bredius-gronden", niet-ontvankelijk;

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] en anderen, van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4] en van [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" is vastgesteld, en tegen het besluit van 4 juli 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, niet-ontvankelijk;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 juni 2014, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, gegrond;

V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 juni 2014, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2", zoals aangegeven op een bij deze uitspraak behorende kaart;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" is vastgesteld, en tegen het besluit van 4 juli 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, gegrond;

VII. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" is vastgesteld, en het besluit van 4 juli 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, voor zover het betreft de gronden", zoals hiervoor onder V. bedoeld;

VIII. draagt de raad van de gemeente Muiden op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onderdelen, bedoeld onder V. en VII., en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IX. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] en anderen, voor zover ontvankelijk, en van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 19 juni 2014, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;

X. veroordeelt de raad van de gemeente Muiden in verband met de behandeling van de beroepen tot vergoeding van de opgekomen proceskosten:

-ten aanzien van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], tot een bedrag van EUR 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- ten aanzien van [appellant sub 2] tot een bedrag van EUR 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 3] tot een bedrag van EUR 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro);

XI. gelast dat de raad van de gemeente Muiden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten bedrage van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- ten bedrage van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2]; en

- ten bedrage van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Van Loo

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

418.

Plankaart van de zaak 201309084/1/R1