Uitspraak 201407503/1/R2
Tegen: de raad van de gemeente Utrecht
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Utrecht
201407503/1/R2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Wijk C Komitee en de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: Stichting Wijk C Komitee en SSLU), beide gevestigd te Utrecht,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2014, kenmerk 14044143, heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" vastgesteld. Bij besluit van 17 juli 2014, kenmerk HZ_WABO-11-07269, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug (hierna: de omgevingsvergunning).
De raad heeft besloten voornoemde besluiten gecooerdineerd voor te bereiden en bekend te maken, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen voornoemde besluiten hebben [appellanten sub 1] en Stichting Wijk C Komitee en SSLU beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 24 oktober 2014, kenmerk HZ_WABO-11-07269, heeft het college het besluit van 17 juli 2014 gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Magazijn De Bijenkorf BV beide een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 1], Stichting Wijk C Komitee en SSLU en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2015, waar [appellant sub 1B], Stichting Wijk C Komitee en SSLU, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, bijgestaan door T. Zorn, deskundige, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door drs. J.M.A.C. van Caspel en A.W.J.M. Toonen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door dr. H.A.E. Simons en A.E.M. van de Reijt, deskundigen, en mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam. Voorts is ter zitting als partij gehoord Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, vertegenwoordigd door mr. A.M.R. Klijn en mr. B.A.J. Haagen, beiden advocaat te Amsterdam, en Magazijn De Bijenkorf BV, vertegenwoordigd door A. Bogaards en F. Braakman, bijgestaan door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, en mr. V.J. Nolet.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
2. De raad stelt dat SSLU verwijtbaar geen zienswijzen heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning. Volgens de raad zijn de besluiten niet wezenlijk veranderd, zodat hierin geen aanleiding kan worden gezien voor verschoonbaarheid.
2.1. Vaststaat dat SSLU geen zienswijzen heeft ingediend tegen de ontwerpbesluiten.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Het kan SSLU in dit geval redelijkerwijs niet worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend. Daartoe is van belang dat eerst na de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten het gemeentebestuur heeft besloten tot aanpassing van de verkeerssituatie nabij de Monicabrug, in de directe nabijheid van het plangebied. Deze aanpassing van de verkeerssituatie leidt tot andere verkeersintensiteiten op de Weerdsingel en Oudenoord, welke verkeersintensiteiten van zodanige betekenis zijn voor onder meer de luchtkwaliteit dat daarom geactualiseerde luchtkwaliteitsberekeningen zijn gemaakt ten behoeve van het plangebied. Deze aanpassing kan aldus van invloed zijn op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan en dientengevolge de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Nu eerst door de aanpassing de daarmee rechtstreeks met luchtkwaliteit samenhangende belangen van SSLU worden geraakt, kan niet worden geoordeeld dat SSLU in verzuim is geweest door niet op een eerder moment tijdig een zienswijze in te dienen. Het beroep van Stichting Wijk C Komitee en SSLU is ontvankelijk.
Inhoudelijk
3. Bij uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201300506/3/R2 heeft de Afdeling de besluiten van 29 november 2012 en 4 december 2012 tot vaststelling van respectievelijk het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" en de omgevingsvergunning voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug vernietigd. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat de raad ten onrechte niet was uitgegaan van de maximaal planologische mogelijkheden bij de beoordeling van het plan voor het aspect parkeren. Ten aanzien van de toegepaste parkeernorm en de parkeercapaciteit achtte de Afdeling het plan daarnaast niet voorzien van een deugdelijke motivering. De Afdeling achtte het plan in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en vernietigde daarom tevens de omgevingsvergunning.
Met de besluiten van 17 juli 2014 hebben de raad en het college beoogd de vernietigde besluiten te repareren. Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in en hebben betrekking op het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage, en kantoren. Alsmede het slopen van een loopbrug ten behoeve van de uitbreiding van de Bijenkorf aan de Sint Jacobsstraat 1A te Utrecht.
Met het besluit van 24 oktober 2014 heeft het college een nadere motivering gegeven voor de afwijking van de Bouwverordening gemeente Utrecht (hierna: de Bouwverordening) als bedoeld in artikel 2.5.30, vijfde lid, van de Bouwverordening en daarnaast een vergunningvoorschrift gewijzigd inzake de borging van de structurele en duurzame beschikbaarheid van 50 parkeerplaatsen buiten het eigen terrein van het vergunde bouwwerk.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. De Afdeling merkt het besluit van het college van 24 oktober 2014 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu dat betrekking heeft op het bouwplan waarop ook het besluit van 17 juli 2014 ziet en waartegen beroep aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dienen de beroepen van [appellanten sub 1] en Stichting Wijk C Komitee en SSLU te worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 oktober 2014 (hierna: het wijzigingsbesluit).
6. De raad en het college hebben ten aanzien van verschillende beroepsgronden van [appellanten sub 1] en Stichting Wijk C Komitee en SSLU naar voren gebracht dat deze beroepsgronden niet zijn aangevoerd tegen de besluiten van 29 november 2012 en 4 december 2010, zodat deze beroepsgronden gelet op het belang van een efficiente geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, buiten behandeling moeten blijven. De Afdeling overweegt dat voor zover hiertoe aanleiding bestaat, dit hierna aan de orde zal komen.
Het beroep van [appellanten sub 1]
7. [appellanten sub 1] zijn eigenaren van het pand [locatie] te Utrecht. Zij kunnen zich niet verenigen met de besluiten van 17 juli 2014 en 24 oktober 2014 tot vaststelling van het plan en het verlenen van de omgevingsvergunning. Hiertoe voeren zij aan dat de besluiten negatieve gevolgen hebben wat betreft de verhuurbaarheid en waarde van het rijksmonument Het Vagevuur aan de [locatie ]. Zij stellen dat gelet op de afstand tussen Het Vagevuur en de parkeergarage van 40 meter in relatie tot de verhoging hiervan met 2,5 meter, een vermindering van het uitzicht zal optreden. Het bekleden van de parkeergarage met panelen achten zij voorts onwenselijk nu dit een verdere aantasting van het uitzicht betekent. [appellanten sub 1] merken voorts op dat de raad wisselende standpunten inneemt ten aanzien van het uitzicht van Het Vagevuur.
7.1. In de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013, nr. 201300506/1/R2), overweegt de Afdeling ten aanzien van het gestelde inzake uitzichtvermindering dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze vermindering zodanig is dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het pand [locatie] zich in stedelijk gebied bevindt en thans reeds nagenoeg geheel is omsloten door bebouwing. Tevens betrekt de Afdeling hierbij de afstand van 40 meter tot de voorziene parkeergarage en de toegestane verhoging van 1 meter ten opzichte van het vorige plan. Om deze redenen ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van de belangenafweging onvoldoende heeft bezien wat de effecten van het plan zijn op de verhuurbaarheid van de appartementen in het pand van [appellanten sub 1].
Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, een appellant nieuwe argumenten zou kunnen aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerste uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op dit punt niet is gewijzigd en evenmin sprake is van een verandering van omstandigheden, faalt het betoog.
8. [appellanten sub 1] voeren voorts aan dat ter plaatse van het dakterras, dat is gesitueerd op de uitbouw van de bioscoop naast Het Vagevuur, schaduwhinder optreedt en vermindering van daglichttoetreding. Dit is volgens hen niet te verenigen met het doel van artikel 3.75 van het Bouwbesluit dat ziet op voldoende daglichttoetreding in een verblijfsgebied.
8.1. In de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013, nr. 201300506/1/R2, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bezonningsonderzoek onvoldoende nauwkeurig moet worden geacht ter bepaling van de effecten op de daglichttoetreding in het pand [locatie]. De raad heeft zich hierop derhalve mogen baseren, zodat de conclusie is dat de beperkte vermindering van daglichttoetreding ten gevolge van het plan toelaatbaar is. Onder verwijzing naar hetgeen onder 7.1 is overwogen is de Afdeling van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet meer aan de orde kan komen. Het betoog faalt. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit aanleiding had moeten zien nader onderzoek te doen naar effecten op de daglichttoetreding voor het pand [locatie].
9. [appellanten sub 1] betwisten tot slot de uitkomst van het rapport "risicoanalyse planschade La Vie" van Tauw van 27 februari 2013.
9.1. [appellanten sub 1] hebben deze beroepsgrond niet aangevoerd tegen het besluit van 29 november 2012 waarmee de raad het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" heeft vastgesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroepsgronden hiermee dan ook uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiente geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Niet valt in te zien dat zij deze beroepsgrond niet eerder hadden kunnen aanvoeren, zodat dit buiten inhoudelijke bespreking dient te blijven.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Het beroep van Stichting Wijk C Komitee en SSLU
11. Stichting Wijk C Komitee en SSLU kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan en de verlening van de omgevingsvergunning. Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat de besluiten opnieuw ter inzage hadden moeten worden gelegd met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Zij stellen dat de besluiten andere belanghebbenden raken dan de oorspronkelijke besluiten van 29 november 2012 en 4 december 2012, aangezien eerst hiermee wordt geregeld dat parkeerplaatsen buiten het plangebied zullen worden gebruikt voor de voorziene bebouwing. Deze belanghebbenden hadden volgens Stichting Wijk C Komitee en SSLU in de gelegenheid moeten worden gesteld een zienswijze in te dienen en vervolgens in beroep te gaan. Ook gelet op gewijzigde feiten en omstandigheden, zoals het afzien van de verkeerskundige knip nabij de Monicabrug en het TNO-rapport van 26 mei 2014, en de geactualiseerde onderzoeken, hadden de raad en het college aanleiding moeten zien de besluiten opnieuw ter inzage te leggen.
11.1. De raad stelt dat de besluiten naar aard en omvang niet zodanig zijn gewijzigd dat deze opnieuw ter inzage hadden moeten worden gelegd. De raad licht toe dat de bestreden besluiten voorzien in en betrekking hebben op hetzelfde bouwplan als de eerdere besluiten en dat hetgeen gewijzigd is slechts betrekking heeft op de motivering van de besluiten wat betreft de borging van de te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan.
11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 4 februari 2009, in zaak nr. 200801960/1 en 7 september 2011, in zaak nr. 201107073/2/R3, staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de reeds gevoerde procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.
11.3. Ter reparatie van de gebreken in de besluiten van 29 november 2012 en 4 december 2012 heeft de raad in de planregels de toegestane functies binnen het plangebied beperkt en het plan in het licht van de Nota Stallen en Parkeren 2013 nader gemotiveerd. Het college heeft een vergunningvoorschrift van de omgevingsvergunning inzake parkeren gewijzigd.
Gelet op de wijzigingen in de besluiten ten opzichte van de ontwerpbesluiten, onder meer de inperking van het toegestane gebruik, is geen sprake van een wezenlijk ander plan of van wijzigingen die niet als van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt. Hierbij wordt van belang geacht dat de planologische mogelijkheden niet wezenlijk zijn gewijzigd, maar slechts sprake is van een aanvullende motivering, terwijl ook de omgevingsvergunning ziet op hetzelfde bouwplan met slechts de toevoeging daaraan van een voorschrift inzake parkeren met de daarbij behorende motivering. Het bouwplan waarvoor vergunning is verleend, is derhalve niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Dat de aanvullende motivering bestaat uit nieuwe rapporten maakt dit niet anders. Gelet hierop valt bovendien niet in te zien dat de kring van belanghebbenden zou zijn gewijzigd ten opzichte van de vorige besluiten. Gelet op het voorgaande in relatie bezien tot de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad en het college ten onrechte ervan hebben afgezien om voorafgaand aan het nemen van de besluiten nieuwe ontwerpbesluiten ter inzage te leggen. Het betoog faalt.
12. Stichting Wijk C Komitee en SSLU voeren verder aan dat het geluidniveau op de gevels van de woningen bij de ingang van de parkeergarage verder toeneemt, terwijl deze nu al ruim boven de normen uit de Geluidnota Utrecht 2007 liggen. Zij verwijzen in dit verband naar de notitie "Geluid BP Bijenkorf" van Stratus Lucht&Geluid van 5 februari 2015.
12.1. De raad stelt dat uit akoestisch onderzoek volgt dat het plan ter plaatse van de woningen aan de Rozenstraat en de Sint Jacobstraat niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting. Hierbij merken de raad en het college op dat de initiatiefnemer in nauw overleg met de bewoners van de Rozenstraat en Sint Jacobstraat reeds suskasten heeft laten plaatsen.
12.2. Uit de stukken volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van het plan is onderzocht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Parkeergarage La Vie Utrecht, Akoestisch onderzoek i.v.m. uitbreiding" van LBP Sight van 27 februari 2012, de notitie "La Vie-Utrecht-uitbreiding parkeergarage, Geluidwering Rozenstraat 3c" van LBP Sight van 19 maart 2012 en de notitie "La Vie Utrecht - uitbreiding parkeergarage, erratum/aanvullende toetspunten" van LBP Sight van 9 oktober 2012. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad en het college hiermee de akoestisch effecten van de ontwikkeling onvoldoende in kaart hebben gebracht noch deze onvoldoende hebben meegewogen in de besluitvorming. Nu hieruit volgt dat met toepassing van enkele geluidmaatregelen in de vorm van het plaatsen van suskasten, waarvan de raad en het college onweersproken stellen dat deze maatregelen zijn getroffen, een aanvaardbare geluidsituatie kan worden gegarandeerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de besluitvorming in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft plaatsgevonden. Het betoog faalt.
13. Voor zover Stichting Wijk C Komitee en SSLU betogen dat het plan leidt tot een verslechtering van het uitzicht en de bezonning vanuit de woningen aan de Oudegracht en de Rozenstraat, overweegt de Afdeling dat in de uitspraak van 18 december 2013, nr. 201300506/1/R2 hieromtrent is overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Bij dit oordeel heeft de Afdeling betrokken hetgeen de raad in de nota van zienswijzen heeft vermeld in reactie op een gezamenlijk ingediende zienswijze van bewoners van een aantal woningen aan de Oudegracht. Hierin heeft de raad de gevolgen van het plan afgezet tegen de huidige situatie en geconcludeerd dat de gevolgen van het plan niet zodanig zijn dat hieraan in redelijkheid meer gewicht dient te worden toegekend. Voor de bezonning concludeerde de Afdeling dat hiernaar zorgvuldig onderzoek was gedaan.
Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, een appellant nieuwe argumenten zou kunnen aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerste uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op dit punt niet is gewijzigd en evenmin sprake is van een verandering van omstandigheden, faalt het betoog.
14. Stichting Wijk C Komitee en SSLU betogen dat de verkeersintensiteiten onjuist in kaart zijn gebracht, zodat de raad en het college zich niet hebben mogen baseren op de daarmee samenhangende luchtkwaliteitsberekeningen. Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat van een te lage parkeernorm is uitgegaan, hetgeen een onjuist beeld geeft van de verkeerseffecten in relatie tot de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Zij stellen dat de ligging nabij het station Utrecht Centraal en bushaltes niet eerder aanleiding is geweest uit te gaan van een andere parkeernorm dan gebruikelijk, zodat ook thans hiervan uitgegaan dient te worden. De stelling dat het gemiddelde autogebruik in Utrecht laag is, achten zij onvoldoende onderbouwd en geen reden om uit te gaan van een lagere parkeernorm. Het gemiddelde autogebruik in Utrecht is verder slechts beperkt relevant voor de te hanteren parkeernorm aangezien de Bijenkorf een regionale- tot bovenregionale voorziening betreft met een daarbij horende verkeersaantrekkende werking. Ook betwisten zij dat het fietsgebruik sterk wordt gestimuleerd in de gemeente, aangezien volgens hen de voorgenomen omvang van de fietsenstalling afwijkt van de Nota Stallen en Parkeren 2013 met een grootte van 700 fietsparkeerplaatsen. Volgens hen kan de fietsparkeernorm, die bovendien onjuist wordt toegepast, geen aanleiding vormen uit te gaan van een lagere parkeernorm voor auto's en minder verkeersbewegingen. Hetzelfde geldt voor de gestelde stimulering van zogenoemde P+R-voorzieningen.
Stichting Wijk C Komitee en SSLU voeren voorts aan dat niet is verzekerd dat indachtig de Nota Stallen en Parkeren 2013 voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor het plan. Dit leidt volgens hen tot congestie en meer verkeersbewegingen in verband met omrijdverkeer. Als gevolg hiervan neemt de luchtverontreiniging toe. In dit verband brengen zij naar voren dat parkeergarage Lombok op een te grote afstand ligt van het plangebied.
Stichting Wijk C Komitee en SSLU voeren daarnaast aan dat de raad ten onrechte het rapport van TNO van 26 mei 2014 niet bij zijn beoordeling heeft betrokken, terwijl hieruit volgt dat de uitstoot van stads- en streekbussen hoger is dan waarvan eerder werd uitgegaan.
Stichting Wijk C Komitee en SSLU betogen ook dat de luchtkwaliteitsberekeningen in strijd zijn met de artikelen 71, 72 en 78 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (hierna: Rbl 2007), aangezien een afwijkende rekenmethode is gebruikt.
Tot slot wijzen zij erop dat de berekeningen onjuist zijn wat betreft de verkeerskundige knip nabij de Monicabrug, nu de besluitvorming hiervoor is gewijzigd. Dit betekent volgens hen dat de verkeersintensiteiten veel hoger zullen zijn op de Weerdsingel en de Oudenoord, ten gevolge waarvan de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Extra verkeer als gevolg van de uitbreiding van La Vie moet in dit licht bezien ontoelaatbaar worden geacht. Te meer nu de effecten van de zogenoemde in betekenende mate plannen (hierna: IBM-plannen) nog niet in de berekeningen zijn meegenomen. In dit kader wijzen Stichting Wijk C Komitee en SSLU erop dat ook in de bestaande situatie de Weerdsingel en de Oudenoord overbelast zijn.
14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de luchtkwaliteitsberekeningen hebben plaatsgevonden conform de wettelijke vereisten en los van de in de inleiding genoemde aspecten, zoals de ligging nabij openbaar vervoersknooppunt Utrecht Centraal. De raad stelt daarnaast dat het plan geen deel uitmaakt van de plannen voor het stationsgebied Utrecht, zodat de overwegingen voor het stationsgebied in dit geval niet relevant zijn. De raad licht toe dat de luchtkwaliteitsberekeningen zijn uitgevoerd door de te verwachten verkeersaantrekkende werking te vergelijken met de autonome situatie. De parkeernorm heeft hierbij volgens de raad geen rol gespeeld. In de autonome situatie zijn de plannen voor het stationsgebied verdisconteerd via de zogenoemde Monitoringstool. Het gemiddelde autogebruik in Utrecht is volgens de raad niet van invloed geweest op de luchtkwaliteitsberekeningen. Hiervoor is gebruik gemaakt van CROW-kencijfers in combinatie met de in het plan toegestane bedrijfsvloeroppervlakte. Hetzelfde geldt voor de stelling over het stimuleren van fietsgebruik en het gebruik van P+R-voorzieningen. Hierbij merkt de raad op dat het plan conform de Nota Stallen en Parkeren 2013 in 163 fietsparkeerplaatsen voorziet. De raad licht toe dat de fietsparkeernorm alleen geldt voor de voorziene uitbreiding van het gebouw, aangezien de fietsparkeernorm eerst is ingevoerd met de Nota Stallen en Parkeren 2013. Verder wijst de raad erop dat, zoals ook volgt uit de uitspraak van 18 december 2013, nr. 201300506/1/R2, het plan niet in de weg staat aan het realiseren van meer fietsparkeerplaatsen dan de voorgenomen 163. De raad stelt verder dat gelet op de rapporten van Goudappel Coffeng op deugdelijke wijze is onderbouwd dat in lijn met de Nota Stallen en Parkeren 2013 voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de in het plan voorziene ontwikkeling. De raad stelt daarnaast dat het rapport van TNO betrekking heeft op een algemene landelijke situatie en derhalve niet is toegespitst op de specifieke omstandigheden zoals in dit geval relevant. Nu in de luchtkwaliteitsberekeningen bovendien is uitgegaan van een hogere emissie dan waarvan in het rapport van TNO is uitgegaan, bestaat volgens de raad geen aanleiding dit rapport in de besluitvorming te betrekken. Daarbij merkt de raad op dat, in aanvulling op de generieke emissiefactoren, aparte stagnatiefactoren zijn toegepast die leiden tot ongunstigere emissiefactoren dan in de praktijk worden gerealiseerd. Ten aanzien van de berekeningsmethode stelt de raad dat conform de Rbl 2007 gebruik is gemaakt van het rekenprogramma Geomilieu V2.51. De raad stelt voorts dat weliswaar wordt afgezien van de verkeerskundige Knip nabij de Monicabrug, maar dat dit niet samenhangt met het plan en dat de gevolgen hiervan zijn meegenomen in de berekening van LBP Sight van 16 oktober 2014. Uit deze berekeningen volgt volgens de raad dat de verkeersintensiteit toeneemt, maar dat de toename er niet toe leidt dat de grenswaarden van bijlage 2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) worden overschreden. Ten aanzien van de IBM-plannen stelt de raad dat hiermee rekening is gehouden.
14.2. In de plantoelichting is vermeld dat bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de in het plan voorziene ontwikkeling, de gemeentelijke beleidsmatige uitgangspunten en parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren 2013 zijn gehanteerd. In het bijzonder de uitwerkingsnota "Parkeernormen Fiets en Auto". Ook vermeldt de plantoelichting dat een parkeerbalans is opgesteld.
In de plantoelichting is voorts vermeld dat door LBP Sight een luchtbeoordeling is uitgevoerd waarbij de luchtkwaliteit voor de relevante stoffen stikstofdioxide en fijnstof langs de ontsluitingswegen in kaart is gebracht. De conclusie is volgens de plantoelichting dat voor de onderzochte zichtjaren 2014, 2015 en 2020 wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wm.
14.3. In de Nota Stallen en Parkeren 2013 is onder meer vermeld dat Utrecht de kwaliteit van de openbare ruimte in de binnenstad centraal stelt door geleidelijk meer ruimte voor wandelen en fietsen te bieden en minder ruimte voor auto's. Een van de beleidsuitgangspunten is volgens de Nota Stallen en Parkeren 2013 het stimuleren van het gebruik van P+R-voorzieningen bij NS-stations en andere OV-knooppunten in de stad en regio. Voorts wordt vermeld dat door de verlaging van de parkeernormen in betaald parkeergebied en bij bepaalde binnenstedelijke ontwikkellocaties Utrecht de vitaliteit en kwaliteit stimuleert van de stad zonder extra parkeeroverlast in de omliggende wijken te creeren. Ook worden de mogelijkheden voor maatwerk in bijzondere gebieden uitgebreid om de flexibiliteit in het zoeken naar oplossingen voor parkeerproblemen te vergroten. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de bijlage "Nota Parkeernormen Fiets en Auto". Hierin is vermeld dat de parkeernormen in de eerste plaats zijn gebaseerd op de CROW-parkeerkencijfers. Voor onder meer de zone centrum, waartoe het plangebied behoort, wordt de norm verlaagd met 25%. Dit is verantwoord omdat het autobezit in deze gebieden veel lager is dan het landelijk gemiddelde, de gebieden goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets en betaald parkeren voorkomt dat eventuele nadelige gevolgen worden afgewenteld op de omgeving, aldus de bijlage. Over de berekening van de parkeereis vermeldt de bijlage dat de parkeernorm wordt vermenigvuldigd met de omvang van de functie, zoals bedoeld in de tabel van bijlage B1. Afwijken van de parkeernormen is mogelijk volgens de bijlage, onder andere in de situatie dat wordt aangetoond dat op andere wijze binnen acceptabele loopafstand rond de ontwikkeling in de nodige parkeerruimte wordt voorzien, bijvoorbeeld in een openbare of particuliere parkeergarage. Aangetoond moet worden dat deze alternatieve parkeerruimte structureel en duurzaam beschikbaar is op tijden dat het nodig is voor de parkeervraag van de ontwikkeling. Er kan hierbij voor de parkeerbehoefte van bezoekers een beroep op de openbare ruimte worden gedaan als vervangende parkeerruimte. Ten aanzien van maximale loopafstanden vermeldt de bijlage dat een acceptabele loopafstand wordt bepaald door het motief van het bezoek aan het bestemmingsadres. Verwezen wordt naar een tabel, waarin voor werken en bezoeken in het centrum een maximale loopafstand van 1.000 meter is vermeld.
14.4. In het rapport "Parkeerkundige onderbouwing bestemmingsplan La Viegebouw" van Goudappel Coffeng van 16 juli 2014 is vermeld dat uitgaande van de maximaal planologische mogelijkheden, dat wil zeggen 18.012 m2 voor detailhandel, 7.161 m2 kantoren en 4.000 m2 congrescentrum, vermenigvuldigd met de parkeernorm en rekening houdend met dubbelgebruik, de parkeereis op de drukste momenten van de week 394 op de zaterdagmiddag en 367 op de zondagmiddag bedraagt. In de parkeergarage La Vie zijn na realisering van het plan 344 parkeerplaatsen beschikbaar. Dit betekent dat op zaterdagmiddag een tekort optreedt van 50 parkeerplaatsen en op zondagmiddag een tekort van 23 parkeerplaatsen. Hierin kan worden voorzien door een overeenkomst voor het huren of kopen van ten minste 50 parkeerplaatsen op zaterdagmiddag en 23 parkeerplaatsen op zondagmiddag in een particuliere parkeergarage of indien op basis van een analyse vaststaat dat er restcapaciteit is in openbare parkeergarages op een maximale afstand gelegen van 1.000 meter van de ontwikkeling. Op basis van een eerste analyse van verschillende bouwplannen, informatie vanuit het Parkeer Route Informatie Systeem (hierna: PRIS) en het gegeven dat er bij de gemeente geen klachten over de parkeersituatie op zaterdag bekend zijn, mag er volgens het rapport vanuit worden gegaan dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
14.5. Uit het rapport "La Vie Utrecht - uitbreiding parkeergarage" van LPB Sight van 6 juli 2014 (hierna: het rapport van LBP Sight van 6 juli 2014) volgt dat een luchtbeoordeling is uitgevoerd, waarbij de luchtkwaliteit voor de relevante stoffen stikstofdioxide en fijn stof langs de ontsluitingswegen in kaart is gebracht. Hierbij is uitgegaan van een worst case situatie op basis van de CROW-kentallen. In de inleiding is een aantal aspecten genoemd die volgens de raad een indicatie vormen voor een geringe toename van verkeer. Hier is onder andere genoemd de centrale ligging nabij het openbaarvervoerknooppunt Utrecht Centraal en de nabijheid van diverse bushaltes. Ook is genoemd dat het gemiddeld autogebruik in Utrecht laag is en dat de gemeente het fietsgebruik stimuleert alsmede het gebruik van P+R-voorzieningen. Het rapport vermeldt hierover dat hoewel er gelet hierop redenen zijn om aan te nemen dat de verkeersaantrekkende werking lager is dan geschat, bij de berekeningen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de volledige toename van het bouwplan, met toepassing van het CROW blad 317. Over de berekeningsmethode is vermeld dat uit de NSL monitoringstool voor de gemeente Utrecht de wegen, wegkenmerken en aantallen verkeersbewegingen zijn betrokken voor de jaren 2015 en 2020. Voor de ontsluiting en verdeling van het verkeer afkomstig van de parkeergarage is door de raad een modelberekening uitgevoerd met Vru 3.1. Uit de resultaten van deze berekening zijn de relatieve verdelingen afgeleid voor de hoofdontsluitingswegen, en deze zijn gebruikt om de toename van het aantal verkeersbewegingen te berekenen op de diverse wegsegmenten. Aan deze wegen is voor 2015 en 2020 de zodanig berekende toename van het aantal verkeersbewegingen toegevoegd. Met het rekenprogramma Geomilieu V2.51 zijn verspreidingsberekeningen uitgevoerd voor stikstofdioxide en fijn stof. De resultaten van de berekeningen zijn vervolgens getoetst aan de luchtkwaliteitseisen van de Wm. In het rapport wordt geconcludeerd dat de in het plan voorziene ontwikkeling op basis van CROW maximaal 953 verkeersbewegingen zal genereren, alsmede maximaal 28 vrachtbewegingen. Voor de onderzochte zichtjaren, dat wil zeggen 2014, 2015 en 2020, betekent dit dat wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wm, zodat wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wm. Voor benzeen is de conclusie dat de grenswaarde niet wordt overschreden bij de ingang van de parkeergarage, zodat ook in zoverre wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wm.
14.6. In het rapport "Parkeerkundige onderbouwing auto + fiets BP Bijenkorf" van Stratus Lucht&Geluid van 13 oktober 2014 is vermeld dat in de rapporten van de raad ten onrechte voor het hele La Vie-gebouw wordt gerekend met de nieuwe verlaagde autoparkeernorm, terwijl voor de fietsparkeernorm uitsluitend de uitbreiding relevant is. Dit heeft volgens het rapport tot gevolg dat de verlaagde autoparkeernorm niet wordt gecombineerd met de ingevoerde fietsparkeernorm, terwijl de verlaging van eerstgenoemde norm samenhangt met de invoering van een fietsparkeernorm. Geconcludeerd wordt dat er een tekort ontstaat voor fietsparkeerplaatsen, aldus het rapport.
14.7. In het rapport "Beoordeling luchtkwaliteitsaspecten BP Bijenkorf" van Stratus Lucht&Geluid van 21 oktober 2014 komt naar voren dat met de door de raad overgelegde rapporten onvoldoende wordt aangetoond dat streefwaarden en grenswaarden niet zullen worden overschreden. Er wordt in het rapport onder meer gesteld dat van een te lage emissiewaarde is uitgegaan bij de berekeningen van de emissie van bussen. Verder is geen rekening gehouden met de afsluiting van de Nieuwekade in verband met het uitgraven van de stadsbuitengracht. Dit leidt volgens het rapport tot een toename van 2500 motorvoertuigen per etmaal op de Jacobsstraat. De gevolgen van de gewijzigde verkeerssituatie wat betreft de knip bij de Monicabrug zijn volgens het rapport onzeker.
14.8. De Afdeling begrijpt het betoog van Stichting Wijk C Komitee en SSLU aldus dat zij stellen dat de verkeersaantrekkende werking van het plan onjuist in kaart is gebracht, onder meer omdat van een onjuiste parkeernorm is uitgegaan. Voor zover zij al terecht stellen dat daartussen een directe samenhang bestaat, is van belang dat de Afdeling eerder bij uitspraak van 1 oktober 2014, nr. 201311440/1/R2 heeft geoordeeld dat het uitgangspunt in de Nota Stallen en Parkeren 2013 dat in hoog stedelijke en centraal stedelijke gebieden het autobezit lager is dan het landelijk gemiddelde, terwijl hier ook goed openbaar vervoer voor handen is en dat de parkeerdruk in het stationsgebied zal afnemen indien het gebruik van de P+R-voorzieningen aan de randen van de stad zal worden gestimuleerd zodat in dergelijke gebieden de parkeernorm met 25% naar beneden kan worden bijgesteld, niet onredelijk is. De door Stichting Wijk C Komitee en SSLU aangevoerde argumenten geven de Afdeling geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. Hierbij betrekt de Afdeling dat Stichting Wijk C Komitee en SSLU niet aannemelijk hebben gemaakt dat de beleidsuitgangspunten in de Nota Stallen en Parkeren 2013 onhaalbaar zijn, zijn gebaseerd op onjuiste feiten of onevenredig bezwarend zijn. Daarbij is onder meer van belang dat met het oog op de haalbaarheid de raad de fietsparkeernorm, anders dan de autoparkeernorm, alleen toepast op de uitbreiding van bestaande gebouwen en niet voor het geheel. Dit beleidsuitgangspunt acht de Afdeling evenmin onredelijk, in aanmerking genomen dat de fietsparkeernorm pas sinds korte tijd geldt in Utrecht, bedoeld is om autogebruik uiteindelijk te ontmoedigen en een van de maatregelen is in een pakket aan maatregelen om de leefbaarheid van het centrum te verbeteren. De conclusie is derhalve in zoverre dat het hanteren van een verlaagde parkeernorm geen reden geeft te twijfelen aan de berekening van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Daarbij komt dat uit het rapport van LBP Sight van 6 juli 2014 volgt dat de argumenten voor het hanteren van een verlaagde parkeernorm, niet tevens bepalend zijn geweest voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking, zodat ook in zoverre niet valt in te zien dat de berekening van de verkeersaantrekkende werking onjuist is.
Voor zover Stichting Wijk C Komitee en SSLU aanvoeren dat onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd voor het plan, ten gevolge waarvan de luchtkwaliteit verslechtert, overweegt de Afdeling als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de maximale parkeerbehoefte 394 parkeerplaatsen op zaterdagmiddag en 367 parkeerplaatsen op zondagmiddag bedraagt. Evenmin is in geschil dat de parkeercapaciteit in het plangebied 344 parkeerplaatsen bedraagt. Dit betekent een tekort van respectievelijk 50 parkeerplaatsen en 23 parkeerplaatsen. Dit tekort kan niet binnen het plangebied worden opgevangen, zodat de raad - in lijn met de Nota Stallen en Parkeren 2013 - heeft beoordeeld of op andere wijze binnen acceptabele loopafstand rond de voorziene ontwikkeling in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien. Stichting Wijk C Komitee en SSLU stellen terecht dat de in dit verband door de raad getrokken conclusie dat er voldoende parkeerplaatsen structureel en duurzaam beschikbaar zijn in omliggende openbare parkeergarages, niet door het rapport van Goudappel Coffeng 16 juli 2014 kan worden gedragen. Hiertoe is van belang dat het rapport slechts vermeldt dat het tekort mogelijk kan worden opgelost. Het rapport maakt onder andere niet inzichtelijk welke parkeergarages beschikken over restcapaciteit, binnen welke afstand deze zijn gelegen en of hier daadwerkelijk gebruik van kan worden gemaakt. Gelet hierop in relatie bezien tot de eis in de Nota Stallen en Parkeren 2013 dat moet worden aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen structureel en duurzaam beschikbaar zijn, acht de Afdeling het plan in zoverre niet voorzien van een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
Ten aanzien van het TNO-rapport is van belang dat dit geen betrekking heeft op de onderhavige ontwikkeling en derhalve geen beeld geeft van de situatie specifieke omstandigheden. Nu de raad bovendien onweersproken heeft gesteld dat in de luchtkwaliteitsberekeningen is uitgegaan van een hogere emissie dan genoemd in het TNO-rapport, valt niet in te zien dat de raad gelet op het TNO-rapport onzorgvuldig heeft gehandeld door zich te baseren op het rapport van LBP Sight van 6 juli 2014.
Uit de stukken blijkt dat voor de luchtkwaliteitsberekeningen gebruik is gemaakt van verschillende versies van het rekenprogramma Geomilieu, laatstelijk het rekenprogramma Geomilieu V2.62. Dit programma is gebaseerd op het model Stacks+2014.1. De invoergegevens zijn, zo volgt uit het rapport van LBP Sight van 6 juli 2014, deels afkomstig uit de NSL Monitoringstool en verder gebaseerd op modelberekeningen op basis van selected link in Vru3.1, met daarbij opgeteld de berekende toename van het aantal verkeersbewegingen. Nu het model Stacks+2014.1 is goedgekeurd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, en door Stichting Wijk C Komitee en SSLU niet aannemelijk is gemaakt dat de ingevoerde gegevens onjuist of onvolledig zijn, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de luchtkwaliteitsberekeningen niet zijn uitgevoerd overeenkomstig de Rbl 2007. De raad heeft zich in zoverre mogen baseren op de luchtkwaliteitsberekeningen. Hierbij overweegt de Afdeling ten aanzien van de Nieuwekade dat de raad heeft toegelicht dat de afsluiting hiervan is bedoeld om sluipverkeer te voorkomen. Hetgeen is aangevoerd geeft de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid hiervan, noch aan de wijze waarop deze omstandigheid in de besluitvorming is betrokken. Daarbij is van belang dat het feit dat gediscussieerd kan worden over de precieze effecten van de verkeersmaatregel, niet betekent dat de raad reeds daarom niet in redelijkheid mocht uitgaan van de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken.
Tot slot overweegt de Afdeling ten aanzien van de verkeerskundige knip bij de Monicabrug dat ten tijde van het vaststellen van het plan bekend was dat hierin een wijziging zou optreden, zodat dit bij de besluitvorming had moeten worden betrokken. Te meer nu niet op voorhand kon worden uitgesloten dat dit gevolgen zou hebben voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
15. In hetgeen Stichting Wijk C Komitee en SSLU hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan is genomen in strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op artikel 3.30, derde lid, van de Wro dient de door het college bij besluit van 17 juli 2014 verleende omgevingsvergunning voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug - waarvoor het onderhavige bestemmingsplan het toetsingskader heeft gevormd - , zoals gewijzigd bij besluit van 24 oktober 2014, eveneens te worden vernietigd. Het beroep van Stichting Wijk C Komitee en SSLU voor zover gericht tegen het laatstgenoemde besluit is eveneens gegrond.
16. De raad heeft na de vaststelling van het plan alsnog onderzoek laten doen naar de restcapaciteit van parkeerplaatsen in parkeergarages binnen een afstand van 1.000 meter van de ontwikkeling, in de vorm van het rapport "Parkeeronderzoek beschikbare parkeerplaatsen rondom La Vie" van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014 (hierna: het rapport van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014). In aanvulling hierop heeft de raad onderzocht wat de restcapaciteit is in parkeergarage Kop van Lombok. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek beschikbare parkeerplaatsen rondom La Vie, aanvullend onderzoek Kop van Lombok" van Goudappel Coffeng van 5 februari 2015 (hierna: het rapport van Goudappel Coffeng van 5 februari 2015). Tevens heeft de raad na de vaststelling van het plan alsnog onderzoek laten doen naar de gevolgen van de wijziging in de verkeerssituatie nabij de Monicabrug, in de vorm van de oplegnotitie bij het rapport van 6 juli 2014 van LBP Sight van 16 oktober 2014 (hierna: de oplegnotitie van 16 oktober 2014) en de notitie "Aanvullende scenario berekeningen en luchtkwaliteit" van LBP Sight van 2 februari 2015 (hierna: de notitie van LBP Sight van 2 februari 2015). De Afdeling ziet hierin aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het plan in stand kunnen worden gelaten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
16.1. In het rapport van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014 is onderzocht of de extra parkeerplaatsen die nodig zijn voor de ontwikkeling, zoals naar voren gekomen in het rapport van 16 juli 2014, binnen het bestaande parkeerareaal vrij beschikbaar zijn op de momenten dat deze nodig zijn. Hierbij is gekeken naar de restcapaciteit in de parkeergarages Paardenveld, La Vie, Stationsstraat HC, Godebald/Moreelsepark en Springweg. Gekeken is naar PRIS-data en daadwerkelijke bezettingen in de parkeergarages. Deze cijfers zijn afgezet tegen gemiddelde bezettingen op basis van historische managementdata om de representativiteit van het onderzoek te borgen, aldus het rapport. Uitgangspunt is dat de parkeerplaatsen die volgens de PRIS-borden openbaar toegankelijk zijn, ook structureel en duurzaam beschikbaar zijn. In het rapport wordt uiteengezet dat volgens de PRIS-borden tijdens alle gemeten momenten ruim voldoende parkeerplaatsen vrij beschikbaar zijn, namelijk 404 parkeerplaatsen. Tellingen in de parkeergarages tonen aan dat het daadwerkelijk aantal beschikbare parkeerplaatsen in alle garages gemiddeld meer dan een factor 2 groter is dan zichtbaar op de PRIS-borden. Dit is alleen anders voor parkeergarage Paardenveld waarbij het aantal op de PRIS-borden overeenkomt met het daadwerkelijke aantal getelde vrije parkeerplaatsen. Uit historische managementdata blijkt dat de gemeten zaterdagen in september en oktober representatief zijn, aldus het rapport van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014. De conclusie is dat de benodigde 50 parkeerplaatsen op zaterdag en 23 parkeerplaatsen op zondag in de omgeving van La Vie aanwezig zijn. Hierbij wordt in het rapport opgemerkt dat bij de gemeente Utrecht op dit moment geen andere planologische initiatieven bekend zijn die aanspraak maken op deze restcapaciteit en dat in geval van nieuwe initiatieven rekening moet worden gehouden met de benodigde parkeerplaatsen voor La Vie. Verder zijn geen geplande wijzigingen in verkleining van het parkeerareaal bekend, aldus het rapport van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014.
16.2. In het rapport van Goudappel Coffeng van 5 februari 2015 wordt de vrije capaciteit van parkeergarage Kop van Lombok nader uiteen gezet op basis van aanvullende tellingen van december 2014 en van een geactualiseerde parkeerbalans voor de parkeergarage. De conclusie is dat volgens de parkeerbalans in de parkeergarage, die op 900 meter ligt van de ontwikkeling, 56 parkeerplaatsen beschikbaar zijn op zaterdagmiddag en 84 op zondagmiddag. Uit de metingen volgt dat tijdens de drukste dagen in december 75 parkeerplaatsen meer beschikbaar zijn dan de parkeerbalans laat zien, hetgeen betekent dat er 131 parkeerplaatsen beschikbaar zijn op zaterdagmiddag, aldus het rapport van Goudappel Coffeng van 5 februari 2015.
16.3. Uit de oplegnotitie van 16 oktober 2014 volgt dat in het onderzoek van 6 juli 2014 de gehanteerde verkeersintensiteiten niet zijn afgestemd op de feitelijke uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen, maar zijn berekend op basis van de maximale te verwachten verkeersaantrekkende werking die overeenkomt met de in het plan toegestane uitbreiding van het bvo. Dit komt volgens de CROW publicatie overeen met 953 personenwagenbewegingen en 28 vrachtwagenbewegingen. De worst case situatie is er volgens de oplegnotitie in gelegen dat er vanuit wordt gegaan dat alle bestemmingsplanverkeer naar de parkeergarage La Vie zal rijden. Over de knip nabij de Monicabrug vermeldt de oplegnotitie dat de gewijzigde besluitvorming hieromtrent, zoals deze blijkt uit de commissiebrief van 15 juli 2014, ertoe leidt dat de verkeersintensiteit op de Oudenoord en de Weerdsingel hoger zal zijn dan waarmee gerekend is in het onderzoek van 6 juli 2014. Het gaat om een toename van 2.800 motorvoertuigen per etmaal op de Weerdsingel en 2.900 motorvoertuigen per etmaal op de Oudenoord. Een nieuwe berekening met gebruikmaking van deze cijfers leidt volgens de oplegnotitie tot de conclusie dat ter hoogte van toetslocaties de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof niet worden overschreden. Dit geldt volgens de oplegnotitie ook voor het aantal overschrijdingen van de uurnorm voor stikstofdioxide en het aantal overschrijdingen van de etmaalnorm voor fijn stof. De wijziging leidt derhalve niet tot overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, aldus de oplegnotitie.
16.4. In de notitie van LBP Sight van 2 februari 2015 is voor twee aanvullende verkeersscenario's de luchtkwaliteit berekend. Het gaat om de situatie in 2015 inclusief de gevolgen van het plan en zonder de verkeerskundige aanpassing nabij de Monicabrug op basis van verkeerstellingen van 2012, vermeerderd met 1,5% per jaar en daarnaast de situatie in 2015 inclusief de gevolgen van het plan en zonder de verkeerskundige aanpassing nabij de Monicabrug, een verkeersintensiteit van 16.000 motorvoertuigen per etmaal op de Weerdsingel en 15.100 motorvoertuigen per etmaal op de Oudenoord. Voor beide scenario's is gerekend zonder de effecten van een milieuzone en met toepassing van het standaard emissiepatroon voor bussen. Uit de berekeningen volgt volgens de notitie dat op geen van de toetspunten de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide worden overschreden. Dit geldt ook voor de grenswaarde voor de overschrijding van de uurnorm voor stikstofdioxide, aldus de notitie van LBP Sight van 2 februari 2015.
16.5. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet heeft mogen baseren op de rapporten van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014 en van 5 februari 2015. Hiertoe is van belang dat in overeenstemming met de Nota Stallen en Parkeren 2013 in het rapport slechts parkeergarages zijn betrokken die binnen een afstand van 1.000 meter liggen van het plangebied. Dat deze afstand te groot is om als alternatief te kunnen worden beschouwd voor de in het plan voorziene parkeergarage, is door Stichting Wijk C Komitee en SSLU niet aannemelijk gemaakt. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat gelet op de populariteit van het centrum, de looproutes en de parkeertarieven, een afstand van 1.000 meter te rechtvaardigen is. Daarbij komt dat parkeergarage Lombok, die op de grootste afstand ligt van het plangebied, op 900 meter is gesitueerd. De raad heeft met de rapporten derhalve voldoende gemotiveerd dat het plan, uitgaande van het gebruik van een aantal parkeerplaatsen in de parkeergarage Lombok, voldoet aan de Nota Stallen en Parkeren 2013. Dat betekent dat de raad bij het maken van de luchtkwaliteitsberekeningen van het gebruik van genoemde parkeergarage mocht uitgaan.
Voorts is van belang dat uit de oplegnotitie volgt dat ondanks de wijziging van de verkeerssituatie ter hoogte van de Monicabrug, de luchtkwaliteitsnormen niet worden overschreden. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie. Hierbij betrekt de Afdeling dat naar de raad ter zitting heeft toegelicht de achtergrondbelasting volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is afgenomen, mede waardoor ook zonder een verkeerskundige aanpassing als een knip of knijp ter hoogte van de Monicabrug, aan de grenswaarden van de Wm kan worden voldaan. Met de IBM-plannen is, naar de raad onweersproken stelt, rekening gehouden doordat voor de luchtkwaliteitsberekening gebruik is gemaakt van de Monitoringstool en het verkeersmodel VRU 3.1. Met de Monitoringstool wordt de stand van zaken in de uitvoering van projecten en maatregelen van het NSL gevolgd en de concentraties van luchtverontreinigende stoffen worden gemeten. In het NSL zijn de door Stichting Wijk C Komitee en SSLU genoemde plannen opgenomen, zodat - over de band van de Monitoringstool - hiermee rekening is gehouden bij het plan. Voor het verkeersmodel VRU 3.1u geldt dat hierin de effecten van IBM-plannen en uitstel van ruimtelijke ontwikkelingen zijn verdisconteerd, zodat ook in zoverre rekening is gehouden met de effecten van IBM-plannen. Derhalve valt niet in te zien dat de raad zich in zoverre niet heeft mogen baseren op de rapporten van LBP Sight.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
Proceskosten
17. De raad dient ten aanzien van Stichting Wijk C Komitee en SSLU op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In reactie op het verweer van de raad dat de rapporten van Stratus Lucht&Geluid niet zijn opgesteld door een onafhankelijke deskundige, overweegt de Afdeling dat dit niet met feiten en omstandigheden aannemelijk is gemaakt. De enkele omstandigheid dat de deskundige woonachtig is in de directe omgeving van het plangebied, is hiertoe onvoldoende. Ten aanzien van de door Stichting Wijk C Komitee en SSLU opgevoerde uren voor het opstellen van de deskundigenrapporten overweegt de Afdeling dat zij aanleiding ziet om de gewenste vergoeding van de kosten van de door hen ingebrachte deskundigenrapporten in verband met de daaraan bestede uren, in samenhang bezien met de omvang van het rapport, te matigen. De Afdeling zal in de berekening van de vergoeding van de kosten voor de deskundigenrapporten uitgaan van 20 uren die aan het opstellen van de rapporten zijn besteed.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellanten sub 1] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Wijk C Komitee en de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht gegrond;
II. vernietigt de besluiten:
a. van de raad van de gemeente Utrecht van 17 juli 2014, kenmerk 14044143, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad";
III. b. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 17 juli 2014 en van 24 oktober 2014, beide met kenmerk HZ_WABO-11-07269, tot verlening van een omgevingsvergunning voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten in stand blijven;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij de stichting Stichting Wijk C Komitee en de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 2840,44 (zegge: tweeduizend achthonderdveertig euro en vierenveertig cent), waarvan EUR 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan de stichting Stichting Wijk C Komitee en de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
647.