Uitspraak 201309459/10/R6
Tegen: de minister van Infrastructuur en Milieu
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Trace en wegverbreding
201309459/10/R6.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te [woonplaats],
6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats], en anderen (hierna in enkelvoud: [appellante sub 6]),
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],
9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellante sub 12], wonend te [woonplaats],
13. [appellante sub 13], gevestigd te [plaats], en andere (hierna in enkelvoud: [appellante sub 13]),
14. [appellante sub 14], wonend te [woonplaats],
15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],
16. [appellant sub 16A] en [appellant sub 16B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 16]), beiden wonend te [woonplaats],
17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],
18. [appellant sub 18], wonend te Eibergen, gemeente Berkelland,
19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats], en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 19]),
20. [appellant sub 20A] en [appellant sub 20B], wonend te [woonplaats] onderscheidenlijk [woonplaats],
21. [appellant sub 21], wonend te [woonplaats],
22. [appellant sub 22], wonend te [woonplaats],
23. [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 23]), beiden wonend te [woonplaats],
24. [appellante sub 24A] en [appellant sub 24B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 24]), beiden wonend te [woonplaats],
25. [appellant sub 25], wonend te [woonplaats], en anderen,
26. [appellant sub 26], wonend te [woonplaats],
27. [appellante sub 27], handelend onder de naam [Landgoed], gevestigd te [plaats],
28. [appellant sub 28], wonend te [woonplaats],
29. [appellant sub 29], wonend te [woonplaats],
30. [appellant sub 30], wonend te [woonplaats],
31. [appellant sub 31A] en [appellante sub 31B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 31]), beiden wonend te [woonplaats],
32. [appellant sub 32A] en [appellante sub 32B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 32]), beiden wonend te [woonplaats],
33. [appellant sub 33], handelend onder de naam [stoeterij], wonend te [woonplaats],
34. [appellante sub 34], wonend te [woonplaats],
35. [appellant sub 35], wonend te [woonplaats],
36. [appellant sub 36A] en [appellante sub 36B], beiden wonend te [woonplaats],
37. [appellant sub 37], wonend te [woonplaats],
38. [appellant sub 38A] en [appellante sub 38B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 38]), beiden wonend te [woonplaats],
39. [appellant sub 39], wonend te [woonplaats], en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 39]),
40. [appellant sub 40A] en [appellant sub 40B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 40]), beiden wonend te [woonplaats],
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft de minister krachtens artikel 9, eerste lid, van de Tracewet het tracebesluit "N18 Varsseveld - Enschede" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], [appellant sub 21], [appellant sub 22], [appellant sub 23], [appellant sub 24], [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26], Landgoed het [appellant sub 18], [appellant sub 28], [appellant sub 29], [appellant sub 30], [appellant sub 31], [appellant sub 32], [appellant sub 33], [appellante sub 34], [appellant sub 35], [appellanten sub 36], [appellant sub 37], [appellant sub 38], [appellant sub 39] en [appellant sub 40] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Een aantal appellanten heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft de minister krachtens artikel 9, eerste lid, van de Tracewet het tracebesluit "N18 Varsseveld - Enschede" gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 14], [appellant sub 33] en [appellant sub 38] op het wijzigingsbesluit gereageerd. De minister heeft desgevraagd gereageerd op deze reacties.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de minister heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen.
Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2014, nr. 201309459/1/R6 heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin beschreven gebrek in het besluit van 20 augustus 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 18 december 2014 heeft de minister te kennen gegeven het gebrek in het besluit te hebben hersteld door het besluit nader te motiveren en het besluit krachtens artikel 14 van de Tracewet te wijzigen bij besluit van 15 december 2014.
Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid hebben [appellant sub 39] en [appellante sub 12] gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Bestreden besluiten
1. Het tracebesluit voorziet in de aanleg van een nieuw trace van de N18 tussen Groenlo en Enschede en in aanpassingen van het bestaande trace van de N18 ter hoogte van Varsseveld tussen de A18 en de N318 alsmede het gedeelte tussen Varsseveld en Lichtenvoorde.
2. Het wijzigingsbesluit betreft een wijziging van het tracebesluit van ondergeschikte aard. Het heeft betrekking op een verdiepte ligging bij Haaksbergen ter hoogte van de kruising met de Museumbuurtspoorweg en een aantal kleine wijzigingen waarbij deels tegemoet wordt gekomen aan enkele ingediende beroepen.
3. Het besluit van 15 december 2014 is genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak van 1 oktober 2014. Het betreft de wijziging van het tracebesluit en het wijzigingsbesluit waarbij de aansluiting van het perceel aan de [locatie 1]-[locatie 2] op de zijweg aan de westzijde van de [locatie 3] meter in westelijke richting is verschoven. De ontsluiting van het perceel van [appellant sub 39] aan de oostzijde van de Kolenbranderweg wordt verschoven en vormt zo, gecombineerd met de zijweg aan de westzijde van de Kolenbranderweg, een kruising met de Kolenbranderweg, waarover verkeer van het oostelijk gelegen perceel van [appellant sub 39] naar het westelijk gelegen perceel kan oversteken en omgekeerd.
3.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het wijzigingsbesluit en het besluit van 15 december 2014 zijn besluiten in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
3.2. De beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], [appellant sub 21], [appellant sub 22], [appellant sub 23], [appellant sub 24], [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26], Landgoed het [appellant sub 18], [appellant sub 28], [appellant sub 29], [appellant sub 31], [appellant sub 32], [appellante sub 34], [appellant sub 35], [appellanten sub 36], [appellant sub 37], [appellant sub 38] en [appellant sub 40] zien niet op delen van het tracebesluit waarin het wijzigingsbesluit of het besluit van 15 december 2014 verandering brengen. Zij hebben er derhalve onvoldoende belang bij dat hun beroepen mede betrekking hebben op het wijzigingsbesluit en het besluit van 15 december 2014.
De beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 39], [appellant sub 30] en [appellant sub 33] zien op delen van het tracebesluit die bij het wijzigingsbesluit gewijzigd zijn vastgesteld. Deze beroepen hebben van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit.
De beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 30] en [appellant sub 33] zien niet op delen van het tracebesluit waarin het besluit van 15 december 2014 verandering brengt. Zij hebben er derhalve onvoldoende belang bij dat hun beroepen mede betrekking hebben op het besluit van 15 december 2014.
Het beroep van [appellant sub 39] ziet op delen van het tracebesluit die bij het besluit van 15 december 2014 gewijzigd zijn vastgesteld. Dit beroep heeft van rechtswege mede betrekking op het besluit van 15 december 2014.
Tussenuitspraak
4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen onder 5.1 en 6.1 zijn de beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 10], [appellante sub 14], [appellant sub 16], [appellant sub 20A] en [appellant sub 37] niet ontvankelijk.
4.1. In voornoemde tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij de vaststelling van het tracebesluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of het voor [appellant sub 39] mogelijk is zijn bedrijf ter plaatse voort te zetten en dat het besluit van 20 augustus 2013 in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De Afdeling heeft de minister in de tussenuitspraak opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de uitspraak alsnog te onderzoeken wat de gevolgen van het tracebesluit zijn voor de mogelijkheden om het bedrijf van [appellant sub 39] aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Haaksbergen voort te zetten. De minister dient daartoe met inachtneming van hetgeen in 66.3 van de tussenuitspraak is overwogen, alsnog te onderzoeken wat de gevolgen van het tracebesluit zijn voor de bedrijfsbelangen van [appellant sub 39] en aan te geven op welke wijze deze worden meegewogen, dan wel het bestreden besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een ander besluit.
4.2. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep van [appellant sub 39] tegen het tracebesluit en het wijzigingsbesluit gegrond. Het tracebesluit en het wijzigingsbesluit dienen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
4.3. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], Ten Beitel, [appellant sub 21], [appellant sub 22], [appellant sub 23], [appellant sub 24], [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26], Landgoed het [appellant sub 18], [appellant sub 28], [appellant sub 29], [appellant sub 31], [appellant sub 32], [appellante sub 34], [appellant sub 35], [appellanten sub 36], [appellant sub 38] en [appellant sub 40] tegen het tracebesluit ongegrond en de beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellant sub 30] en [appellant sub 33] tegen het tracebesluit en het wijzigingsbesluit ongegrond.
Besluit van 15 december 2014
5. In het besluit van 15 december 2014 heeft de minister het tracebesluit gewijzigd teneinde de oversteekbeweging van het oostelijk van de Kolenbranderweg gelegen bedrijfsperceel naar het westelijk gelegen bedrijfsperceel en omgekeerd te verbeteren en verkeersveiliger te maken. Ook behoeft hierdoor minder grond te worden verworven en is de boogstraal van de bocht naar de inrit van het bedrijfsperceel van [appellant sub 39] verbeterd, aldus de minister.
Nadere onderbouwing
6. Bij brief van 18 december 2014 heeft de minister de Afdeling meegedeeld dat nader onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid de aan de oostzijde van de Kolenbranderweg te Haaksbergen te amoveren opstallen te herbouwen op het bedrijfsperceel van [appellant sub 39] aan de westzijde van de Kolenbranderweg (hierna: het bedrijfsperceel) en naar de bereikbaarheid en de manoeuvreerruimte op het bedrijfsperceel na de herbouw van de opstallen. De uitkomsten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Agrarisch bedrijf [appellant sub 39]: mogelijkheden voor voortzetting" van Royal HaskoningDHV van 1 december 2014. Voorts is daartoe nadere informatie ingewonnen bij de gemeente Haaksbergen over de bebouwingsmogelijkheden op het bedrijfsperceel. Het college van de gemeente Haaksbergen heeft bij brief van 28 november 2014 een toelichting op de bebouwingsmogelijkheden op het bedrijfsperceel gegeven. In deze brief staat dat het op grond van het voor het bedrijfsperceel geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" mogelijk is om op het bedrijfsperceel een bedrijfswoning en een jongveestal/werktuigberging terug te bouwen, mits wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Het nadere onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat een invulling van het bedrijfsperceel mogelijk is met herbouw van de te amoveren woning, jongveestal/werktuigberging aan de oostzijde. In de bestaande bedrijfssituatie vindt de opfok van jongvee elders plaats. In het onderzoek is uitgegaan van het trace zoals gewijzigd door het besluit van 15 december 2014. Dit alternatief is onderzocht in het rapport van Royal HaskoningDHV. In het rapport is geconcludeerd dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" niet in de weg staat aan de alternatieve invulling inclusief de herbouw van de woning, jongveestal/werktuigberging. Ook andere vergunningsvereisten staan op voorhand niet in de weg aan de alternatieve invulling, aldus het rapport van Royal HaskoningDHV. In het rapport is geconcludeerd dat de inrichting van het terrein kan voldoen aan de eisen die FrieslandCampina en ForFarmers stellen voor de rijcurves en bereikbaarheid voor hun vrachtwagens met oplegger met meedraaiende as. Andere partijen worden qua eisen en materieel als gelijkwaardig beschouwd. In het rapport staat dat vrachtwagens voor veetransport niet haaks op de Kolenbranderweg en de stal kunnen staan. Hiervoor zijn alternatieven mogelijk, aldus het rapport. De minister stelt dat een bedrijfsverplaatsing niet noodzakelijk is, maar dat dit voor [appellant sub 39], het gemeentebestuur en de minister wel de meest duurzame oplossing is. Deze mogelijkheid was ten tijde van de vaststelling van het besluit van 15 december 2014 nog niet voldoende concreet, aldus de minister. Wel is de minister bereid bij de planning van de aanleg van de N18 de werkzaamheden ter plaatse van het bedrijfsperceel van [appellant sub 39] zo laat mogelijk plaats te laten vinden zodat er daardoor nog tijd is om een eventuele bedrijfsverplaatsing verder te onderzoeken en mogelijk te maken. Op deze wijze kan worden voorkomen dat aanpassingen aan het bedrijfsperceel plaatsvinden die niet nodig zijn ingeval toch een bedrijfsverplaatsing mogelijk blijkt.
De minister heeft daarnaast gesteld dat de grond van [appellant sub 39] wordt verworven tegen volledige schadeloosstelling en dat op grond van artikel 14 van het tracebesluit een verzoek tot schadeloosstelling kan worden gedaan.
6.1. Voor zover [appellante sub 12] zich in de zienswijzen richt tegen het gebruik in de nadere motivering van de minister van de naam Stepelerveld voor het nabij het bedrijfsperceel van [appellant sub 39] geplande bedrijventerrein, overweegt de Afdeling dat deze naam geen onderdeel of gevolg is van het tracebesluit of het wijzigingsbesluit en in deze procedure derhalve niet aan bod kan komen.
6.2. [appellant sub 39] stelt dat de brief van het college niet kan volstaan om aan te tonen dat herbouw mogelijk is omdat in de brief het voorbehoud staat dat voldaan moet zijn aan de bebouwingsvoorschriften. Over de vraag of en welke feitelijke inrichting mogelijk is, heeft het gemeentebestuur nog steeds geen uitsluitsel gegeven, aldus [appellant sub 39]. [appellant sub 39] betoogt voorts dat hij in oppervlakte van het bouwblok achteruit gaat. Het gemeentebestuur is niet bereid een toekomstgerichte uitbreiding van het bouwblok te bieden en de minister is niet bereid gebleken zijn invloed aan te wenden om het gemeentebestuur daartoe te bewegen. Daarnaast is geen rekening gehouden met de plannen dat de jongvee-opfok weer op het eigen bedrijf plaatsvindt. [appellant sub 39] betoogt dat een onwerkbare situatie resteert en de echte oplossing is gelegen in een bedrijfsverplaatsing, hetgeen door de minister en het gemeentebestuur wordt erkend, aldus [appellant sub 39].
[appellant sub 39] heeft een technische analyse van het rapport van Royal HaskoningDHV laten opstellen door Witteveen+Bos. Witteveen+Bos concludeert dat een aantal rijbewegingen, die in de dagelijkse bedrijfsvoering van belang zijn, onmogelijk zijn met de door de minister voorgestelde alternatieve inrichting. Witteveen+Bos gaat voor de analyse van de verschillende rijbewegingen uit van maatgevende voertuigen die volgens haar representatief zijn voor de feitelijke werkzaamheden. Bij de rijbewegingen die tevens door Royal HaskoningDHV zijn onderzocht, gaat Witteveen+Bos uit van een tractor met een oplegger met starre as. Witteveen+Bos concludeert dat een aantal rijbewegingen door het lokaal aanbrengen van asfalt mogelijk is. Het bereiken van de westkant van de stallen met een tractor met een oplegger met starre as geeft een conflict met de stal. Deze beweging kan blijkens de conclusies in hoofdstuk 3 van het rapport van Witteveen+Bos echter vervallen door het aanbrengen van extra verharding en door in westelijke richting over het erf te rijden. Ook is volgens de analyse het keren op het erf voor tractoren met een oplegger met starre as niet mogelijk, maar dit kan worden opgelost door achteruit het erf op te rijden en met een kleine aanpassing van het asfalt op de Stepelerveldweg. Het achteruit benaderen van de stal met een tractor met oplegger met starre as, aanhanger of maaier en opraapwagen zoals in de huidige situatie gebeurt door gebruik te maken van de aansluiting op de Kolenbranderweg en de Kolenbranderweg zelf, is volgens de technische analyse niet langer mogelijk doordat de Kolenbranderweg verhoogd wordt aangelegd, de aansluiting verdwijnt en het talud van de Kolenbranderweg de rijbeweging onmogelijk maakt. Deze beweging kan enkel mogelijk worden gemaakt door het verplaatsen van de stal, aldus het rapport van Witteveen+Bos.
6.3. Uit het rapport van Royal HaskoningDHV blijkt dat binnen het bouwblok naast de nu reeds aanwezige bebouwing voldoende planologische ruimte is voor de herbouw van de te amoveren opstallen. [appellant sub 39] heeft deze conclusie uit het rapport niet bestreden. De minister heeft met de nadere onderbouwing voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak om te verduidelijken of het planologisch mogelijk is de te amoveren opstallen te herbouwen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister daarbij rekening diende te houden met door [appellant sub 39] voorgestane uitbreidingen, nu [appellant sub 39] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hier concrete plannen betreft.
In het rapport van Royal HaskoningDHV is, uitgaande van een mogelijke inrichting van het erf, onderzocht of voldaan kan worden aan de eisen voor de maatgevende voertuigen van FrieslandCampina en ForFarmers. In het onderzoek is geconcludeerd dat hieraan wordt voldaan. Witteveen+Bos heeft in haar onderzoek andere maatgevende voertuigen als uitgangspunt genomen, en enkele andere rijbewegingen. De conclusie van Witteveen+Bos is dat door het aanbrengen van extra verharding en het gebruik van alternatieve routes de meeste rijbewegingen mogelijk zijn binnen het door het besluit van 15 december 2014 aangepaste trace en de door de minister voorgestelde inrichting van het bedrijfsperceel. Voor het achteruit naar de ingang van de stal rijden, zijn volgens het rapport van Witteveen+Bos grotere aanpassingen nodig, waaronder mogelijk een verplaatsing van de stal. Uit het rapport van Witteveen+Bos is niet gebleken dat het onmogelijk is de stal te verplaatsen of aan te passen teneinde het achteruit keren naar de stal mogelijk te maken.
De Afdeling overweegt dat, voor zover de schade die [appellant sub 39] lijdt, bijvoorbeeld door noodzakelijke aanpassingen van de bebouwing op zijn bedrijfsperceel, niet geheel in het kader van de schadeloosstelling voor de aan te kopen gronden voor vergoeding in aanmerking komt, ten aanzien van de eventuele resterende schade niet kan worden geoordeeld dat de minister bij de vaststelling van het tracebesluit niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de nadeelcompensatieregeling in artikel 14 van het tracebesluit.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de minister met de nadere onderbouwing, waaronder het rapport van Royal HaskoningDHV, niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gevolgen zijn voor de bedrijfsbelangen van [appellant sub 39] en op welke wijze deze zijn meegewogen. Gelet op het voorgaande is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld en faalt het betoog van [appellant sub 39] voor zover het zich richt tegen het besluit van 15 december 2014.
7. Het beroep van [appellant sub 39] tegen het besluit van 15 december 2014 is ongegrond.
8. De Afdeling ziet gelet op hetgeen onder 6.3 is overwogen geen aanleiding om het nader onderzoek en de nadere motivering ontoereikend te achten. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het tracebesluit en het wijzigingsbesluit in zoverre in stand blijven, doch niet voor zover uit het besluit van 15 december 2014 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het tracebesluit en het wijzigingsbesluit.
Proceskosten
9. De minister dient ten aanzien van [appellant sub 39] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 10], [appellante sub 14], [appellant sub 16A] en [appellant sub 16B], [appellant sub 20A] en anderen, [appellant sub 37] en [appellant sub 40A] en [appellant sub 40B] tegen het besluit van 20 augustus 2013 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 39] en anderen tegen het besluit van 20 augustus 2013 gegrond;
III. vernietigt het besluit van 20 augustus 2013;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 20 augustus 2013 in stand blijven, doch niet voor zover uit het besluit van 15 december 2014 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 20 augustus 2013.
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellante sub 13] en anderen, [appellant sub 15], [appellant sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en anderen, [appellant sub 20B], [appellant sub 21], [appellant sub 22], [appellant sub 23A] en [appellant sub 23B], [appellante sub 24A] en [appellant sub 24B], [appellant sub 25] en anderen, [appellant sub 26], [appellante sub 27], [appellant sub 28], [appellant sub 29], [appellant sub 30], [appellant sub 31A] en [appellante sub 31B], [appellant sub 32A] en [appellante sub 32B], [appellant sub 33], [appellante sub 34], [appellant sub 35], [appellant sub 36A] en [appellante sub 36B], [appellant sub 38A] en [appellante sub 38B] en [appellant sub 40A] en [appellant sub 40B] tegen tegen het besluit van 20 augustus 2013 ongegrond;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 39] tegen het besluit van 21 februari 2014 gegrond;
VII. vernietigt het besluit van 21 februari 2014;
VIII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 februari 2014 in stand blijven, doch niet voor zover uit het besluit van 15 december 2014 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 21 februari 2014.
IX. verklaart de beroepen van [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellant sub 30] en [appellant sub 33] tegen het besluit van 21 februari 2014 ongegrond;
X. verklaart het beroep van [appellant sub 39] en anderen tegen het besluit van 15 december 2014 ongegrond;
XI. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [appellant sub 39] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 9.173,88 (zegge: negenduizend honderddrieenzeventig euro en achtentachtig cent), waarvan EUR 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XII. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan [appellant sub 39] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
725.