Uitspraak 201401014/1/R3

Tegen: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Geluid

201401014/1/R3.

Datum uitspraak: 1 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Lierop, gemeente Someren, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [appellante sub 1]),

2. [appellant sub 2], wonend te Lierop, gemeente Someren,

appellanten,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de staatssecretaris voor de gevels van de in dit besluit genoemde te saneren woningen, gelegen binnen de geluidzone langs de rijksweg A67, de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege deze weg vastgesteld en tevens maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting van de betrokken woningen.

Bij besluit van 20 december 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 4 juli 2013 in stand gelaten en de bezwaren van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. W.J. Sleegers, advocaat te Someren, [appellant sub 2], bijgestaan door ir. H.P.T. Arts, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.S. Poppens, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ten behoeve van het terugdringen van de geluidbelasting van de gevels van 93 woningen in de kern Lierop binnen de geluidzone langs de rijksweg A67 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren een saneringsprogramma vastgesteld, inhoudende onder meer een geluidscherm met een lengte van 1.250 m en een hoogte van 4 m tussen de kern Lierop en de rijksweg A67. In het besluit van 4 juli 2013 heeft de staatssecretaris onder meer saneringsmaatregelen vastgesteld in overeenstemming met het saneringsprogramma.

Het beroep van [appellante sub 1]

2. [appellante sub 1] betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard en de vaststelling van het geluidscherm als saneringsmaatregel, voor zover het betreft het deel ter hoogte van haar perceel aan de [locatie A], niet heeft herroepen. Daartoe voert zij aan dat het nut en de noodzaak voor dit deel van het geluidscherm ontbreekt. In dit verband stelt zij dat ten westen van haar perceel geen woningen staan, zodat het geluidscherm niet verder hoeft te reiken dan de oostzijde van haar perceel. Daarnaast zal het geluidscherm te zijner tijd moeten worden verwijderd wegens een mogelijke verbreding van de rijksweg A67. Ook zal de geluidbelasting van de gevels van de woningen die in het bestreden besluit zijn betrokken afnemen als gevolg van de ontwikkeling van nieuwe technieken voor wegbedekking en auto's. Voorts voert [appellante sub 1] aan dat de plaatsing van een geluidscherm ter hoogte van haar perceel tot bedrijfsbeeindiging zal leiden, omdat het zicht vanaf de A67 op dit perceel zal worden ontnomen. Voor zover dit geluidscherm niettemin noodzakelijk is, dient het scherm transparant te worden uitgevoerd.

2.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het deel van het geluidscherm ter hoogte van het perceel van [appellante sub 1] nodig is om de geluidbelasting op de betrokken woningen terug te brengen. Voorts is de staatssecretaris van mening dat het bezwaar van [appellante sub 1] tegen het geluidscherm, voor zover dit niet transparant wordt uitgevoerd, niet in de procedure tot vaststelling van saneringsmaatregelen aan de orde kan komen.

2.2. Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), zoals dat luidde voor 1 januari 2007, is het college van burgemeester en wethouders gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) de in de gemeente voorkomende gevallen te melden, waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg reeds woningen aanwezig waren en de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de weg hoger was dan 55 dB(A).

Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Wgh, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, stelt het college van burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 het college van burgemeester en wethouders of de wegaanlegger uitsluitend ten aanzien van de woningen die op grond van artikel 88, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan de minister zijn gemeld, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, een programma op van maatregelen die naar zijn oordeel in aanmerking komen om de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de op grond van artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 gemelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 48 dB en om zo nodig te voldoen aan artikel 111b, derde lid.

Ingevolge artikel 90, eerste lid, legt het college van burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 het college van burgemeester en wethouders of de wegaanlegger het ingevolge artikel 89, eerste lid, vastgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan de minister.

Ingevolge het tweede lid stelt behoudens het derde lid de minister na ontvangst van zodanig programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, als de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevels een waarde van 48 dB vast. De minister doet van zijn besluit mededeling aan burgemeester en wethouders en de wegbeheerder.

Ingevolge het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het vierde lid kan in afwijking van het derde lid in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld.

Ingevolge het vijfde lid stelt de minister ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidbelasting, vanwege de weg, binnen de woning. Op de door de minister vastgestelde maatregelen is hoofdstuk X van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende vaststelling van maatregelen, mededeling aan het college van burgemeester en wethouders en aan de wegbeheerder of wegaanlegger.

2.3. In opdracht van de gemeente Someren heeft SRE Milieudienst een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de betrokken woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek A67 Lierop saneringswoningen" van 9 december 2011 (hierna: akoestisch rapport).

In het akoestisch rapport staat dat maatregelen voor wegverkeersbronnen kunnen bestaan uit een wijziging van het wegdektype en/of het plaatsen van geluidwallen of geluidschermen. Het beleid van Rijkswaterstaat is erop gericht om alle rijkswegen te voorzien van enkellaags zeer open asfaltbeton. Bij de berekeningen in het akoestische onderzoek is daarvan uitgegaan. Het realiseren van een geluidwal is bezwaarlijk, omdat het wegdek geleidelijk oploopt en voor een geluidwal niet altijd ruimte is. Daarom is een geluidscherm de enige maatregel die beschouwd wordt, zo staat in het akoestisch rapport.

In het akoestisch rapport is onderzocht in welke uitvoering het geluidscherm doelmatig is en voor welke woningen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting dienen te worden vastgesteld. In dit rapport staat onder meer dat de plaatsing van een scherm met een lengte van 1.250 m en een hoogte van 4 m tussen de betrokken woningen en de rijksweg A67 doelmatig is volgens de criteria van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen. Het geluidscherm stekt zich uit tot 280 m ten westen van het perceel [locatie A].

Naar aanleiding van de zienswijze van [appellante sub 1] op het ontwerp van het saneringsprogramma heeft SRE Milieudienst nader akoestisch onderzoek gedaan naar de gevolgen van het mogelijk inkorten van het voorziene geluidscherm met 300 m ter hoogte van het perceel [locatie A]. In het rapport "A67 Lierop saneringsscherm berekening varianten n.a.v. zienswijzen" van SRE Milieudienst van 16 januari 2013 staat dat bij een korter geluidscherm de geluidbelasting van de gevels van vijftien saneringswoningen 2 dB(A) of meer hoger zal zijn ten opzichte van de situatie waarin het geluidscherm onverkort wordt uitgevoerd. Ook voor niet-saneringswoningen aan de Lijestraat zal de geluidbelasting van de gevel van woningen toenemen. Een verschil van 2 dB(A) is waarneembaar en uit een akoestisch oogpunt is het daarom niet wenselijk om het geluidscherm in te korten.

2.4. [appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de akoestische onderzoeken naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken en leemten in kennis bevatten dat de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit zich daarop niet heeft mogen baseren. Gelet op de akoestische onderzoeken heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat er een nut en noodzaak aanwezig is voor een geluidscherm ter hoogte van het perceel [locatie A]. Voorts heeft de staatssecretaris aan het belang bij de bescherming van de betrokken woningen een groter gewicht mogen toekennen dan aan het belang van [appellante sub 1] bij een korter geluidscherm. Dat de plaatsing van een geluidscherm tot bedrijfsbeeindiging zal leiden is niet aannemelijk gemaakt. Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] dat, voor zover niet kan worden afgezien van een geluidscherm ter hoogte van haar perceel, dit scherm transparant dient te worden uitgevoerd, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat de wijze van uitvoering niet reeds bij de vaststelling van het geluidscherm als geluidbeperkende geluidmaatregel dient te worden betrokken. Het betoog faalt.

3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard en de vaststelling van het geluidscherm als saneringsmaatregel, voor zover het betreft het deel ter plaatse van de Steemertseweg, niet heeft herroepen. Daartoe voert [appellant sub 2] aan dat het college heeft verzuimd zijn woning aan de [locatie B] te melden als saneringswoning en dat zijn woning ten onrechte niet is opgenomen in het saneringsprogramma. Uit een nader akoestisch onderzoek van adviesbureau Milieu Adviesbureau van 30 september 2014 volgt dat de geluidbelasting van de gevel van zijn woning in 1986 reeds groter was dan 60 dB(A), zodat deze woning als een saneringswoning had moeten worden aangemerkt. Ook het college heeft inmiddels erkend dat zijn woning had moeten worden gemeld. [appellant sub 2] stelt dat op het college nog steeds een saneringsplicht rust en dat zijn woning alsnog in het saneringsprogramma dient te worden opgenomen, zodat aan deze saneringsplicht wordt voldaan.

Voorts voert [appellant sub 2] aan dat de geluidbelasting van de gevel van zijn woning zal toenemen als gevolg van de weerkaatsing van geluid op het geluidscherm, terwijl de geluidbelasting reeds onaanvaardbaar is, gelet op het feit dat de woning als saneringswoning had moeten worden aangemerkt.

4.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat voor de woning van [appellant sub 2] geen saneringsmaatregelen hoeven te worden vastgesteld, omdat zijn woning niet door het college aan de minister is gemeld. Voorts stelt de staatssecretaris dat de toename van de geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant sub 2] als gevolg van weerkaatsing van geluid op het geluidscherm zeer gering is.

4.2. Voor een weergave van artikel 88 en 90 van de Wgh verwijst de Afdeling naar overweging 2.2.

4.3. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond van [appellant sub 2] aldus dat de staatssecretaris voor zijn woning saneringsmaatregelen had moeten vaststellen. Wat er ook zij van het betoog van [appellant sub 2] dat het college voor zijn woning ten onrechte geen melding aan de minister heeft gedaan, volgt, zoals ook overwogen in de uitspraak van 12 november 2014, in zaak nr. 201400564/1/R4, uit de samenhang tussen de onder 2.2 genoemde artikelen van de Wgh dat de staatssecretaris slechts saneringsmaatregelen kan vaststellen voor die gevallen die op grond van artikel 88 van de Wgh aan de minister zijn gemeld. Nu de woning van [appellant sub 2] niet als zodanig is gemeld was de staatssecretaris niet bevoegd voor deze woning saneringsmaatregelen vast te stellen. Het betoog faalt.

4.4. In het akoestisch rapport van SRE van 16 januari 2013 staat dat na plaatsing van het geluidscherm op het viaduct over de Steemertseweg, zoals in het ontwerp van het geluidscherm is voorzien, de geluidbelasting van de gevel van de woning op het perceel [locatie B] met 0,3 dB(A) zal toenemen. Nu in dit rapport voorts staat dat een toename van 0,6 dB(A) niet waarneembaar is, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat het geluidscherm niet tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant sub 2] zal leiden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris het geluidscherm als geluidbeperkende maatregel, voor zover het betreft het deel ter plaatse van de Steemertseweg, ten onrechte heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Man

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015

629.