Uitspraak 201406919/1/R3

Tegen: de raad van de gemeente Bergeijk

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant

201406919/1/R3.

Datum uitspraak: 1 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergeijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied Bergeijk 2014" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar de raad, vertegenwoordig door D. Nas-van Helvoort, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] en stelt zich op het standpunt dat hij niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt nu dit geen planologische wijzigingen voor hem inhoudt.

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

2.2. [appellant] is eigenaar en bewoner van de percelen [locatie] te Riethoven. Deze percelen liggen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Bergeijk 2011" dat met het voorliggende plan op onderdelen wordt herzien. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012 in zaak nr. 201101702/1/R3 heeft [appellant], die betoogt dat ook de planregeling van zijn percelen had moeten worden meegenomen in de herziening, reeds gelet hierop een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang en is hij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.

3. In het verleden heeft op de percelen van [appellant] een watermolen gestaan. [appellant] voert aan dat het plan tevens had moeten voorzien in de mogelijkheid de watermolen te herbouwen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de Afdeling bij uitspraak van 22 augustus 2001 in zaak nr. E01.99.0134 zelfvoorziend goedkeuring heeft onthouden aan de bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" aan het perceel gegeven woonbestemming, omdat niet in geschil was dat de herbouw van de watermolen en een semi-recreatieve functie daarvan niet in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening.

3.1. De raad stelt dat wegens het ontbreken van een onderbouwing voor een recreatieve functie in het vorige bestemmingsplan is gekozen voor een woonbestemming. Dit plan is in rechte onaantastbaar geworden. Met het herzieningsplan is beoogd het bestemmingplan "Buitengebied Bergeijk 2011" aan te passen aan de reactieve aanwijzing die de provincie Noord-Brabant hierover heeft gegeven. Voorts is het bestemmingsplan naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 in zaak nr. 201110578/1/R3 en recent vastgesteld beleid op een aantal punten gewijzigd. Voor het overige blijft het geldende bestemmingsplan van kracht. De raad stelt dat in gesprekken met [appellant] is aangegeven welke informatie de gemeente nodig heeft om de vigerende woonbestemming aan te kunnen passen. [appellant] heeft echter nooit een concreet inzicht geboden in de functie, omvang en ruimtelijke effecten van de door hem beoogde wijziging, aldus de raad. De raad stelt verder dat hij niet onwelwillend staat tegen de herbouw van de watermolen, maar omdat niet duidelijk is wat de plannen van [appellant] precies zijn, de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan nog niet kan worden beoordeeld.

3.2. Anders dan [appellant] kennelijk meent, is, zoals ook in de voormelde uitspraak van 22 augustus 2001 is geoordeeld, niet in geschil dat de raad een watermolen ter plaatse niet uitgesloten acht. [appellant] heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een aan de gemeente kenbaar gemaakt concreet plan bestond voor de herbouw van de watermolen en de daarin te voorziene functies. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat het voornemen zodanig concreet is dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet hierop bij de vaststelling van het plan geen rekening hoefde te houden met het voornemen van [appellant] om de watermolen te herbouwen.

Het betoog faalt.

3.3. Het beroep is ongegrond.

3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Brock

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015

45-603.