Rapport: `Bewaarplicht verkeersgegevens van groot belang voor opspor..
31 maart 2015 - Openbaar Ministerie
De bewaarplicht - die tot voor kort providers verplichtte zogeheten verkeersgegevens over (mobiele) telefonie en internetgebruik op te slaan - is van groot belang voor de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven. Dat is de conclusie van het rapport `De bewaarplicht telecomgegevens en
de opsporing' dat het Openbaar Ministerie en de politie op 25 maart hebben aangeboden aan de minister van Veiligheid en Justitie. De minister heeft het op zijn beurt - naar aanleiding van een debat over dataretentie in de Tweede Kamer - doorgestuurd naar het parlement.
Verkeersgegevens gaan niet over de inhoud van de communicatie. Het gaat om gegevens die aangeven wie, waar, wanneer en met wie in contact is geweest. Op basis van de Wet Bewaarplicht Telecomgegevens waren providers tot voor kort verplicht deze gegevens voor (mobiele) telefonie een jaar te
bewaren en voor internetgebruik een half jaar. Op 11 maart jl. heeft de rechter de bewaarplicht buiten werking gesteld. Zie: uitspraak
Dat is een grote handicap bij de opsporing en vervolging van jaarlijks duizenden ernstige delicten.
Het rapport beschrijft aan de hand van circa honderddertig recente vonnissen hoe verkeersgegevens worden gebruikt. Het gaat daarbij om strafbare feiten als moord, doodslag, overvallen, verkrachting, mensenhandel, gijzelingen, afpersingen, inbraken, stalking, bommeldingen, terroristische
misdrijven en om criminele organisaties die zich bezig houden met drugshandel, diefstal en fraude.
In dergelijke zaken vormen de verkeersgegevens een belangrijk onderdeel van de opsporingspuzzel. Maar in veel cybercrime-zaken (zoals hacken, DDOS-aanvallen, het downloaden van kinderporno of het online groomen van kinderen) zijn de verkeersgegevens vaak het enige spoor. Belangrijk is ook dat
verkeersgegevens niet alleen belastend bewijs, maar ook ontlastend bewijs kunnen vormen.
Afschaffing van de bewaarplicht betekent niet dat de officier van justitie geen gegevens meer kan vorderen bij de providers. Wel dat de providers er toe overgaan alleen die gegevens te bewaren die voor hun eigen bedrijfsvoering van belang zijn. Die set gegevens is beperkter en ook de
bewaarperiode is korter. Daardoor wordt het veel ingewikkelder - en geregeld onmogelijk - om een opsporingsonderzoek op te starten of het bewijs in een zaak `rond' te krijgen.
De officier van justitie vordert alleen de verkeersgegevens bij providers, als het gaat om ernstige strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarbij houdt de officier van justitie er rekening mee dat het opvragen van de verkeersgegevens in verhouding moet staan tot de
ernst van het misdrijf en ook of er geen andere, minder ingrijpende manieren zijn om benodigde informatie te verkrijgen. Immers, het vorderen van de verkeersgegevens is een inbreuk op de privacy; vandaar dat de officier van justitie altijd een afweging maakt tussen die inbreuk en het belang
van opsporing en vervolging.
Het is een misverstand dat politie en OM zouden beschikken over een grote databak met verkeersgegevens waaruit zij naar believen kunnen putten. De verkeersgegevens berusten bij de providers; de officier van justitie doet een gerichte vordering naar aanleiding van een verdenking in een concrete
zaak.
Landelijke cijfers over het aantal strafzaken waarin de verkeersgegevens 'doorslaggevend' zijn geweest, zijn niet te geven, zoals het rapport uitlegt. Of iets 'doorslaggevend' is geweest, kan alleen aan de hand van het zaaksdossier worden vastgesteld waarbij bovendien subjectieve elementen een
rol spelen. Met de vele beschrijvingen in dit rapport van strafzaken waarin telecomgegevens hebben bijgedragen aan de opsporing en vervolging, tonen politie en Openbaar Ministerie aan dat de gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor de bestrijding van ernstige criminaliteit
Het ministerie van Veiligheid en Justitie werkt aan een wetsvoorstel rond de bewaarplicht dat rekening houdt met eerdere rechterlijke uitspraken.
Deel dit op
*