Uitspraak 201409259/1/R6

Tegen: de minister van Infrastructuur en Milieu

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Tracé en wegverbreding

201409259/1/R6.

Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2014 heeft de minister het tracébesluit "Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2014)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2015, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M. Niermeijer, advocaat te Bussum, en de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, drs. A. Dekker, J.M. van Es, ing. P. Knoester, allen werkzaam bij het Ministerie, en ir. F.B.J. Elbers, werkzaam bij dBvision, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 21 maart 2011 heeft de minister het tracébesluit "Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere" vastgesteld (hierna: tracébesluit SAA maart 2011). Dit tracébesluit voorziet in de wijziging van bestaande wegen en knooppunten in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere. Het gaat hierbij om (delen van) de A9, de A2, de A10-oost, de A1 en de A6 en de knooppunten Holendrecht, Badhoevedorp, Diemen, Amstel, Muiderberg en Almere. Het tracébesluit SAA maart 2011 is gewijzigd op 14 september 2011 (hierna: tracébesluit SAA september 2011) en op 21 maart 2013 (hierna: tracébesluit SAA 2013). Bij besluit van 15 december 2011 heeft de minister het tracébesluit "Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn Traject Weesp-Lelystad" vastgesteld (hierna: tracébesluit SAAL).

Het tracébesluit SAA maart 2011 en het tracébesluit SAA september 2011 (hierna gezamenlijk: tracébesluit SAA 2011) zijn bij uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 in zaak nr. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4 , onherroepelijk geworden. Het tracébesluit SAA 2013 is bij uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304538/1/R6 onherroepelijk geworden. Het tracébesluit SAAL is bij uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201201942/1/R4 onherroepelijk geworden.

2. Het tracébesluit SAA maart 2011 maakt onder meer de verbreding van de A1 bij knooppunt Muiderberg mogelijk. Dat betekent dat de spoorbrug over de A1 een grotere lengte moet overbruggen. In het tracébesluit SAA maart 2011 is daarin voorzien door een aanpassing van de bestaande betonnen spoorbrug. In de toelichting op het voorliggende tracébesluit staat dat bij nadere uitwerking van het ontwerp is gebleken dat de noodzakelijke lengte van de overspanning niet met een aanpassing van de bestaande betonnen brug kan worden overbrugd. Er zal een nieuwe staal-betonnen boogbrug moeten worden gerealiseerd. Het voorliggende tracébesluit voorziet daarin.

3. [appellanten] wonen aan de [locatie 1] te Muiderberg.

Zij vrezen voor geluidhinder ten gevolge van het tracébesluit. Zij brengen naar voren dat in het aan het tracébesluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de "Aanvullende overeenkomst Stroomlijnalternatief Planstudie weg Schiphol-Amsterdam-Almere" (hierna: Aanvullende overeenkomst) van januari 2009. Zij wijzen erop dat daarin staat dat bij het realiseren van geluidreductie wordt uitgegaan van zogeheten Stand Still 2008. Zij brengen naar voren dat uit het akoestisch onderzoek is af te leiden dat wat het geluid vanwege het spoor betreft aan Stand Still 2008 wordt voldaan, maar dat niet is onderzocht of het geluid vanwege de weg daaraan voldoet. Volgens hen berust het standpunt van de minister dat hun woning een solitaire woning in het buitengebied is, zodat Stand Still 2008 niet aan de orde is, op een onjuiste uitleg van de Aanvullende overeenkomst. Zij betogen dat de desbetreffende bepaling van de Aanvullende overeenkomst onverbindend is en voorts dat het standpunt van de minister over die bepaling in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij brengen naar voren dat uit brieven van de minister van 12 december 2008 onderscheidenlijk 27 oktober 2008 aan de voorzitter van Tweede Kamer is af te leiden dat Stand Still 2008 uitgangspunt is en dat cumulatie door weg en spoor in beschouwing moet worden genomen wat betreft alle in de gemeente Muiden gelegen wegdelen die deel uitmaken van het tracébesluit.

[appellanten] betogen voorts dat de te plaatsen geluidschermen niet toereikend zijn om de geluidbelasting tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Zij brengen in dit verband naar voren dat de minister bij het bepalen van de geluidbelasting geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het geluidscherm van 10 m hoog hun woning niet volledig afschermt en het scherm bovendien in hoogte wordt afgebouwd van 10 m naar 2 m. Verder betwijfelen zij of de berekeningen juist zijn omdat de voor de woning aan de [locatie 1] en de woning aan de [locatie 2] berekende geluidbelasting gelijk is, terwijl de woning aan de [locatie 2] wordt afgeschermd door een schuur en een erfscheidingsmuur. Zij wijzen er in dit verband op dat door middel van geluidmeters is geconstateerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] beduidend minder groot is dan die ter plaatse van hun woning. Daarnaast is volgens hen de door de minister toegepaste brugtoeslag van 0 dB niet reëel. Verder betogen [appellanten] dat de minister geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het viaduct naast de spoorbrug niet overeenkomstig het tracébesluit SAA 2011 en het voorliggende tracébesluit wordt uitgevoerd.

Ten slotte verwijzen [appellanten] naar de zienswijzen die door de stichting Stichting Buurtschap Hakkelaarsbrug over het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht.

4. De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende tracébesluit ziet op een aanpassing van de spoorweg. De verbreding van de A1, zoals vastgelegd in het tracébesluit SAA 2011, ligt derhalve niet ter beoordeling voor. Voor zover [appellanten] in hun betoog de uitkomsten van de daaraan ten grondslag gelegde geluidonderzoeken betwisten, laat de Afdeling dit buiten beschouwing.

Op het tracébesluit is wat het aspect geluid betreft hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van toepassing. Ingevolge artikel 11.2, eerste en tweede lid, van die wet geldt voor de geluidbelasting vanwege spoorwegen op geluidgevoelige objecten een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximale waarde van 70 dB.

Stand Still 2008 maakt geen deel uit van het voor het aspect geluid geldende toetsingskader dat in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is opgenomen. Stand Still 2008 als bedoeld in de tussen bestuursorganen gesloten Aanvullende overeenkomst houdt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 januari 2012 in zaak nr. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4, in dat de geluidbelasting na de in het tracébesluit SAA maart 2011 voorziene aanpassingen ter plaatse lager of gelijk moet zijn aan de in 2008 heersende geluidbelasting. Uit de Aanvullende overeenkomst volgt niet, anders dan [appellanten] betogen, dat daarbij dient te worden uitgegaan van een dimensionering waarbij de overschrijding van grenswaarden in 2008 teniet worden gedaan.

5. De minister heeft vanwege de in het tracébesluit opgenomen aanpassing van de spoorbrug onderzoek naar de geluidbelasting laten verrichten. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het akoestisch onderzoek "Aanpassing spoorbrug over de A1 bij Muiderberg - Effect geluid" van 10 september 2014 (hierna: akoestisch onderzoek). Voorts heeft de minister aanvullend onderzoek laten verrichten naar het effect van de geluidmaatregelen uit het tracébesluit op het wegverkeersgeluid van de A1 en de A6 en naar het geluid van de weg en het spoor gecumuleerd. Daarbij is ook het geluid van de bussen over de busbaan parallel aan de A1 en de aftakking naar De Goog en van de bussen die over de nieuwe Googbrug rijden betrokken. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de memo van dBvision van 3 december 2014 (hierna: memo).

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat [appellanten], zoals zij ter zitting hebben betoogd, door het overleggen van de memo, die op 4 december 2014 bij de Afdeling is ingekomen en op 5 december 2014 naar [appellanten] is verzonden, in hun processuele belangen zijn geschaad. De memo is niet zodanig laat ingediend dat [appellanten] niet meer in de gelegenheid waren om daarop al dan niet met een tegenrapport adequaat te reageren.

6. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat zonder aanvullende maatregelen op 20 referentiepunten een overschrijding van de geluidproductieplafonds en bij 43 woningen een overschrijding van de toetswaarde optreedt. Daarom zullen doelmatige geluidreducerende maatregelen worden getroffen in de vorm van twee geluidschermen. Daarbij is rekening gehouden met de samenloop van geluid van andere geluidbronnen, zoals het geluid van snelwegen. Daarnaast is een bovendoelmatig scherm voorzien om het geluid van de spoorbrug verder af te schermen. Ter plaatse van de woning van [appellanten] doet zich geen overschrijding voor van de toetswaarde, die gelijk is aan de ingevolge artikel 11.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer geldende voorkeurswaarde vanwege geluid van spoorwegen van 55 dB. De geluidbelasting ter plaatse zal volgens het akoestisch onderzoek na het toepassen van de maatregelen 54,99 dB zijn.

Volgens de memo is het geluidniveau vanwege het spoor lager dan in 2008. De in het voorliggende tracébesluit opgenomen geluidschermen leiden voorts tot een afname van de geluidbelasting vanwege de weg, terwijl ten gevolge van het tracébesluit SAA 2011 een toename optrad, zo volgt uit de memo. Volgens de memo is verder het geluidniveau van het weg- en spoorverkeer gezamenlijk door het toepassen van de geluidschermen eveneens lager dan in 2008. Aan Stand Still 2008 wordt daarom volgens de memo voldaan.

7. In het akoestisch onderzoek staat dat Rijkswaterstaat aan de uitvoering van de spoorbrug als eis heeft gesteld dat de brugtoeslag niet meer dan 0 dB(A) mag zijn. Het ontwerp van de staal-betonnen spoorbrug is met een theoretisch model vertaald naar een brugtoeslag in het akoestisch rekenmodel. Uit berekeningen van Peutz volgt dat de brugtoeslag 0 dB(A) zal zijn. Het enkele niet met concrete gegevens onderbouwde betoog van [appellanten] dat dit niet reëel is, geeft geen grond voor de conclusie dat de minister zich in zoverre niet op de uitkomst van die berekeningen heeft mogen baseren.

Uit het akoestisch onderzoek volgt voorts dat rekening is gehouden met het aflopen van het geluidscherm van 10 m naar 2 m. Ook in de memo is daarvan uitgegaan. De omstandigheid dat, naar [appellanten] stellen, uit geluidmetingen blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] lager is dan ter plaatse van hun woning, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat de berekeningen in zoverre niet overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift 2012 hebben plaatsgevonden, reeds omdat er in de situatie waarin die metingen zijn verricht nog geen afschermende maatregelen waren getroffen. [appellanten] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat in de berekeningen van de geluidbelasting niet van de juiste positionering van het geluidscherm is uitgegaan.

Het betoog van [appellanten] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de minister zich niet daarop heeft mogen baseren. Voorts hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de in de memo neergelegde uitkomst van de berekeningen, inhoudende dat aan Stand Still 2008 wordt voldaan, niet juist is. Aan het betoog van [appellanten] over de uitleg van de in de Aanvullende overeenkomst opgenomen bepalingen komt de Afdeling daarom niet toe.

De door [appellanten] gestelde omstandigheid dat het viaduct naast de spoorbrug niet wordt uitgevoerd overeenkomstig de ontwerpen die ten grondslag liggen aan het tracébesluit SAA 2011 en het voorliggende tracébesluit, doet aan het voorgaande niet af omdat dit een aspect van handhaving betreft dat niet in deze procedure aan de orde kan komen.

8. Daargelaten het antwoord op de vraag of de minister op grond van de Aanvullende overeenkomst gehouden was om Stand Still 2008 als uitgangspunt te nemen, geeft het betoog van [appellanten] geen grond voor het oordeel dat de minister het tracébesluit wat het aspect geluid betreft niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

9. Voor zover [appellanten] hebben verwezen naar de door de stichting Stichting Buurtschap Hakkelaarsbrug en anderen over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen, overweegt de Afdeling dat de minister in de Nota van antwoord gemotiveerd is ingegaan op deze zienswijzen. [appellanten] hebben noch in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze zienswijzen in de Nota van antwoord in zoverre onjuist zou zijn.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Michiels w.g. Duursma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

378.