Uitspraak 201403554/1/R4

Tegen: het college van gedeputeerde staten van Limburg

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Ontgrondingen

201403554/1/R4.

Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Behoud Brunssummerheide (hierna: de stichting), gevestigd te Heerlen,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 19 april 2013 tot goedkeuring van het "Werkplan ontgronding en herinrichting 2013 tot en met 2016, locatie: groeve Sigrano, gemeente Heerlen en Landgraaf", gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting en Sibelco Benelux B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2015, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar voorzitter, [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol en R.H.J. Pepels, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Sibelco, vertegenwoordigd door [werknemers], beiden werkzaam bij Sibelco, bijgestaan door mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

1. De stichting betoogt dat in strijd met artikel 4.6 van de aan Sibelco verleende ontgrondingsvergunning het gehele concessiegebied ten minste tot 2016 aan de oorspronkelijke bestemming is onttrokken en in onafgewerkte toestand verkeert. Het zuidwestelijke deel van het gebied van ongeveer 30 ha zou moeten worden afgewerkt en opengesteld voor recreanten, zo voert de stichting aan. In de procedures over de goedkeuring van de werkplannen 2003-2004 en 2004-2005 die hebben geleid tot de uitspraken van de Afdeling van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200407393/1 en 28 juni 2006 in zaak nr. 200504814/1 zijn hierover van provinciale zijde reeds toezeggingen gedaan, aldus de stichting.

1.1. Het college stelt dat uit de besluitvorming omtrent de ontgronding geen verplichting voortvloeit om te verzekeren dat delen van de ontgrondingslocatie na afwerking openbaar toegankelijk zijn. Het werkplan bevat volgens het college slechts een weergave van de planning van de in de werkplanperiode te verrichten exploitatie- en afwerkingsaspecten. De reden dat nog geen gronden zijn opgeleverd is volgens het college dat het streven van de betrokken overheden en de vereniging Natuurmonumenten inmiddels is gericht op een veel hoogwaardiger afwerking van de groeve dan is vastgelegd in het eindplan uit 2002. Oplevering zou volgens het college op dit moment dan ook prematuur zijn.

1.2. Ingevolge voorschrift 4.6 van de aan de rechtsvoorganger van Sibelco verleende ontgrondingsvergunning moet de ontgronding regelmatig voortgang vinden en zodanig worden uitgevoerd, dat steeds een zo klein mogelijk oppervlak aan de oorspronkelijke bestemming wordt onttrokken, dan wel in onafgewerkte toestand verkeert.

1.3. Ter zitting heeft Sibelco toegelicht dat zij gronden in de toekomst wellicht zal openstellen voor het publiek, maar dat dit thans nog niet aan de orde is omdat de gronden momenteel niet zijn afgewerkt conform het eindplan en omdat vanwege werkzaamheden die nog plaatsvinden de veiligheid van het publiek onvoldoende zou zijn gewaarborgd bij openstelling van de gronden.

De Afdeling ziet in hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de stelling dat de betrokken gronden niet zijn afgewerkt. De Afdeling merkt overigens nog op dat de stichting ook niet kan worden gevolgd in haar betoog dat, indien en voor zover de ontgrondingslocatie niet ontsloten en openbaar toegankelijk is, de locatie in onafgewerkte toestand verkeert. Het betoog dat het college van gedeputeerde staten in het verleden toezeggingen heeft gedaan over openstelling van de gronden voor het publiek kan, wat daarvan ook zij, niet leiden tot het oordeel dat het werkplan niet kon worden goedgekeurd. Het is immers in beginsel aan de rechthebbende op de gronden om te besluiten om deze al dan niet open te stellen voor het publiek. Dat op een tekening bij het door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde eindplan voor de eerste fase de aanduiding "te verwijderen afrastering" staat vermeld, betekent evenmin dat Sibelco gehouden is de gronden voor het publiek open te stellen en dat het werkplan om die reden ten onrechte is goedgekeurd.

Gelet op het voorgaande faalt het betoog dat aan Sibelco in strijd met artikel 4.6 van de ontgrondingsvergunning geen plicht is opgelegd om de openbare toegankelijkheid van een deel van de ontgrondingslocatie te verzekeren.

Voor het overige heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat het werkplan in strijd is met het onder 1.2 weergegeven voorschrift.

2. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

528.