Uitspraak 201405568/1/A4
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
201405568/1/A4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2014 in zaak nr. 13/5507 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhaving ten aanzien van bebouwing op het perceel [locatie] te Rhoon en het gebruik van dat perceel als landingsplaats voor parachutisten afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging Skydive Rotterdam heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door J. de Ruiter en mr. A.G.M. Ostojic-Hanssen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Skydive Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. Schnitker en A.V.M. Pruisken, verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 26 februari 2013 gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De niet-ontvankelijkverklaring heeft betrekking op de afwijzing van het verzoek om handhaving ten aanzien van een blokhut en vlaggenmast op het perceel [locatie] te Rhoon. De ongegrondverklaring ziet op de afwijzing van het verzoek om handhaving ten aanzien van het gebruik van dat perceel als landingsplaats voor parachutisten.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij belanghebbende is bij de handhaving van het bestemmingsplan ten aanzien van de zonder vergunning gebouwde blokhut en vlaggenmast. Daartoe stelt hij het volgende. Het perceel [locatie] en zijn perceel zijn belendende percelen. De afstand tussen zijn perceel en de blokhut en vlaggenmast bedraagt minder dan 300 m. In de winter bestaat zicht vanuit zijn perceel op de blokhut en de vlaggenmast. Door de aanwezigheid van deze bouwwerken wordt de omgeving verrommeld en het uitzicht aangetast.
Verder voert [appellant] aan dat voor de vraag of hij belanghebbende is ook moet worden gekeken naar het beoogde gebruik van de bouwwerken en de ruimtelijke gevolgen daarvan. Zonder de blokhut en de vlaggenmast kan het terrein niet worden gebruikt als dropzone voor parachutisten, hetgeen in zijn belang is, aldus [appellant]. Ter zitting heeft [appellant] er op gewezen dat het college bij de beoordeling van het verzoek kennelijk zelf ervan is uitgegaan dat hij belanghebbende is.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2. De door [appellant] genoemde omstandigheden dat de afstand van zijn woning tot de blokhut en de vlaggenmast minder dan 300 m bedraagt en dat sprake is van belendende percelen, zijn niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of hij belanghebbende is. Evenmin is in dit verband relevant dat het college - naar [appellant] heeft gesteld - bij de beoordeling van het verzoek om handhaving kennelijk van die belanghebbendheid is uitgegaan.
Niet in geschil is dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de blokhut ongeveer 265 m bedraagt. Gebleken is dat de blokhut is omringd door begroeiing en dat [appellant] daardoor vanuit zijn woning slechts beperkt en alleen in de winter zicht heeft op de blokhut. Verder heeft de blokhut, gelet op de omvang en het gebruik daarvan als opslagplaats, niet een zodanige uitstraling, dat [appellant] daardoor direct in zijn belang wordt geraakt. Dat - zoals [appellant] betoogt - de blokhut ten dienste staat van het parachutespringen, maakt dat niet anders. De door [appellant] gestelde overlast wordt immers niet veroorzaakt door het gebruik van de blokhut maar door het parachutespringen. Het belang bij beeindiging van die overlast staat in een zo ver verwijderd verband met de aanwezigheid van de blokhut, dat geen sprake is van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de omgeving van de blokhut wordt verrommeld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dat geen eigen persoonlijk belang betreft.
De conclusie is dat de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, bij de handhaving van het bestemmingsplan ten aanzien van de blokhut en vlaggenmast.
Het betoog faalt.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) de bestemming 'Natuur - Uit te werken'.
Ingevolge artikel 19, aanhef en onder d, van de Regels van het bestemmingsplan zijn de als 'Natuur - Uit te werken' aangewezen gronden bestemd voor extensieve dagrecreatie.
Ingevolge artikel 1, onder 36, wordt onder extensieve dagrecreatie verstaan: vormen van niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
In het "Uitwerkingsplan Buytenland van Rhoon" is de bestemming van het perceel uitgewerkt en aangeduid als 'Natuur-Krekellanden'. De als zodanig bestemde gronden zijn, voor zover hier van belang, eveneens bestemd voor extensieve dagrecreatie als bedoeld in artikel 1 onder 36 van de planvoorschriften.
3.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel [locatie] als landingsplaats voor parachutisten in strijd is met het bestemmingsplan. Het parachutespringen moet worden aangemerkt als een gemotoriseerde recreatieve activiteit. Het kan niet los worden gezien van het vervoer van de parachutisten per vliegtuig. Daarnaast worden de parachutisten en de vliegschermen opgehaald met gemotoriseerde voertuigen. Het landen van parachutisten is, gelet op de ruimtelijke gevolgen daarvan, niet gelijk te stellen met de in artikel 1, onder 36, van de planvoorschriften genoemde activiteiten. Verder moet het perceel worden aangemerkt als een sportterrein, nu daarop voor het parachutespringen noodzakelijke voorzieningen zijn aangebracht. Ten slotte is het parachutespringen, zoals dat door Skydive Rotterdam wordt aangeboden en uitgeoefend, een commerciele activiteit. Het gebruik van het perceel voor commerciele bedrijfsdoeleinden is in strijd is met de bestemming, aldus [appellant].
3.2. Deze in hoger beroep aangevoerde gronden zijn ook in beroep bij de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft in de overwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 van de uitspraak, onder een uitgebreide motivering, geoordeeld dat het parachutespringen niet kan worden aangemerkt als een gemotoriseerde recreatieve activiteit, als bedoeld in artikel 1, onder 36 van de planvoorschriften en dat het perceel niet kan worden aangemerkt als een sportterrein. De Afdeling sluit zich bij dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering aan, en is daarbij van oordeel dat hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, daaraan niet afdoet.
Gelet hierop moet het parachutespringen worden aangemerkt als extensieve dagrecreatie als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Dat het parachutespringen volgens [appellant] een commerciele activiteit is, maakt, wat hiervan ook zij, dit niet anders. Ook extensieve dagrecreatie kan immers commercieel worden bedreven of aangeboden. Het bestemmingsplan verzet zich daar niet tegen.
3.3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het gebruik van het perceel als landingsplaats voor parachutisten niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
190.