Uitspraak 201401746/1/A1
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Stein
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
201401746/1/A1.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Politiehondenvereniging Irene Elsloo, gevestigd te Elsloo, gemeente Stein (hierna: de vereniging),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 januari 2014 in zaak nr. 12/1509 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank] te Stein
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door de vereniging veroorzaakte geluidsoverlast op het perceel kadastraal bekend gemeente Elsloo, sectie A, nummer 3259.
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 december 2011 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij besluit, verzonden op 26 juni 2013, heeft het college het besluit van 17 juli 2012 ingetrokken, het door [verzoeker rechtbank] tegen het besluit van 20 december 2011 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2011 herroepen en de vereniging gelast de strijdige situatie op het perceel op te heffen door middel van beeindiging van het gebruik van de gronden in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waaronder het gebruik van de gronden ten behoeve van het trainen/opleiden van (politie) honden.
Bij uitspraak van 16 januari 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker rechtbank] tegen het besluit van 17 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft verder het door de vereniging tegen het besluit, verzonden op 26 juni 2013, ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door [verzoeker rechtbank] tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover daarbij aan de vereniging een begunstigingstermijn van achttien maanden is gegund, en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van [verzoeker rechtbank] en bepaald dat de begunstigingstermijn eindigt op 31 juli 2014.
De vereniging heeft tegen dit besluit gronden aangevoerd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting met het beroep van de vereniging in zaak nr. 201310070/1/R3 behandeld op 16 december 2014, waar de vereniging, vertegenwoordigd door R.J.M. Schepers, H.J.M. Frederix en R.W.M. Janssen, bijgestaan door mr. D.N. Lavain, advocaat te Beek, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.B.M. Lemmens en N.S.A. Daniels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De vereniging gebruikt het perceel voor hondentrainingen. [verzoeker rechtbank] heeft het college bij brief van 30 augustus 2011 verzocht handhavend op te treden in verband met de geluidsoverlast op het perceel.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Elserveld/Meeldert 1e herziening" rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied". Het gebruik van het perceel voor het trainen van honden is hiermee in strijd.
3. De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat de vereniging van de gronden maakt. Zij voert daartoe aan dat het gebruik onder het overgangsrecht valt.
3.1. In het uitbreidingsplan "Gemeente Elsloo, Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak", vastgesteld door de raad bij besluit van 18 januari 1962 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 12 november 1962, dat gold ten tijde van de aanvang van de activiteiten van de vereniging in 1966, is aan het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden I" toegekend.
Ingevolge dat uitbreidingsplan mogen op gronden bestemd voor "Agrarische doeleinden I" worden opgericht vrijstaande boerderijen, alsmede vrijstaande bedrijfsgebouwen, ten dienste van een agrarisch bedrijf. Voorts is in onderdeel c van de Algemene Bepalingen van dat uitbreidingsplan bepaald dat indien op gronden bestemd voor agrarische doeleinden sportterreinen worden aangelegd, ten dienste van sportbeoefening op deze terreinen gebouwtjes mogen worden opgericht.
3.2. In het daarop volgende plan "Elserveld/Meeldert", vastgesteld door de raad bij besluit van 22 juni 1995 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 16 januari 1996, is aan het perceel de bestemming "Natuurgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 17, Lid A, van de voorschriften van dat plan zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 22, 24 en 25, bestemd voor:
a. behoud, herstel, ontwikkeling en versterking van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
b. extensief recreatief medegebruik;
c. voortzetting van agrarisch gebruik, indien dit bestond op het moment van het van kracht worden van het plan.
Ingevolge artikel 28, Lid B, onder 1, mag het gebruik van de grond en/of opstallen dat strijdig is met de in het plan gegeven bestemmingen op het tijdstip, waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
Ingevolge het bepaalde onder 2 is wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen verboden, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het plan wordt vergroot.
3.3. Bij het plan "Elserveld/Meeldert 1e herziening", vastgesteld door de raad bij besluit van 28 juni 2001 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 18 september 2001, is het plan "Elserveld/Meeldert" gedeeltelijk gewijzigd. Bij dit plan is de bestemming van het perceel niet gewijzigd. Evenmin is artikel 17, Lid A, van de planvoorschriften gewijzigd. Aan artikel 28 is een Lid C toegevoegd, ingevolge welk lid het bepaalde in Lid B, onder 1 en 2, niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het perceel door de vereniging in 1966 is aangevangen en dat dit gebruik in de loop van de tijd niet is toegenomen of van aard is veranderd. Daargelaten of dit gebruik, te weten het oefenen met politiehonden, bij de aanvang daarvan in strijd was met het toen geldende uitbreidingsplan "Gemeente Elsloo, Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak", met het in werking treden van het daarop volgende plan "Elserveld/Meeldert" is dit gebruik onder het overgangsrecht van dat plan gebracht, gelet op het bepaalde in artikel 28, Lid B, onder 1, van dat plan. Bij dat plan is het gebruik namelijk niet als zodanig bestemd, nu dat gebruik niet kan worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik of voortzetting van agrarisch gebruik als bedoeld in artikel 17, Lid A, van de planvoorschriften. Dat bij het plan "Elserveld/Meeldert 1e herziening" aan artikel 28 een nieuw Lid C is toegevoegd, brengt, anders dan de raad in zijn nadere stukken heeft betoogd, niet met zich dat het gebruik vanaf dat moment niet langer onder het overgangsrecht viel. Het betrof immers gebruik dat niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat het werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan.
3.5. Nu het gebruik dat de vereniging van het perceel maakt onder het overgangsrecht van het plan "Elserveld/Meeldert" valt en derhalve rechtens is toegestaan, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen dat gebruik.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker rechtbank] tegen het besluit, verzonden op 26 juni 2013, ongegrond verklaren en het beroep van de vereniging tegen dat besluit gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling zal het besluit van 17 juli 2012 beoordelen in het licht van de daartegen door [verzoeker rechtbank] aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze na hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
5. [verzoeker rechtbank] heeft betoogd dat, nu sprake is van geluidsoverlast, het college op grond van artikel 2:60 van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV) handhavend had moeten optreden.
5.1. Ingevolge artikel 2:60 van de APV kan het college buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben, of
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
Ingevolge het tweede lid is het verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
5.2. Het perceel is niet door het college aangewezen als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de APV. Dit artikel biedt dan ook in dit geval geen grondslag om handhavend tegen het gebruik van het perceel door de vereniging op te treden. Het college heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat geen strijd met de APV aan de orde is. Het betoog faalt.
6. Het beroep van [verzoeker rechtbank] tegen het besluit van 17 juli 2012 is ongegrond.
7. Het besluit van 27 mei 2014 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, eveneens geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak komt aan dit besluit de grondslag te ontvallen. Dit besluit dient derhalve te worden vernietigd.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 januari 2014 in zaak nr. 12/1509;
III. verklaart het bij de rechtbank door [verzoeker rechtbank] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stein van 26 juni 2013, kenmerk 13UIT04320, ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het bij de rechtbank door de Politiehondenvereniging Irene Elsloo tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt dat besluit;
VI. verklaart het bij de rechtbank door [verzoeker rechtbank] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stein van 17 juli 2012, kenmerk 12UIT05414 ingestelde beroep ongegrond;
VII. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stein van 27 mei 2014, kenmerk 14UIT04039;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Stein tot vergoeding van bij Politiehondenvereniging Irene Elsloo in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 2.014,34 (zegge: tweeduizend veertien euro en vierendertig cent), waarvan EUR 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Stein aan Politiehondenvereniging Irene Elsloo het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 493,00 (zegge: vierhonderddrieennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
473.