Uitspraak 201406686/1/A2
Tegen: de minister van Infrastructuur en Milieu
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Schadevergoeding
201406686/1/A2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2014 in zaak nr. 13/2165 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de minister een verzoek om nadeelcompensatie van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de minister het besluit van 15 oktober 2012 gewijzigd.
Bij besluit van 7 maart 2013 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.A. Jaarsma, werkzaam bij Flynth adviseurs & accountants, en de minister, vertegenwoordigd door T.Y. IJlstra-Roosendaal en mr. A. Herczog, beiden werkzaam op het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In 1989 is de Projectnota/MER (de projectnota) ter inzage gelegd. Hierin is een aantal alternatieven voor het trace van de Westrandweg te Amsterdam onderzocht, waaronder het tracealternatief I hoge ligging.
Op 8 maart 1991 is door de minister van Verkeer en Waterstaat een tracebesluit genomen, inhoudende de aanleg van de Westrandweg conform het tracealternatief I hoge ligging.
2. [appellante] heeft in december 1997 het perceel met daarop een woning aan de [locatie] te Amsterdam gekocht.
3. In het Meerjarenprogramma infrastructuur en transport 1998-2002 staat dat de uitvoering van de Westrandweg na 2002 zal plaatsvinden. In december 1998 en begin 1999 heeft Rijkswaterstaat brieven verstuurd aan een aantal makelaars en bewoners van de Osdorperweg. Daarin staat dat de minister in principe heeft besloten dat de Westrandweg en de tweede Coentunnel niet zullen worden gerealiseerd, tenzij de regio voor juni 1999 een voor de minister acceptabel financieringsvoorstel doet.
4. In 2004 is de Startnotitie Westrandweg (de startnotitie) ter inzage gelegd. Daarin zijn de mogelijkheden voor de aanleg van de Westrandweg onderzocht.
5. Op 13 maart 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het Tracebesluit Westrandweg (het tracebesluit) vastgesteld voor de aanleg van de Westrandweg. Het tracebesluit is op 23 maart 2008 bekend gemaakt en op 29 juli 2009 onherroepelijk geworden. Het ziet op een nieuw aan te leggen stuk snelweg van rijksweg A5 met twee keer twee rijstroken, gepland tussen knooppunt Raasdorp en een beoogde nieuwe aansluiting op rijksweg A10, nabij de Coentunnel.
6. Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de minister het verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen, omdat de aanleg van de Westrandweg ten tijde van de koop van de woning voorzienbaar was, zodat zij wordt geacht het risico van waardedaling van de woning en de tijdelijke hinder als gevolg van de aanleg te hebben aanvaard. Dit besluit wijkt af van het advies van de adviescommissie Ten Kate van 4 oktober 2012, waarin is uitgegaan van gedeeltelijke voorzienbaarheid van de aanleg van de Westrandweg. Daartoe is aangevoerd dat in de periode van 20 jaar tussen de eerste plannen en de uiteindelijke aanleg, het niet altijd zeker is geweest dat de Westrandweg zou worden aangelegd.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de minister onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201202302/1/A2, het besluit van 15 oktober 2012 gewijzigd in die zin dat het verzoek voor vergoeding van permanente schade beoordeeld dient te worden volgens de maatstaven voor vergoeding van planschade.
De afwijzing van het verzoek is, ook in bezwaar, gehandhaafd, omdat [appellante] ten tijde van de aankoop van het perceel op grond van de projectnota en het tracebesluit van 8 maart 1991 kon voorzien waar het toekomstige trace zou komen te liggen.
7. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor [appellante] voorzienbaar was dat de Westrandweg zou worden aangelegd, waardoor de waarde van de woning zou dalen en zij tijdelijk hinder zou ervaren als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden.
8. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg van de Westrandweg weliswaar voorzienbaar was op grond van de projectnota en het tracebesluit van 8 maart 1991, maar dat de voorzienbaarheid is gestuit door de brieven van eind 1998 en begin 1999 en dat de aanleg van de Westrandweg eerst op grond van de startnotitie voorzienbaar was. Nu ook de minister zich op het standpunt stelt dat in de periode van december 1998 tot 22 maart 2004 geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen aan degenen die in die periode een woning kochten, moet er vanuit worden gegaan dat ook voor haar de aanleg van de Westrandweg niet langer voorzienbaar was.
8.1. Indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, is de planschade voorzienbaar en dient deze voor rekening van de koper te worden gelaten. In dat geval wordt de koper geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve planologische ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is, dat openbaar is gemaakt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak nr. 200907840/1/H2) is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering, de aankoop van de woning, rekening kon worden gehouden. Dit geldt, zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 december 2006 in zaak nr. 200605120/1), ook voor tijdelijke hinder, als hier aan de orde.
8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101503/1/H2), is voor het antwoord op de vraag of een planologische verandering buiten het eigen perceel voor een aanvrager voorzienbaar was, alleen de planologische situatie ten tijde van de koop van het eigen perceel van belang.
8.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] ten tijde van de aankoop van de woning op grond van de projectnota en het tracebesluit van 8 maart 1991 rekening ermee kon houden dat de Westrandweg zou worden gerealiseerd. De Westrandweg zoals deze uiteindelijk is gerealiseerd, komt overeen met de tracevariant I hoge ligging, zoals deze reeds in de projectnota was opgenomen. Daaraan doet niet af dat de gerealiseerde Westrandweg door voortschrijdende technologische ontwikkelingen mogelijk op detailniveau afwijkt van de weg zoals weergegeven in de tracevariant I hoge ligging.
Anders dan [appellante] betoogt, wordt de voorzienbaarheid niet weggenomen doordat de minister aan omwonenden die tussen 1998 en 2004 hun woningen hebben gekocht geen voorzienbaarheid heeft tegengeworpen. [appellante] heeft haar woning op een ander moment aangekocht en wordt geacht de ten tijde van de koop bestaande planologische mogelijkheden te hebben aanvaard. Voor zover [appellante] voor het eerst in hoger beroep betoogt, dat zij in die periode in haar woning heeft geinvesteerd in de veronderstelling dat de Westrandweg niet zou worden gerealiseerd, heeft zij die stelling in het geheel niet onderbouwd en kan haar betoog reeds daarom niet slagen.
8.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 27 december 2006 dient ook bij tijdelijke hinder te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd. Anders dan [appellante] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] ten tijde van de aankoop van de woning rekening had kunnen houden met de kans dat zij als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden aan het trace hinder zou ondervinden. Gelet op het grootschalige karakter van de aanleg van de Westrandweg, is de hinder niet zodanig in omvang of intensiteit dat deze redelijkerwijs niet voorzienbaar kon worden geacht.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van der Beek w.g. Planken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
299.