Uitspraak 201406935/1/A1
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Enschede
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen
201406935/1/A1.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dream Fireworks Entertainment B.V., gevestigd te Enschede, en [appellant A], wonend te Enschede, appellanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 juli 2014 in zaak nr. 14/607 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het vergroten van een consumentenvuurwerkopslag op het perceel aan de [locatie] te Enschede.
Bij uitspraak van 15 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door H. de Vries, en J.D. Alberts, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Willemsen en ir. ing. J.C.M. Busscher, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het bouwplan is beoogd op het perceel de opslag van maximaal 370.000 kilo consumentenvuurwerk mogelijk te maken.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor een interne verbouwing van het pand op het perceel, bestaande uit het plaatsen van enkele muren voor het realiseren van een aantal bufferplaatsen voor de opslag van consumentenvuurwerk, alsmede voor het gebruik van het pand voor de opslag en groothandel in vuurwerk.
2. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Euregio-Bedrijvenpark" heeft het perceel de bestemming "Bedrijven categorie III".
Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Bedrijven categorie III" aangegeven gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in categorieen 2 en 3 van de bij deze voorschriften behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten", zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze voorschriften.
3. Vast staat dat de opslag of groothandel in vuurwerk niet is genoemd categorie 2 of 3 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten" zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe voert hij aan dat de veiligheid voldoende is gewaarborgd doordat voldaan is aan de eisen met betrekking tot afstand, zoals bepaald in het Besluit houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (hierna: het Vuurwerkbesluit). Voorts stelt hij dat in het plangebied bedrijven aanwezig zijn met een grotere gevaarzonering zoals een gasopslag.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 augustus 2013 in zaak nr. 201300635/1/A1), is de beslissing om bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan al dan niet toe te staan een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij de rechter zich bij toetsing moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om het afwijkende gebruik al dan niet toe te staan, heeft kunnen komen.
4.2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2005 in zaak nr. 200500345/1 terecht overwogen dat de omstandigheid dat wordt voldaan aan de eisen van het Vuurwerkbesluit, niet betekent dat het college de externe veiligheid niet heeft mogen betrekken bij de afweging of het bereid is af te wijken van het bestemmingsplan. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bij zijn besluitvorming mocht betrekken dat het bedrijventerrein waarop het perceel is gelegen, nabij het woongebied De Eschmarke is gelegen en dat op het bedrijventerrein een relatief groot aantal bedrijfswoningen is gelegen. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de opslag van maximaal 370.000 kilo consumentenvuurwerk een belemmering kan vormen voor de veiligheid van bewoners van de bedrijfswoningen, waarbij het heeft gewezen op het grote aantal bezorgde reacties dat het op het ontwerpbesluit heeft gekregen van ondernemers op het bedrijventerrein. Voorts heeft het college gesteld dat het tot nu toe geen vergunning heeft verleend voor de opslag van meer dan 50.000 kilo consumentenvuurwerk. Tevens heeft het college gesteld dat het de kans op leegstand op het bedrijventerrein groot acht indien het medewerking aan het bouwplan zou verlenen. De rechtbank heeft in dat verband onder verwijzing naar de uitspraak van 12 oktober 2011 in zaak nr. 201009466/1/R4 terecht overwogen dat het voorkomen van leegstand een ruimtelijk relevant aspect betreft dat het college bij zijn besluitvorming mocht betrekken. Dat, als door [appellant] gesteld, in het plangebied bedrijven aanwezig zijn, waaronder een gasopslag, met een grotere gevaarzonering dan die van de vuurwerkopslag die [appellant] voor ogen heeft, betekent niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking aan het bouwplan te verlenen. Daartoe wordt overwogen dat de door [appellant] bedoelde situatie niet zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding had moeten zien medewerking aan het bouwplan te verlenen. Het college heeft in dat verband ter zitting van de Afdeling gesteld dat de gasopslag een van de eerste bedrijven op het bedrijventerrein was en dat het niet bereid zou zijn mee te werken aan nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf in afwijking van het bestemmingsplan.
Het college heeft verder in het besluit 21 januari 2014 aansluiting mogen zoeken bij de actuele stand van zaken met betrekking tot het op dat moment in voorbereiding zijnde - en thans vastgestelde - bestemmingsplan "Euregio Bedrijvenpark 2013". In dat plan is aan het perceel de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend waarbij in de planregels is bepaald dat ter plaatse maximaal 50.000 kilo consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen.
Voor het overige heeft [appellant] in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen hij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. Op de daarin genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
672.