Uitspraak 201404549/1/A3
Tegen: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Wet openbaarheid van bestuur
201404549/1/A3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2014 in zaak nr. 13/7637 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij brief van 24 mei 2013 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen openbaarmaking van het bij brief van 12 april 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden rapport 'Het overlijden van Alexander Dolmatov' (hierna: het rapport), van de in die brief vervatte beleidsreactie (hierna: de beleidsreactie) en van het nieuwsbericht van 12 april 2013 'Teeven neemt maatregelen na Inspectierapport Dolmatov' (hierna: het nieuwsbericht).
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft de staatssecretaris dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Grondwet is de Koning onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.
Ingevolge artikel 68 geven de ministers en staatssecretarissen de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(...);
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het rapport en de beleidsreactie gelet op artikel 68 van de Grondwet door toezending aan de Tweede Kamer openbaar zijn geworden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2004 in zaak nr. 200303630/1 volgt dat deze openbaarmaking geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aldus de rechtbank. Daarbij is zij de staatssecretaris gevolgd in het betoog dat het oogmerk van de openbaarmaking richtinggevend is. Indien het oogmerk is dat een Kamer van de Staten-Generaal wordt ingelicht, geschiedt openbaarmaking krachtens artikel 68 van de Grondwet. Indien het oogmerk is om informatie te verschaffen aan burgers, wordt openbaar gemaakt krachtens artikel 8 van de Wob. Het tijdstip van verzending aan dan wel ontvangst door de Tweede Kamer is niet van belang. Nu voorts de inhoud van het nieuwsbericht een samenvatting is van de beleidsreactie en het rapport, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen informatie openbaar gemaakt met toepassing van artikel 8 van de Wob.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank is voorbijgegaan aan zijn gemotiveerde stelling dat het rapport, de beleidsreactie en het nieuwsbericht op 12 april 2013 op www.rijksoverheid.nl zijn gepubliceerd en eerst op 15 april 2013 door de Tweede Kamer zijn ontvangen. Derhalve zijn deze documenten openbaar gemaakt met toepassing van artikel 8 van de Wob en is een besluit genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Dit besluit is onrechtmatig, nu hierdoor artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, van de Wob is geschonden. Hierdoor lijdt hij schade, aldus [appellant]. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het oogmerk en niet het tijdstip van openbaarmaking richtinggevend is voor de vraag krachtens welke bepaling is openbaargemaakt. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank artikel 68 van de Grondwet onaanvaardbaar opgerekt, nu dit met zich brengt dat dit artikel reeds grond biedt voor openbaarmaking als de staatssecretaris heeft toegezegd de Tweede Kamer te informeren. Volgens [appellant] is pas voldaan aan artikel 68 van de Grondwet als de verlangde inlichtingen zijn verstrekt.
3.1. Uit artikel 42, tweede lid, van de Grondwet vloeit voort dat de ministers en staatssecretarissen verantwoordelijk zijn tegenover de Tweede Kamer. Artikel 68 van de Grondwet strekt er toe dat de Tweede Kamer mondeling of schriftelijk inlichtingen krijgt van de regering opdat de Tweede Kamer zijn controlefunctie kan uitoefenen. Het betoog van [appellant] biedt geen grond voor het oordeel dat het rapport en de beleidsreactie niet zijn opgesteld in het kader van de verantwoordingsplicht van de staatssecretaris tegenover de Tweede Kamer voor de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000. Dit maakt dat de staatssecretaris gehouden was om deze documenten krachtens artikel 68 van de Grondwet aan de Tweede Kamer te verstrekken en aldus openbaar te maken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de door de rechtbank genoemde uitspraak van 21 april 2004, is het verstrekken van inlichtingen krachtens artikel 68 van de Grondwet naar zijn aard niet gericht op rechtsgevolg. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de openbaarmaking van het rapport en de beleidsreactie geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Het betoog van [appellant] dat het rapport, de beleidsreactie en het nieuwsbericht eerst na publicatie op www.rijksoverheid.nl door de Tweede Kamer zijn ontvangen, wat daarvan ook zij, maakt niet dat de staatsecretaris deze documenten in strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, van de Wob openbaar heeft gemaakt. Het gestelde tijdstip van publicatie op die website laat onverlet dat de staatssecretaris ingevolge artikel 68 van de Grondwet verplicht was om de Tweede Kamer het rapport en de beleidsreactie te verstrekken. Deze inlichtingenplicht derogeert aan de Wob, zodat die wet in dit geval toepassing mist. De rechtbank heeft voorts evenzeer terecht geoordeeld dat het nieuwsbericht geen openbaarmaking krachtens artikel 8 van de Wob behelst, nu hierin geen informatie is opgenomen die niet reeds in het rapport en de beleidsreactie staat.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Beerse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
382.