Uitspraak 201404602/1/A1
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Diemen
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
201404602/1/A1.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting The Word Miracle Church International, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2014 in zaak nr. 13/3528 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Diemen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2013 heeft het college de stichting onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het door haar gehuurde deel van het pand op het perceel Piersonstraat 23 te Diemen (hierna: het pand) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2014 heeft de rechtbank voor zover hier van belang het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, advocaat te Oranjewoud, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Walraven en mr. P.J. van den Hurk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [eigenaar] van het pand, gehoord.
Overwegingen
1. Ten tijde van belang werd het pand door de stichting gebruikt voor religieuze doeleinden. Vaststaat dat dit gebruik in strijd is met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diemen" op het perceel rustende bestemming "Bedrijventerrein" met de nadere aanduiding "Bedrijf tot en met categorie 3.1" en dat dit gebruik reeds bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
2. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan. Volgens de stichting valt het gebruik van het pand voor religieuze doeleinden onder de beschermende werking van het overgangsrecht in het bestemmingsplan, nu dat gebruik volgens haar niet in strijd was met het voorheen geldende "Uitbreidingsplan in onderdelen industrieterrein" (hierna: het uitbreidingsplan). Dat uitbreidingsplan bevatte geen gebruiksvoorschriften, zodat het gebruik van het pand voor religieuze doeleinden niet in strijd was met dat plan, aldus de stichting. Volgens haar was het gebruik wel in strijd met de op artikel 168 van de Gemeentewet, zoals dat gold ten tijde van belang, gebaseerde Verordening houdende bijzondere voorschriften voor het gebruik van gebouwen en terreinen, begrepen in het Uitbreidingsplan (hierna: de Verordening), maar deze heeft volgens de stichting haar werking verloren door de latere vaststelling van de Bouwverordening Diemen en het daarin opgenomen artikel 352, welk artikel een algemeen gebruiksverbod bevat. Volgens de stichting is dat artikel zelf onverbindend geworden, omdat in de op 27 januari 2011 vastgestelde bouwverordening geen voorbehoud is gemaakt om dit artikel in stand te houden.
2.1. Ingevolge artikel 22, tweede lid, sub a, van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diemen" mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge sub d is het bepaalde onder a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge artikel 5 van de bebouwingsvoorschriften van het uitbreidingsplan rustte op het perceel de bestemming "Industrieterrein", op welke gronden uitsluitend bouwwerken voor handel en nijverheid mochten worden gesticht.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening is het, wanneer de terreinen de in of krachtens het desbetreffende uitbreidingsplan aangewezen bestemming hebben bereikt, verboden de terreinen en de opstallen geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met die bestemming, onderscheidenlijk de daaruit logischerwijze voortvloeiende bestemming dier opstallen.
2.2. Het gebruik van het pand voor religieuze doeleinden valt onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diemen" als dat gebruik niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diemen" gold het uitbreidingsplan. Dit plan is onder de gelding van de Woningwet 1901, dus voor de inwerkingtreding van de WRO op 1 augustus 1965, tot stand gekomen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201202878/1/T1/A1 wordt overwogen dat, indien een onder de gelding van de Woningwet 1901 tot stand gekomen uitbreidingsplan geen gebruiksverbod bevat, aan het in de bouwverordening opgenomen gebruiksverbod aanvullende werking toekomt. De Afdeling ziet geen aanleiding anders te oordelen in een geval als het onderhavige, waarin de eveneens op grond van artikel 168 van de Gemeentewet vastgestelde verordening speciaal voor het uitbreidingsplan gebruiksregels bevat. Dat betekent dat in dit geval aan artikel 5 van de Verordening aanvullende werking toekomt.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200907266/1/H1) voor de toepasselijkheid van het gebruiksverbod van belang of de bestemming is verwezenlijkt op of na het tijdstip waarop dat voorschrift in werking is getreden. Vast staat dat de bestemming "Industrieterrein" na de inwerkingtreding van het uitbreidingsplan is verwezenlijkt doordat het college in 1966 bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van een bedrijfsgebouw op het desbetreffende perceel. Dat bedrijfsgebouw is het pand waarvan de stichting ten tijde van belang huurder was. De Verordening met het in artikel 5 opgenomen gebruiksverbod is in werking getreden op 17 december 1959. Dat betekent dat de bestemming is verwezenlijkt na de inwerkingtreding van de Verordening, zodat het gebruiksverbod van toepassing was. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het gebruik van het pand eveneens in strijd was met het voorheen geldende plan, zodat het gebruik van het pand door de stichting voor religieuze doeleinden niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, sub a, van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diemen", valt.
Anders dan de stichting betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college artikel 5 van de Verordening terecht aan het besluit van 25 februari 2013 ten grondslag heeft gelegd. Artikel 5 van de Verordening heeft, anders dan de stichting betoogt, niet van rechtswege haar werking verloren door het nadien tot stand gekomen algemene gebruiksverbod van artikel 352 van de Bouwverordening Diemen. Tussen artikel 5 van de Verordening en artikel 352 van de Bouwverordening Diemen bestond immers geen hierarchie, nu beide bepalingen gebaseerd waren op dezelfde regelgevende bevoegdheden van de raad. Verder spraken beide bepalingen elkaar niet tegen en konden derhalve naast elkaar bestaan.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
531-776.