Uitspraak 201308834/1/R3
Tegen: de raad van de gemeente Oisterwijk
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant
201308834/1/R3.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Oisterwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Oisterwijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 3S Vastgoed B.V., gevestigd te Oisterwijk,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Oisterwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. de vereniging Vereniging van Eigenaars 't Hoogh Heem, gevestigd te Oisterwijk, en anderen,
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], beiden wonend te Oisterwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]),
7. [appellante sub 7A] en [appellant sub 7B], beiden wonend te Oisterwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]),
8. [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], beiden wonend te Oisterwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 8]),
en
de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Oisterwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], 3S Vastgoed B.V., [appellant sub 4], de VvE en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 7] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Oisterwijk" gewijzigd vastgesteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over het besluit van 12 december 2013 naar voren te brengen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2014, waar 3S Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. J.W. Genuot, [appellant sub 7], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, [appellant sub 8], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J. Rama, ir. G. La Rose, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. R. Louwes, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op het centrumgebied van Oisterwijk.
3. Bij het wijzigingsbesluit van 12 december 2013 heeft de raad de digitale verbeelding en de planregels opnieuw vastgesteld, waarbij voor een aantal percelen wijzigingen op de digitale verbeelding zijn aangebracht en waarbij de artikelen 3, 16 en 27 van de planregels zijn gewijzigd.
3.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3.2. Omdat het besluit van 12 december 2013 niet tegemoet komt aan de ingestelde beroepen, zijn de beroepen van rechtswege tevens gericht tegen dat besluit. In de volgende overwegingen zal de Afdeling op de grondslag van de beroepschriften steeds het besluit van 12 december 2013 als eerste beoordelen.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], 3S Vastgoed B.V. en [appellant sub 4] (perceel Kerkstraat 57)
4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarin een supermarkt op het perceel Kerkstraat 57 is toegestaan. Zij vrezen dat de vestiging van een supermarkt op het perceel zal leiden tot ernstige parkeerhinder en tot overlast vanwege laad- en loswerkzaamheden. Zij voeren aan dat de raad ook zelf in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat de vestiging van een supermarkt op het perceel ongewenst is vanwege deze aspecten. De motivering van de raad om desondanks te voorzien in een supermarkt op het perceel omdat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt op het perceel was verleend, achten zij onjuist. Zij wijzen erop dat die omgevingsvergunning voor de vaststelling van het plan alsnog is geweigerd door het college van burgemeester en wethouders.
3S Vastgoed B.V., eigenaar van het perceel Kerkstraat 57, kan zich niet met het plan verenigen voor zover daarin in artikel 22, lid 22.3.1, van de planregels een uitsterfregeling is opgenomen voor het gebruik van het perceel Kerkstraat 57 voor een supermarkt. Zij betoogt dat de stelling van de raad dat de vestiging van een supermarkt zal leiden tot parkeerproblemen geen reden mag zijn om een dergelijke regeling op te nemen. Ook voert zij diverse bezwaren aan tegen de uitsterfregeling.
4.1. Aan het perceel Kerkstraat 57 is de bestemming "Gemengd - 6" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" toegekend.
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 6" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" tevens bestemd voor een supermarkt, in ieder geval met inachtname van het bepaalde in lid 22.3.1, onder c, d, e en f.
Ingevolge lid 22.3.1 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
(...);
c. een supermarkt is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1";
d. indien het gebruik als bedoeld onder c is beeindigd en deze gronden en bouwwerken in gebruik zijn als bedoeld in 22.1, onder a tot en met e, mogen de betreffende gronden en bouwwerken daarna niet meer worden gebruikt voor het hiervoor onder c genoemde gebruik;
e. onder het bepaalde onder d wordt in ieder geval begrepen de verkoop van de gronden en/of gebouwen en daadwerkelijk ingebruikname van de gronden en/of gebouwen voor het in lid 22.1, onder a tot en met e, genoemde gebruik;
f. onder het bepaalde onder d wordt ook begrepen de situatie dat het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 1 jaar niet aanwezig is of is onderbroken, nadat een hiervoor verleende omgevingsvergunning rechtskracht heeft gekregen;
(...).
4.2. In het besluit van 27 juni 2013 heeft de raad de bestemmingsregeling voor het perceel Kerkstraat 57 gemotiveerd. Aan het besluit van 12 december 2013 heeft de raad geen gewijzigde motivering ten grondslag gelegd.
In het besluit van 27 juni 2013 staat dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum Oisterwijk" een omgevingsvergunning voor de vestiging van een supermarkt op het perceel Kerkstraat 57 is verleend. Er heeft zich thans nog geen supermarkt gevestigd en de ruimtelijke inpasbaarheid is problematisch door het ontbreken van parkeergelegenheid in de directe omgeving en een voldoende aantal beschikbare parkeerplaatsen. In de toekomst wordt de aanleg hiervan ook niet direct verwacht; althans hiervoor zijn geen voornemens bekend. De bevoorrading kan niet op de gebruikelijke en gewenste wijze (zonder geluids- of verkeersoverlast) verlopen. Dit neemt niet weg dat hier een vergunde situatie aan de orde is. Daar kan het gemeentebestuur niet meer omheen, ook al is de vergunningsprocedure nog niet afgerond. Gelet op de vergunde situatie wordt een supermarkt op het perceel toegestaan. Vanwege de ruimtelijke situatie is het echter ongewenst dat hier een supermarkt permanent wordt gevestigd. Daarom wordt voorgesteld om voor deze locatie een uitsterfregeling op te nemen, zo staat in het besluit.
4.3. Bij besluit van 8 januari 2013 is een omgevingsvergunning voor een supermarkt op het perceel verleend. Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de betreffende omgevingsvergunning alsnog geweigerd. De raad is bij het nemen van het besluit op 12 december 2013 derhalve ten onrechte ervan uitgegaan dat een omgevingsvergunning voor een supermarkt op het perceel was verleend. Voor zover de raad de verwachting had dat de uitkomst van de tegen het besluit van 25 juni 2013 te entameren procedure zou zijn dat alsnog een omgevingsvergunning voor een supermarkt in een rechtens onaantastbare vorm zou afkomen, dan wel een omgevingsvergunning voor een gewijzigd bouwplan zou worden ingediend en daarom een omgevingsvergunning zou worden verleend die rechtens ook onaantastbaar zou worden, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheden - wat daar ook van zij - niet een gehoudenheid van de raad om in het bestemmingsplan een supermarkt mogelijk te maken met zich brachten. De raad acht de vestiging van een supermarkt op het perceel immers ook niet wenselijk vanwege het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid en vanwege geluids- en verkeersoverlast ten gevolge van de bevoorrading ervan. De keuze van de raad om desondanks te voorzien in een supermarkt voor het perceel is gelet op het voorgaande onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.
5. Nu uit het voorgaande volgt dat het besluit van 12 december 2013 niet in stand kan blijven voor zover daarin is voorzien in het gebruik van het perceel voor een supermarkt, moet worden geoordeeld dat het betoog van 3S Vastgoed B.V. dat ten onrechte is voorzien in beperkingen van dat gebruik niet slaagt.
6. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 december 2013, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" voor het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" ter plaatse van het perceel Kerkstraat 57 en artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder g, en lid 22.3.1, onder c, d, e en f, van de planregels, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande is het beroep van 3S Vastgoed B.V. ongegrond.
6.1. Gezien het hiervoorgestelde wordt het besluit van 12 december 2013, wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" voor het perceel Kerkstraat 57, in rechte onaantastbaar. Dit betekent dat het plan dat bij het besluit 27 juni 2013 is vastgesteld niet langer het geldende planologische regime voor dit perceel vormt. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en 3S Vastgoed B.V. nog enig belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen tegen het besluit van 27 juni 2013, dienen hun beroepen tegen dat besluit in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De beroepen van de VvE en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7]
Ontvankelijkheid
7. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met de bestemming "Gemengd - Voorzieningen" voor het perceel De Lind 52. Zij voert aan dat ten onrechte het gebruik van het perceel voor andere doeleinden dan een kerk is toegestaan.
7.1. [appellant sub 7] woont op een afstand van ongeveer 675 m van het plandeel met de bestemming "Gemengd - Voorzieningen" voor het perceel De Lind 52. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op het betrokken perceel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant sub 7] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt en de omvang van het plandeel, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 7] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 7] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, voor zover het betreft de bestemming "Gemengd - Voorzieningen" voor het perceel De Lind 52, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep tegen het besluit van 12 december 2013 is in zoverre niet-ontvankelijk.
7.2. Gelet op het voorgaande wordt het besluit van 12 december 2013 wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - Voorzieningen" ter plaatse van het perceel De Lind 52 in rechte onaantastbaar. Dit betekent dat het plan dat bij het besluit 27 juni 2013 is vastgesteld niet langer het geldende planologische regime voor dit perceel vormt. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gesteld, noch is gebleken dat [appellant sub 7] nog enig belang heeft bij een beoordeling van het besluit van 27 juni 2013, dient haar beroep tegen dit besluit in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" Kerkstraat 37
8. De VvE en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" voor het perceel Kerkstraat 37, waarmee het gebruik van het perceel voor een supermarkt na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt. De VvE en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen dat de vestiging van een supermarkt zal leiden tot parkeerproblemen, omdat in de huidige situatie al sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen op het nabije parkeerterrein en een deel van dat parkeerterrein is gereserveerd voor bewoners van het centrumgebied. Aan de wijzigingsvoorwaarde dat voldoende parkeerplaatsen onbezet moeten zijn, kan daarom niet worden voldaan. Ook wijkt de wijzigingsvoorwaarde ten aanzien van het parkeren af van de gemeentelijke bouwverordening. [appellant sub 7] voert aan dat een aantal bestaande parkeerplaatsen moet komen te vervallen om de vrachtwagens voor bevoorrading van de supermarkt voldoende ruimte te bieden om te manoeuvreren. De VvE en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] betogen verder dat de bevoorrading overlast zal veroorzaken. Hiertoe voeren zij aan dat het parkeerterrein onvoldoende groot is voor het manoeuvreren met een vrachtwagen. Ook ontbreekt een laad- en losplaats voor vrachtwagens. Verder is de ontsluitingsweg volgens [appellant sub 7] te smal voor vrachtwagens om elkaar te kunnen passeren. [appellant sub 7] betoogt ook - kort gezegd - dat de verkeerstoename die een supermarkt met zich brengt vanwege de bestaande wegenstructuur en verkeerscirculatie zal leiden tot verkeersonveilige situaties voor personenauto's, fietsers en voetgangers. Ten onrechte zijn de verkeerstoename en de verkeersstromen niet inzichtelijk gemaakt. [appellant sub 7] betoogt daarnaast dat een supermarkt zal leiden tot geluidsoverlast vanwege de ruime openingstijden ervan, de verkeerstoename, het gebruik van winkelwagens door klanten en de laad- en losactiviteiten. Het geluid zal bovendien worden versterkt doordat het perceel is ingesloten door muren. De VvE en anderen en [appellant sub 6] betogen dat de raad ten onrechte de aspecten geluid, externe veiligheid en de luchtkwaliteit niet heeft beoordeeld, noch is in de wijzigingsvoorwaarden verzekerd dat deze aspecten worden afgewogen. [appellant sub 7] voert daarnaast aan dat de noodzaak tot het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid ontbreekt, omdat geen concrete aanvraag tot vestiging van een supermarkt aan de orde is en niemand een supermarkt ter plaatse wenselijk acht. [appellant sub 7] stelt dat de raad enkel vreest voor planschade.
8.1. De raad brengt naar voren dat het voorheen geldende plan een supermarkt op het perceel toestond. De raad heeft dit gebruik in het voorliggende plan niet bij recht willen toestaan vanwege het ontbreken van een concreet plan om een supermarkt op het perceel te vestigen en heeft daarom een wijzigingsbevoegdheid voor dit gebruik opgenomen. De raad stelt dat een supermarkt op het perceel in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. Een supermarkt zal extra parkeerdruk met zich brengen, die volgens de raad naar verwachting kan worden opgevangen. Een gedegen onderzoek en zorgvuldige afweging van dit aspect acht de raad pas mogelijk als een concreet plan voor een supermarkt voorligt. De raad stelt dat dan ook aandacht nodig is voor de bevoorradingswijze en de geluidbelasting.
8.2. Aan het perceel Kerkstraat 37 is de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.5.3, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" ter plaatse van de gronden met de bestemming "Gemengd" zonder de aanduiding "supermarkt" wijzigen in de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "supermarkt", waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan:
a. aangetoond is dat er marktruimte beschikbaar is voor vestiging van een supermarkt;
b. voldaan wordt aan de parkeereisen ingevolge de Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010; dit betekent dat in de directe omgeving nabij de vestiging, voldoende parkeerruimte aanwezig is en in de aanwezige situatie een voldoende aantal parkeerplaatsen onbezet is op basis van de aangetoonde bezettingsgraad;
c. de bevoorrading wordt zodanig verzorgd zonder onevenredige nadelige gevolgen voor bedrijven in de omgeving;
d. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gebeurt op basis van een concreet ingediend initiatief.
8.3. Het perceel Kerkstraat 37, waar thans een schoenenwinkel is gevestigd, grenst aan een binnenterrein achter de woonbebouwing aan de Kerkstraat, de Baerdijk en de Vloeiweg. Het perceel is door de woonbebouwing omsloten. Op de binnenplaats is een parkeerterrein aanwezig, dat wordt ontsloten op de Vloeiweg.
8.4. De Afdeling overweegt dat de raad heeft aangegeven dat het parkeerterrein waaraan het perceel Kerkstraat 37 grenst in de huidige situatie reeds een hoge bezettingsgraad kent. Aannemelijk is dat de komst van een supermarkt met een oppervlakte van, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, ongeveer 1.350 m^2 bedrijfsvloeroppervlakte de parkeerbehoefte zal vergroten. Gelet op de omvang van het parkeerterrein valt zonder nadere onderbouwing van het tegendeel niet in te zien dat de verwachte vergroting van de parkeerbehoefte niet zal leiden tot parkeeroverlast. De stelling van de raad dat een parkeerregime kan worden ingesteld waardoor voldoende ruimte beschikbaar komt, is in dit verband onvoldoende. Hiermee is de parkeerbehoefte in de huidige situatie en na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet inzichtelijk gemaakt, noch is bezien hoeveel parkeerruimte moet worden gecreeerd en of het instellen van een parkeerregime niet tot gevolg heeft dat elders parkeerproblemen ontstaan. Verder moet er zonder nadere onderbouwing van het tegendeel rekening mee worden gehouden dat het bevoorraden van een supermarkt kan leiden tot verkeersproblemen of geluidsoverlast, gezien de bezwaren die op dit punt naar voren zijn gebracht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel aan drie zijden is omsloten door deels gestapelde woonbebouwing en dat de raad zelf te kennen heeft gegeven dat de geluidsbelasting vanwege het laden- en lossen moet worden onderzocht. Daarbij ook is van belang dat met de wijzigingsvoorwaarden ten aanzien van het parkeren en de bevoorrading niet is gewaarborgd dat een supermarkt ter plaatse gelet op deze aspecten planologisch aanvaardbaar zal zijn. De wijzigingsvoorwaarde ten aanzien van de bevoorrading ziet alleen op de gevolgen daarvan voor bedrijven en niet voor omwonenden. De wijzigingsvoorwaarde ten aanzien van het parkeren acht de Afdeling onvoldoende rechtzeker, omdat de uitleg die in die bepaling wordt gegeven aan de bouwverordening niet geheel overeenstemt met de tekst van de bouwverordening zelf. Voorts heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderzoek naar en de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een supermarkt, die met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, pas aan de orde zijn als een concreet plan is ingediend. Daarbij is van belang dat de opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan met zich brengt dat de daarmee mogelijk gemaakte ontwikkelingen in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moeten worden geacht. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het oordeel dat het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor een supermarkt niet berust op een toereikende motivering. Het betoog slaagt.
Bouw- en goothoogte Kerkstraat 37
9. [appellant sub 7] richt zich tegen de toegestane goot- en bouwhoogte voor het perceel Kerkstraat 37. Ten aanzien van de goothoogte voert zij aan dat het gebouw op een aflopend terrein staat, waardoor de goothoogte van het gebouw aan de ene zijde 3,5 m bedraagt en aan de andere zijde 4,5 m. Zij betoogt dat of in het plan moet worden bepaald dat de maximale toegestane goothoogte van 4 m voor het perceel een gemiddelde betreft, of dat ter plaatse van de lage zijde van het gebouw een maximale goothoogte van 3,5 m is toegestaan. Zij voert aan dat het bestaande gebouw een bouwhoogte van 6 m heeft en dat het plan zonder dat daarvoor aanleiding bestaat een verhoging van de bouwhoogte naar 9 m toelaat.
9.1. De raad brengt naar voren dat het voorheen geldende plan reeds voorzag in deze goot- en bouwhoogte.
9.2. Aan het perceel Kerkstraat 37 zijn de bestemming "Gemengd" en de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m)=9" en "maximum goothoogte (m)=4)" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 1.53, van de planregels wordt verstaan onder peil:
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Ingevolge artikel 2 wordt bij de toepassing van deze regels als volgt gemeten:
2.3. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
b. indien zich - ingeval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
9.3. Ten aanzien van de goothoogte wordt overwogen dat het gebouw Kerkstraat 37 niet onmiddellijk aan een weg grenst, maar aan een binnenterrein. Uit de definitie van peil in artikel 1, onder 1.53, onder b, van de planregels volgt dat in dat geval moet worden uitgegaan van de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. Gesteld noch gebleken is dat hiermee niet aan de bezwaren van [appellant sub 7] ten aanzien van de in het plan toegestane goothoogte is voldaan. Het betoog faalt.
9.4. De raad heeft ter zitting gesteld dat het bestaande gebouw een bouwhoogte van ongeveer 6 m heeft. Met de stelling dat het voorheen geldende plan reeds in een bouwhoogte van 9 m voorzag voor het perceel, gaat de raad voorbij aan de beoordeling die hij dient te maken ten aanzien van de planologische aanvaardbaarheid van een voorziene ontwikkeling, waarbij naast de mogelijkheden van het voorheen geldende plan tevens rekening dient te worden gehouden met de bestaande situatie en de belangen van omwonenden. Niet is gebleken dat de raad daarmee rekening heeft gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel is omsloten door en direct grenst aan gestapelde woningen en niet valt uit te sluiten dat een verhoging van de bebouwing met 3 m kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Het besluit van de raad om een bouwhoogte van 9 m voor het perceel toe te staan, is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.
[locatie 1]
10. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 1" voor het plandeel met de bestemming "Wonen - Woningen" ter plaatse van het perceel [locatie 1], die met zich brengt dat op het perceel een woning is toegestaan. Zij voert aan dat de woning in de jaren 1990-1991 op het perceel is gebouwd als een twee-onder-een-kap woning met een woning en een praktijkgedeelte en dat het destijds geldende bestemmingsplan twee woningen op het perceel toeliet. [appellant sub 7] wenst de in dat plan gegeven mogelijkheid om de woning te verbouwen tot twee afzonderlijke woningen te behouden.
10.1. Aan het perceel [locatie 1] zijn de bestemming "Wonen - Woningen" en de aanduidingen "bouwvlak", "vrijstaand", "maximaal aantal wooneenheden = 1" en, voor een deel van het perceel, "praktijkruimte" toegekend.
Ingevolge artikel 37, lid 37.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Woningen" aangewezen gronden bestemd voor wonen in een woning.
Ingevolge lid 37.2, aanhef en onder b1, mag op deze gronden worden gebouwd en bedraagt het aantal woningen niet meer dan de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden" aangeeft.
Ingevolge lid 37.6.1, kan het college van burgemeester en wethouders het aantal woningen wijzigen, onder de daar genoemde voorwaarden.
10.2. Op 11 oktober 1989 is een bouwvergunning verleend voor een woning met een praktijkruimte. De betreffende bebouwing is in overeenstemming met de bouwvergunning gebouwd en in gebruik genomen als woning met praktijkruimte. In het voorheen geldende plan "Centrum Oisterwijk", vastgesteld in 2001, was deze situatie als zodanig bestemd. De keuze van de raad om de bestaande situatie eveneens in het voorliggende plan als zodanig te bestemmen, acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het voorliggende plan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen die voorziet in een toename van het aantal woningen. Een concreet voornemen daartoe kan aldus worden getoetst aan onder meer het volkshuisvestingsbeleid teneinde overcapaciteit te voorkomen. In de wens van [appellant sub 7] om de praktijkruimte in de toekomst te gebruiken als woning, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om een dergelijk gebruik reeds thans in het plan mogelijk te maken. Het betoog faalt.
Het perceel achter [locatie 1]
11. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met de bestemming "Gemengd - 7" die is toegekend aan het perceel achter het perceel [locatie 1]. Zij voert aan dat het perceel ten onrechte dezelfde bestemming heeft gekregen als de woningen aan de Kerkstraat, omdat het perceel niet bij die woningen hoort. Zij betoogt dat de bestemming "Garages en Bergplaatsen" uit het voorheen geldende plan moet worden gehandhaafd. Zij vreest dat het perceel in het voorliggende plan voor andere doeleinden mag worden gebruikt en meer bouwmogelijkheden kent dan op grond van het voorheen geldende plan was toegestaan. Verder wenst [appellant sub 7] dat garages op het perceel worden gebouwd, zoals in het voorheen geldende plan was toegestaan, waardoor volgens haar de huidige geluidsoverlast zal verminderen.
11.1. Aan het perceel zijn de bestemming "Gemengd - 7" en de aanduidingen "bouwvlak", "parkeerterrein", "maximum bouwhoogte (m) = 4,5" en "maximum goothoogte (m) = 3,5" toegekend.
Ingevolge artikel 23, lid 2.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 7" aangewezen gronden bestemd voor:
(...);
g. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein": uitsluitend een parkeerterrein;
(...).
Ingevolge artikel 23, lid 23.2, mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels, voor zover van belang:
a1. ter plaatse van het bouwvlak: overkapping en bouwwerk, geen gebouw zijnde.
11.2. Het perceel ligt tussen de achtertuinen van de woning van [appellant sub 7] aan de Vloeiweg en de woningen aan de Kerkstraat. Dat het perceel geen eigendom is van de bewoners van de woningen aan de Kerkstraat noch in een andere relatie met de percelen aan die straat staat, betekent niet dat de raad er niet voor heeft mogen kiezen om dezelfde bestemming aan de percelen toe te kennen. Daarbij is van belang dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn.
Met de bestemming "Gemengd - 7" en de aanduiding "parkeerterrein" is uitsluitend het bestaande gebruik van het perceel als parkeerterrein bestemd en mag alleen ten behoeve van dit gebruik worden gebouwd, voor zover de in artikel 23, lid 23.2, opgenomen planregels daarin voorzien. De vrees van [appellant sub 7] dat het plan in uitgebreidere gebruiks- en bouwmogelijkheden voorziet dan het voorheen geldende plan, is ongegrond. De keuze van de raad om het bestaande gebruik als zodanig te bestemmen, acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in het voorheen geldende plan opgenomen garagebestemming niet is verwezenlijkt.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Gemengd - 7" en de aanduiding "parkeerterrein" aan het perceel heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Conclusie
12. In hetgeen de VvE en andere, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] aanvoeren, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 december 2013 voor zover het betreft de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "maximum bouwhoogte (m)=9" voor het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van het perceel Kerkstraat 37 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
12.1. Gelet op het voorgaande en omdat het beroep van [appellant sub 7] voor zover dat betrekking heeft op de percelen [locatie 1] en het perceel daarachter niet slaagt, wordt het besluit van 12 december 2013, wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van het perceel Kerkstraat 37, het plandeel met de bestemming "Wonen - Woningen" ter plaatse van het perceel [locatie 1] en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 7" ter plaatse van het perceel achter [locatie 1], in rechte onaantastbaar. Dit betekent dat het plan dat bij het besluit 27 juni 2013 is vastgesteld niet langer het geldende planologische regime voor deze percelen vormt. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gebleken dat VvE en anderen, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] nog enig belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen tegen het besluit van 27 juni 2013, dienen hun beroepen tegen dit besluit in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
13. De Afdeling ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, om te voorkomen dat geen maximale bouwhoogte voor het perceel Kerkstraat 37 geldt.
Het beroep van [appellant sub 8]
14. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet is voorzien in het gebruik van de bovenverdieping van het gebouw op het perceel [locatie 2] als kantoor. Hij voert aan dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat dit bestaande gebruik aanvaardbaar is.
14.1. Aan het perceel [locatie 2] zijn de bestemming "Centrum - 5" en de aanduiding "kantoor" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Centrum - 5" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "kantoor" tevens bestemd voor een kantoor.
Ingevolge lid 8.3.1, aanhef en onder a, geldt met betrekking tot het gebruik de regel dat detailhandel, dienstverlening en kantoor alleen zijn toegestaan op de begane grond.
Ingevolge lid 8.3.2 gelden voor aantallen de volgende regels: a.1. het aantal vestigingen bedraagt in totaal voor cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening en kantoren ten hoogste 10.
14.2. In de "Nota van zienswijzen en wijzigingen bij vaststelling", die deel uitmaakt van het bestreden besluit, staat dat er geen overwegende bezwaren zijn tegen de bevestiging van deze situatie en dat overeenkomstig de feitelijke situatie het gebruik van het pand voor detailhandel en wonen positief wordt bestemd. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat het plan moet worden aangepast om het bestaande gebruik van de bovenverdieping van het gebouw als zelfstandig kantoor toe te staan.
Nu het plan in zoverre niet de bedoeling van de raad weergeeft, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
15. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet is voorzien in het gebruik van de percelen Stationsstraat 1 en 1a voor vijf detailhandelsvestigingen. Hij voert aan dat voor de percelen een bouwvergunning is verleend voor vijf detailhandelsvestigingen en betoogt dat het college van burgemeester en wethouders bij het verlenen van die vergunning reeds de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit aantal detailhandelsvestigingen op het perceel heeft beoordeeld. [appellant sub 8] kan zich er evenmin mee verenigen dat onder toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5, lid 5.5.2, van de planregels een uitbreiding tot ten hoogste vier detailhandelsvestigingen mogelijk is. Hij betoogt dat dit aantal verhoogd moet worden naar vijf. [appellant sub 8] betoogt voorts dat onduidelijk is of de twee bestaande detailhandelsvestigingen op de percelen Stationsstraat 1-1a als zodanig zijn bestemd en of een uitbreiding van dit aantal detailhandelsvestigingen is toegestaan. Hij acht de bestemmingsregeling dusdanig onduidelijk dat de regeling in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel moet worden geacht.
15.1. Aan de percelen Stationsstraat 1 en 1a is de bestemming "Centrum - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 1.54, van de planregels wordt verstaan onder perceel: een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Centrum - 2" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel (...).
Ingevolge lid 5.3.2, aanhef en onder a, geldt voor de aantallen de regel dat het aantal vestigingen bedraagt:
1. in totaal voor cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en horeca: ten hoogste 33;
2. waarvan voor horeca: ten hoogste 3.
Ingevolge lid 5.3.3, gelden voor detailhandel de volgende regels:
b. per perceel is ten hoogste 1 detailhandelsvestiging toegestaan;
c. de orientatie van detailhandelsvestigingen dient te zijn gericht op de straatzijde aan de Dorpsstraat en de Stationsstraat, dit betekent dat publieke achterontsluitingen niet zijn toegestaan;
(...);
f. van het aantal zoals vermeld in lid 5.3.2, onder a.1, zijn ten hoogste 28 vestigingen voor detailhandel aan de Dorpsstraat toegestaan.
Ingevolge lid 5.5.2 kan het college van burgemeester en wethouders de aantallen zoals genoemd in lid 5.3.2, anders dan voor woningen, en lid 5.3.3 wijzigen waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan:
a. per perceel kunnen ten hoogste twee detailhandelsvestigingen worden toegestaan;
(...).
15.2. De bestemming "Centrum - 2" is in het plan toegekend aan een blok aaneengesloten panden dat is gesitueerd aan de Dorpsstraat, tussen het Fabriekspad en de Stationstraat. Ter zitting is vast komen te staan dat op de percelen Stationsstraat 1 en 1a thans twee winkels zijn gevestigd.
15.3. Uit de op 8 februari 2006 verleende vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van het oprichten van appartementen en een commerciele ruimte op de percelen Stationsstraat 1, 3 en 5 blijkt niet dat daarmee is voorzien in vijf detailhandelsvestigingen op de percelen. De door [appellant sub 8] overgelegde tekening, gedateerd op 15 juni 2006, betreft een 'geveloverzicht commerciele ruimte'. De tekening maakt geen deel uit van de verleende vrijstelling en bouwvergunning. Hieraan kan derhalve geen aanspraak worden ontleend op een bestemmingsregeling die voorziet in vijf detailshandelsvestigingen op de percelen. Voorts heeft [appellant sub 8] ter zitting te kennen gegeven dat op die percelen nooit meer dan twee detailshandelsvestigingen aanwezig zijn geweest. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het feitelijk aanwezige aantal winkels als zodanig heeft kunnen bestemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad een toename van het aantal detailhandelsvestigingen wil kunnen beoordelen op onder meer de parkeersituatie, gezien de parkeerdruk en het ontbreken van parkeerplaatsen aan de Stationsstraat. Daarom is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij dit aspect kan worden getoetst. De keuze van de raad om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5, lid 5.5.2, van de planregels per perceel ten hoogste twee detailhandelsvestigingen toe te staan, acht de Afdeling niet onredelijk. Het betoog faalt.
15.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 8] dat onduidelijk is of de twee detailhandelsvestigingen als zodanig zijn bestemd, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat ten behoeve van het plan de bestaande situatie aan de Dorpsstraat en de Stationsstraat is geinventariseerd. De aantallen die zijn genoemd in artikel 5, lid 5.3.2, aanhef en onder a, van de planregels sluiten volgens de raad aan op de bestaande situatie. De Afdeling ziet geen aanleiding om niet van de juistheid van dit standpunt van de raad uit te gaan. Aan de Stationsstraat zijn ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" uitsluitend de twee detailhandelsvestigingen van [appellant sub 8] gevestigd. Uit artikel 5, lid 5.3.2, aanhef en onder a, en lid 5.3.3, aanhef en onder f, van de planregels volgt naar het oordeel van de Afdeling dat deze detailhandelsvestigingen als zodanig zijn bestemd. Daarbij is van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat onder perceel in dit geval wordt verstaan een vestiging, bijvoorbeeld een detailhandelsvestiging. Stationsstraat 1 en 1a moeten daarom worden gezien als twee percelen. Deze uitleg acht de Afdeling in dit geval niet onjuist. Het aantal detailhandelsvestigingen kan worden uitgebreid met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5, lid 5.5.2, van de planregels. Hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling ten aanzien van het toegestane aantal detailhandelsvestigingen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel moet worden geacht.
16. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 december 2013 voor zover daarin niet is voorzien in het gebruik van de bovenverdieping van het gebouw ter plaatse van het perceel [locatie 2] als kantoor, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
16.1. Gelet op het voorgaande en omdat het beroep van [appellant sub 8] voor zover dat betrekking heeft op de percelen Stationsstraat 1 en 1a niet slaagt, wordt het besluit van 12 december 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum - 5" ter plaatse van het perceel [locatie 2] en het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" ter plaatse van de percelen Stationsstraat 1 en 1a, in rechte onaantastbaar. Dit betekent dat het plan dat bij het besluit 27 juni 2013 is vastgesteld niet langer het geldende planologische regime voor deze percelen vormt. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gebleken dat [appellant sub 8] nog enig belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 27 juni 2013, dient zijn beroep in zoverre tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Opdracht
17. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
18. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de onder 9.4 en 14.2 vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
19. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van de VvE en andere is niet gebleken van proceskosten die vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van het beroep van 3S Vastgoed B.V. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 3S Vastgoed B.V., [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], de vereniging Vereniging van Eigenaars 't Hoogh Heem en andere, [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], [appellante sub 7A] en [appellant sub 7B] en [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] tegen het besluit van 27 juni 2013 niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], de vereniging Vereniging van Eigenaars
't Hoogh Heem en anderen, [appellant sub 6A] en A.E. [appellant sub 6]-Van Leijden, [appellante sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] tegen het besluit van 12 december 2013 gegrond;
III. vernietigt het besluit van 12 december 2013
1. voor zover het betreft:
a. de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1" voor het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" ter plaatse van het perceel Kerkstraat 57;
b. artikel 22, lid 22.1, onder g, en lid 22.3.1, onder c, d, e en f, van de planregels;
c. de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" voor het perceel Kerkstraat 37;
d. de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=9" voor het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van het perceel Kerkstraat 37;
2. voor zover daarin niet is voorzien in het gebruik van de bovenverdieping op het perceel [locatie 2] voor een zelfstandig kantoor;
IV. draagt de raad van de gemeente Oisterwijk op om binnen 16 weken met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onderdelen genoemd onder III.1.d en III.2 en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
V. draagt de raad van de gemeente Oisterwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen genoemd onder III.1.a, b en c worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. treft de voorlopige voorziening dat voor het perceel Kerkstraat 37 de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 6" geldt;
VII. bepaalt dat de onder VI getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad van de gemeente Oisterwijk vast te stellen plan ten aanzien van de onder III.1.d vernietigde plandeel in werking treedt;
VIII. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 3S Vastgoed B.V. tegen het besluit van 12 december 2013 ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:
a. aan [appellant sub 1] een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. aan [appellant sub 2] een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. aan [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
e. aan [appellante sub 7A] en [appellant sub 7B] een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
f. aan [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] een bedrag van EUR 1016,14 (zegge: duizendzestien euro en veertien cent), waarvan EUR 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
X. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
a. aan [appellant sub 1] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
b. aan [appellant sub 2] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
c. aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
d. aan de vereniging Vereniging van Eigenaars 't Hoogh Heem en anderen een bedrag van EUR 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
e. aan [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
f. aan [appellante sub 7A] en [appellant sub 7B] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
g. aan [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] een bedrag van EUR 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Slagt
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
618.