Uitspraak 201403878/1/R3

Tegen: de raad van de gemeente Onderbanken

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Limburg

201403878/1/R3.

Datum uitspraak: 28 januari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de minister van Defensie,

appellant,

en

de raad van de gemeente Onderbanken,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Schinveldse Es" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de minister beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2014, waar de minister, vertegenwoordigd door B.R. Versaevel en mr. A.J. van Heusden, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Tak en drs. W.H.J.M. Smeets, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. De minister betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in het obstakelbeheergebied van de NATO vliegbasis Geilenkirchen niet in acht heeft genomen. Het besluit is volgens hem dan ook in strijd met artikel 2.6.4., derde lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro). Dit artikellid schrijft volgens de minister dwingend voor dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan de beperkingen bedoeld in het vierde lid in acht moeten worden genomen. In het plan had volgens de minister het obstakelbeheergebied moeten worden aangeduid, met daarbij bouw- en gebruiksregels die voorkomen dat de hoogte van objecten in, op of boven de grond niet in overeenstemming is met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Het ontbreken hiervan levert volgens de minister in verband met de hoge ligging van het plangebied daadwerkelijk praktische belemmeringen op. Zo conflicteert de in het plan maximaal toegestane hoogte van hoogspanningsmasten met de toegestane hoogten volgens de regels die gelden in verband met de invliegfunnel in het obstakelbeheergebied.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat nu het hier slechts een gedeeltelijke herziening van het vorige bestemmingsplan betreft, artikel 2.6.4., derde lid, van het Barro hem niet verplicht in het plan het obstakelbeheergebied op te nemen, dan wel regels die er voor zorgen dat de hoogte van objecten in dat gebied in overeenstemming zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Verder bestaat, gelet op de tekst van het artikel, volgens de raad ruimte om hiermee te wachten tot de volgende herziening van het bestemmingsplan. Volgens de raad zal in 2016 een algehele herziening van het vorige bestemmingsplan plaatsvinden en zal dan het opnemen van het obstakelbeheergebied integraal worden bezien. Het plan levert volgens de raad geen praktische belemmeringen op. Van de hoogspanningsmasten waarnaar de minister verwijst, steekt er feitelijk slechts een 1 m in de invliegfunnel, aldus de raad.

2.2. Ingevolge artikel 2.6.4., derde lid, van het Barro worden bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan ter zake van gronden gelegen in het beperkingengebied van het buitenlands militaire luchtvaartterrein Geilenkirchen de voor het militaire luchtvaartterrein vastgestelde geluidszone en de beperkingen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, in acht genomen.

Ingevolge het vierde lid is de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Besluit militaire luchthavens is de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 25 juni 2004 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de NATO Standardization Agreement nr. 3759 inzake NATO Supplement to ICAO DOC 8168-OPS/611, Volume II, for the preparation of instrument approach and departure Procedures - AATCP-1(B).

2.3. Voormelde mededeling is gedaan bij brief van 27 oktober 2006 aan de besturen van de provincies en gemeenten en is bekendgemaakt in de Staatscourant 2006, nr. 226. In die mededeling is aangekondigd dat de gemeentebesturen een afzonderlijke brief hebben ontvangen waarin detailinformatie voor de uitvoering van het beleid staat over de specifiek voor de betrokken gemeenten van belang zijnde gebieden. Een dergelijke brief is aan de gemeente op 6 november 2006 verstuurd. In die brief is onder meer een kaart bijgevoegd van de invliegfunnel, waarop de obstakelvrije hoogtes in meters ten opzicht van NAP zijn aangegeven.

2.4. Ingevolge artikel 1, lid 1.46, aanhef en onder b, van de planregels is het peil voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.

Ingevolge artikel 2, lid 2.3, wordt de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van de ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, zijn de voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2.3, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van de masten ten behoeve van de in artikel 6, lid 6.1.1, bedoelde hoogspanningsverbinding maximaal 40,00 m mag bedragen.

2.5. Niet in geschil is dat een deel van het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Geilenkirchen, zoals bedoeld in artikel 2.6.4., vierde lid, van het Barro. Gelet op de tekst van artikel 2.6.4., derde lid, van het Barro, is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in het obstakelbeheergebied in overeenstemming had moeten brengen met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens en dat hij hiermee niet kan wachten tot een volgende planherziening. Anders dan de raad betoogt wijzen de woorden "in acht genomen" in dit artikellid er niet op dat op dit punt ruimte bestaat voor een belangenafweging. In de Nota van Toelichting op het Barro zijn hier evenmin aanwijzingen voor te vinden. Voorts bestaat evenmin grond voor het oordeel dat nu het hier slechts een gedeeltelijke herziening van het vorige bestemmingsplan betreft deze verplichting niet geldt.

Niet in geschil is verder dat een deel van de hoogspanningsverbinding die het plan mogelijk maakt ligt in een deel van het obstakelbeheergebied waar volgens de regels die gelden in verband met de invliegfunnel een hoogte van ongeveer 110 tot 120 m +NAP is toegestaan. Verder is niet in geschil dat de maaiveldhoogte ter plaatse varieert van ongeveer 71 tot 81 m +NAP. De minister voert gelet hierop terecht aan dat de in het plan toegestane hoogte van hoogspanningsmasten van 40 m, gemeten vanaf de maaiveldhoogte, conflicteert met de ter plaatse toegestane hoogten volgens de regels die gelden in verband met de invliegfunnel.

Gelet op de hoogte van de ligging van het plangebied acht de Afdeling het niet onmogelijk dat andere objecten de ter plaatse toegestane hoogten volgens de regels die gelden in verband met de invliegfunnel overschrijden. De minister voert daarom op goede gronden aan dat in het plan ten onrechte geen regels zijn opgenomen die dat voorkomen.

Het betoog slaagt.

2.6. In hetgeen de minister heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.6.4, derde lid, van het Barro. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.7. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

2.8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Onderbanken van 27 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schinveldse Es";

III. draagt de raad van de gemeente Onderbanken op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Onderbanken tot vergoeding van bij de minister van Defensie opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Onderbanken aan de minister van Defensie het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Helder w.g. Brock

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015

288-603.