Uitspraak 201401428/1/R3
Tegen: de raad van de gemeente Harderwijk
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland
201401428/1/R3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Harderwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Harderwijk,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsomgeving" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door K. de Wit, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door P. Mulder en H.A. Glastra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen - Stadsboerderij" die is toegekend aan haar perceel [locatie] te Harderwijk. Volgens haar zal deze bestemming uitstralen dat de woning op dit perceel geen of minder bouwtechnische veranderingen mag ondergaan dan een woning op een perceel met een reguliere woonbestemming. Zij voert aan dat in de wijk Het Nachthok, waartoe haar perceel behoort, weliswaar monumentale woningen staan, maar dat de woningen aan de Weiburglaan daarmee niet te vergelijken zijn. Zo ontbreken hier rieten daken. Verder voert zij aan dat haar woning in de loop der jaren is verbouwd en daarom niet voor de bescherming die de toegekende bestemming met zich brengt in aanmerking komt.
Verder stelt [appellant sub 1] nog dat de WOZ-waarde verlaagd moet worden en dat de gemeente geen subsidie voor verbouwingen aan de woningen aan de Weiburglaan zal verlenen, omdat dit koopwoningen zijn. Er zijn dus geen financiele voordelen voor huiseigenaren aan dit plan verbonden.
2.1. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen - Stadsboerderij" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor bescherming, behoud en herstel van de karakteristieke waarde van gebouwen.
Ingevolge lid 11.2, onder a, sub 2, gelden voor de percelen met deze bestemming per afzonderlijk bouwperceel de volgende regels:
- woningen worden twee-aaneen gebouwd, tenzij anders aangegeven;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
- hoofdgebouwen dienen te bestaan uit een bouwlaag met een kap;
- de bestaande kapvorm van het hoofdgebouw dient behouden te blijven;
- het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
- het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt (...).
In het ontwerp van het plan was aan het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder a, van de planregels van het vastgestelde plan gelden voor percelen met deze bestemming voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
1. Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw" mogen worden gebouwd.
2. Per afzonderlijk bouwperceel gelden de volgende regels:
- het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
- hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd met een kap;
- het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
- het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
(...)
- in afwijking van het gestelde onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een bestaande woning een erker toegestaan (...).
2.2. De raad stelt dat in het ontwerp van het plan de bestemming "Wonen" was toegekend aan het perceel, maar dat naar aanleiding van de aanbeveling van de gemeentelijke monumentencommissie van 5 oktober 2011 om Het Nachthok de status van gemeentelijk stadsgezicht te geven en een zienswijze, de bestemming "Wonen - Stadsboerderij" is toegekend. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het woongedeelte van de wijk Het Nachthok in zijn geheel een cultuurhistorische waarde heeft en dat het gebied zich wat betreft bebouwing kenmerkt door de vorm van de hoofdgebouwen, met name de kap, en het bebouwingspatroon met twee-aaneen woningen. [appellant sub 1] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Over de woning van [appellant sub 1] heeft de raad gesteld dat de woning weliswaar in het verleden is verbouwd en over te weinig monumentale waarde beschikt om te worden aangewezen als gemeentelijk monument, maar dat de woning kenmerken deelt met overige wel als gemeentelijk monument aangewezen woningen in Het Nachthok, zoals dezelfde bouwperiode, de kapvorm, en het karakteristieke bebouwingspatroon van twee-aaneen. [appellant sub 1] heeft dat niet gemotiveerd bestreden. Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de beperkingen die voortvloeien uit het verschil tussen de toegekende bestemming "Wonen - Stadsboerderij" en de in het ontwerp opgenomen "Wonen" zo verstrekkend zijn dat hieraan een groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van het behoud van de karakteristieke bebouwingsstructuur in Het Nachthok.
Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen - Stadsboerderij" heeft kunnen toekennen en dat het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.
Over de stelling dat de WOZ-waarde van de woningen moet worden aangepast en de stelling dat ten onrechte geen subsidies beschikbaar worden gesteld, overweegt de Afdeling dat deze in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet van belang zijn.
De betogen falen.
2.3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] betoogt dat bij de voorbereiding van het plan onvoldoende ruimte is geboden voor inspraak en participatie. Verder heeft de raad ten onrechte de in de Structuurvisie Stationsomgeving Harderwijk genoemde onderwerpen, in het bijzonder de zogeheten tunnelvariant, niet met belanghebbenden besproken.
3.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daar verder ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft aangevoerd dat uit de Structuurvisie Stationsomgeving Harderwijk, die op 30 juni 2011 is vastgesteld, blijkt dat de tunnelvariant die het plan mogelijk maakt in 2006 al bekend was en destijds niet is besproken met de op dat moment actieve klankbordgroep, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] met deze stelling, wat daar ook van zij, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad niet de Structuurvisie Stationsomgeving Harderwijk aan het plan ten grondslag had mogen leggen. Evenmin heeft [appellant sub 2] aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Stationsomgeving Harderwijk, waarin voor de situering van de tunnel varianten zijn uitgewerkt. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2], die woont op het binnen Het Nachthok gelegen adres [locatie], kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheid voor het aanleggen van een derde spoor nabij zijn woning. Hij voert aan dat het in dat kader uitgevoerde trillingonderzoek van Movares, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 27 september 2013 en een aanvulling van 4 oktober 2013, onvolledig is en dat voor trillinghinder moet worden gevreesd. Verder betoogt hij dat uit het vervoersplan 2014 van de NS blijkt dat het inzetten van extra treinen op het traject Utrecht - Harderwijk niet zeker is en dat daarom de afwijkingsbevoegdheid niet uitvoerbaar is.
4.1. Aan de door [appellant sub 2] bedoelde gronden is de bestemming "Gemengd - Stationsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder s, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor een spoorwegvoorziening, met dien verstande dat het aantal spoorbanen niet meer mag bedragen dan twee.
Ingevolge lid 4.4 kan het bevoegd gezag afwijken van lid 4.1, onder s, ten behoeve van het toevoegen van een spoorbaan, met dien verstande dat er geen sprake is van een onevenredige toename van trillinghinder voor omwonenden, dan wel wordt voldaan aan de geldende normen voor trillinghinder.
4.2. De Afdeling stelt voorop dat een derde spoor niet bij recht mogelijk is gemaakt. Volgens de plantoelichting is afgezien van het bij recht mogelijk maken daarvan, omdat in het door [appellant sub 2] bestreden onderzoek dat uitsluitend ziet op de trillinghinder voor zover veroorzaakt door de aanleg van een derde spoorbaan, is geconcludeerd dat bij woningen aan de Baanweg en de Churchilllaan de streefwaarden voor trillingsterkte uit de SBR B-richtlijn zullen worden overschreden en omdat aanvullend onderzoek naar mogelijke maatregelen en een afweging van de haalbaarheid van deze maatregelen in deze fase van de planvorming te kostbaar worden geacht. Om die reden is voorzien in de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid. Volgens de raad impliceert de formulering van artikel 4, lid 4.4, zoals ter zitting bevestigd, dat in het kader van de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid opnieuw het aspect trilling zal moeten worden beoordeeld en dat in dat kader een nieuw trillingonderzoek zal moeten worden uitgevoerd om te beoordelen of aan de geldende normen wordt voldaan.
Nu het plan geen derde spoor mogelijk maakt en nu de raad heeft verklaard dat in het kader van de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid een nieuw trillingonderzoek zal worden uitgevoerd, komt in deze procedure aan de uitkomsten van het onderzoek in zoverre geen betekenis meer toe. De bezwaren tegen het trillingonderzoek behoeven om die reden ook geen bespreking meer.
Voorts heeft [appellant sub 2] met zijn stelling dat het inzetten van extra treinen niet zeker is, niet aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode geen gebruik zal kunnen worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt dat bij het opstellen van het plan geen rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden en elementen van het gebied Het Nachthok. Hij voert aan dat de toegestane bouwhoogtes en bouwoppervlakten versnipperd zijn ter plaatse van het bedrijventerrein "Baanweg" aan de zuidkant van Het Nachthok. Volgens hem kunnen de toegestane bouwhoogtes een verstoring van de originele woonbebouwing in de omgeving en het uitzicht met zich brengen.
5.1. Aan de door [appellant sub 2] bedoelde gronden is de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder a, sub 3, in samenhang gelezen met de planverbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse 10 m.
5.2. De raad stelt dat het plan conserverend van aard is en dat de maximale bouwhoogten van 10 m voor de bedrijfsbestemmingen zijn overgenomen uit het hiervoor geldende plan. Ook de bebouwingsdichtheid blijft volgens de raad gelijk aan het hiervoor geldende plan. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het bedrijventerrein weliswaar deel uitmaakt van Het Nachthok, maar dat de cultuurhistorische waarden zich enkel bevinden ter plaatse van de woningen in Het Nachthok en niet op de gronden waarop bedrijven zijn gevestigd. [appellant sub 2] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Verder stelt de Afdeling vast dat de maximale bouwhoogtes voor woningen binnen Het Nachthok 8 m is. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond het oordeel dat de raad niet in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximale bouwhoogte die geldt voor het bedrijventerrein niet detoneert met de maximale bouwhoogte binnen de gronden met een woonstemming waardoor een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden van en het uitzicht vanuit de woningen zou ontstaan. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen nabij het station. Volgens hem zullen bezoekers van het station parkeren in het Het Nachthok.
6.1. Ter zitting heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat bij het station aan de Baanweg ruimte is voor een parkeerterrein voor 300 voertuigen en dat deze hoeveelheid parkeerplaatsen ruim voldoende is. Het plan voorziet ook in die parkeerplaatsen. Om die reden behoefde volgens de raad het plan niet te voorzien in een groter of ander parkeerterrein nabij het station. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid zich op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.w.g. Drupsteen w.g. Van Helvoort
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
361.