Uitspraak 201400915/1/A4
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Molenwaard
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen
201400915/1/A4.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. de stichting Stichting Mooi Goudriaan,
allen wonend onderscheidenlijk gevestigd te Goudriaan, gemeente Molenwaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2013 in zaken nrs. 13/839, 13/709 en 13/688 in het geding tussen:
[appellante sub 1],
[appellante sub 2],
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Molenwaard (voorheen: Graafstroom).
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de drukkerij aan de [locatie] te Goudriaan, gemeente Molenwaard.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het college de door [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de rechtbank de door [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben, [appellante sub 2] en de stichting hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellante sub 2], en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2014, waar [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting zijn vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en [appellante sub 2] en namens de stichting R.H. Quartel, zijn verschenen. Verder is het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Kreeft en H.J. Ruitenbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de realisering van een nieuwe bedrijfshal met een oppervlakte van 3.751 m^2 en een maximale hoogte van 17 m op het perceel. Niet in geschil is dat het bouwplan wat de afmetingen betreft past binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorpskernen Graafstroom" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft voor de bouw van de bedrijfshal een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omdat zich geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo neergelegde weigeringsgronden voordoen.
2. [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 4.1 van de planregels van het bestemmingsplan de uitbreiding van een grote, milieubelastende drukkerij mogelijk maakt. Volgens hen laat het bestemmingsplan op het perceel alleen kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen (SBI-code 2222.6) toe zoals vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten `functiemenging'. Zij wijzen er in dit verband op dat de drukkerij in bijlage 4 ("Bedrijvenlijst met maatbestemmingen Staat van Bedrijfsactiviteiten `functiemenging'"; hierna: de Bedrijvenlijst) bij de toelichting op het bestemmingsplan nader wordt aangeduid met categorie B1 en dat bij deze categorie in de Staat van Bedrijfsactiviteiten `functiemenging' SBI-code 2222.6 hoort. Verder wijzen zij erop dat uit bijlage 2 ("Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten") bij de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat ter plaatse alleen relatief kleinschalige bedrijvigheid op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben, tot slot, gesteld dat ter plaatse geen bedrijventerrein aanwezig is, zodat de drukkerij om die reden ook niet is toegestaan op het perceel.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-17".
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven uit ten hoogste categorie A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten `functiemenging';
b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-17" tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code 2222.
2.2. Uit artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels, volgt dat gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch bedrijf-17", als hier aan de orde, bestemd zijn voor bedrijfsactiviteiten met SBI-code 2222. Vast staat dat de drukkerij zich onder meer toelegt op vlak- en rotatiediepdruk en dat zij daarmee een drukkerij is waaraan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten `Bedrijventerreinen' de SBI-code 2222 is toegekend.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201201109/1/A1) zijn voor het antwoord op de vraag of het bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend. Zoals de Afdeling in die uitspraak eveneens heeft overwogen, kan de bedoeling van de planwetgever niet afdoen aan hetgeen in planvoorschriften ondubbelzinnig is bepaald.
In dit geval bepalen de planregels ondubbelzinnig dat op het perceel tevens bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan met SBI-code 2222. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels. Derhalve maakt het feit dat in de bij de toelichting op het bestemmingsplan behorende Bedrijvenlijst ook de algemene toelaatbaarheidscode B1 achter de drukkerij staat vermeld en dat deze code overeenkomt met SBI-code 2222.6, anders dan [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting hebben betoogd, niet dat op het perceel uitsluitend drukkerijen met SBI-code 2222.6 zijn toegestaan. De stelling dat in de toelichting op het bestemmingsplan staat dat ter plaatse alleen kleinschalige bedrijvigheid wordt toegestaan, maakt, wat daar ook van zij, gezien voormelde jurisprudentie evenmin dat de drukkerij in afwijking van artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels niet is toegestaan.
Voor zover [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben gesteld dat ter plaatse geen bedrijventerrein aanwezig is, zodat de drukkerij op het perceel niet is toegestaan, overweegt de Afdeling dat niet de feitelijke situatie ter plaatse bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de drukkerij ter plaatse is toegestaan, maar hetgeen in de planregels over het perceel is bepaald. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de drukkerij op grond van artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels op het perceel is toegestaan, kan de gestelde omstandigheid dat ter plaatse geen bedrijventerrein aanwezig is niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank het bouwplan terecht niet in strijd geacht met artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels.
Het betoog faalt.
3. [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Ter onderbouwing hebben zij een advies van Welstand en Monumenten Midden Nederland van 19 juli 2013 overgelegd. Daaruit blijkt volgens hen dat een bedrijf met een dermate industrieel karakter als de drukkerij niet passend is in de dorpskern van Goudriaan vanwege de aanwezige woonbebouwing in de nabije omgeving en de ligging van de drukkerij nabij een waardevol cultuurhistorisch lint.
3.1. Het college heeft zijn oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand gebaseerd op het welstandsadvies van Stichting Dorp, Stad & Land van 29 februari 2012. Stichting Dorp, Stad & Land komt in haar welstandsadvies tot het oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met het in de welstandsnota Gemeente Graafstroom opgenomen welstandsbeleid.
In het door [appellante sub 1], [appellante sub 2] en de stichting overgelegde advies van Welstand en Monumenten Midden Nederland worden louter bezwaren geuit tegen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan ter plaatse biedt. Welstand en Monumenten Midden Nederland stelt evenwel terecht vast dat de welstandstoets zich dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014 in zaak nr. 201302491/1/A1). Nu Welstand en Monumenten Midden Nederland zich in haar advies niet richt op het bouwplan als zodanig en niet heeft gesteld dat het bouwplan, gegeven de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, heeft de rechtbank in dat advies terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het welstandsadvies van Stichting Dorp, Stad & Land niet aan het besluit van 28 juni 2012 ten grondslag heeft mogen leggen en zich op grond daarvan niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Het betoog faalt.
4. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, nu als gevolg van de realisering van het bouwplan de door hen ervaren geluidoverlast en overlast door vrachtverkeer zullen toenemen en voor de uitbreiding van de drukkerij ten onrechte een milieuvergunning is verleend. Verder betogen zij dat het bedrijf in financieel zwaar weer verkeert en dat daarom niet aannemelijk is dat het bouwplan financieel haalbaar is. Tot slot betogen zij dat er een alternatieve locatie is die geschikter is voor de uitbreiding van de drukkerij.
4.1. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] met de gronden over de toename van geluidoverlast, overlast door vrachtverkeer als gevolg van de realisering van het bouwplan en de alternatieve locatie de planologische aanvaardbaarheid van de drukkerij en daarmee de afweging die in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, bestrijden. Deze gronden hebben geen betrekking op een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden, net zomin als de gronden dat het bouwplan financieel niet haalbaar is en dat ten onrechte voor de uitbreiding van de drukkerij een milieuvergunning is verleend.
Gezien het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat, nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en niet is gebleken dat zich weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel voordoen, het college gehouden was de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Voor een inhoudelijke behandeling van de in overweging 4 weergegeven gronden is derhalve geen plaats.
De betogen falen.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
457-784.