Uitspraak 201403227/1/A1
Tegen: de burgemeester van Epe
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Verordeningen
201403227/1/A1.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant], wonend te Epe, handelend onder de naam [bedrijf],
2. de burgemeester van Epe,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2014 in zaken nrs. 12/1642 en 12/1760 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1A], [wederpartij sub 1B], [wederpartij sub 1C] en [wederpartij sub 1D], allen wonend te Epe (hierna: [wederpartij sub 1A en anderen]),
2. de vereniging Wissels Belang, gevestigd te Epe,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de burgemeester aan [appellant] een exploitatievergunning verleend voor het horecabedrijf op het perceel [locatie] te Epe.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de burgemeester de door [wederpartij sub 1A en anderen] en de vereniging daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank de door [wederpartij sub 1A en anderen] en de vereniging daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2012 vernietigd, het besluit van 19 april 2012 herroepen en bepaald dat de exploitatievergunning wordt geweigerd en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij sub 1A en anderen] hebben een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.H.J. Buitenkamp, advocaat te Epe, en de burgemeester, vertegenwoordigd door A. Oostwoud, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartij sub 1A en anderen], bijgestaan door mr. D.M. Gijzen, advocaat te Heerlen, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de burgemeester verzocht om gewijzigde openingstijden vast te stellen voor het horecabedrijf op het perceel. Dat horecabedrijf bestaat uit een restaurant en midgetgolf- en jeudeboulesbanen en beschikt over een exploitatievergunning van 26 juli 2006 waarbij de sluitingstijden zijn vastgesteld op 22:00 uur. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 april 2012 heeft de burgemeester [appellant] een exploitatievergunning verleend en de sluitingstijden vastgesteld op 23:30 uur (april tot en met oktober) en 22:30 uur (november tot en met maart). Met dat besluit is beoogd de vergunning van 26 juli 2006 te wijzigen.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wissel en Schaveren" heeft het perceel de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie".
Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de voor "Recreatie-Dagrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie, alsook ondergeschikte en daarbijbehorende detailhandel en horeca.
Ingevolge artikel 1.31 wordt onder "dagrecreatie" verstaan: een vorm van vrijetijdsbesteding met een verblijf buiten de woning zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat; onder dagrecreatie wordt niet begrepen vrijetijdsbesteding in gemotoriseerde sporten.
Ingevolge artikel 1.47 wordt onder "horeca(bedrijf)" verstaan: een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
- het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten;
onder horeca vallen geen discotheken.
Ingevolge artikel 2:27, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008 (hierna: de APV) wordt in deze afdeling onder "horecabedrijf" verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, cafe, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras of andere aanhorigheden.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
3. [appellant] en de burgemeester betogen dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 2:28, tweede lid, van APV en een te indringende toetsing heeft uitgevoerd. Volgens [appellant] en de burgemeester schrijft artikel 2:28 van de APV slechts een marginale toets aan het bestemmingsplan voor.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gevraagde vergunning moet worden geweigerd indien de vestiging of exploitatie van een horecabedrijf in strijd is met het bestemmingsplan. De imperatief geformuleerde weigeringsgrond van artikel 2:28, tweede lid, van de APV biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de burgemeester slechts marginaal aan het bestemmingsplan diende te toetsen. De formulering van dat artikel biedt evenmin grond voor het oordeel dat de gevraagde vergunning alleen mag worden geweigerd indien het bestemmingsplan in het geheel geen horeca toestaat.
De betogen falen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de horeca-activiteiten op het perceel in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de horeca-activiteiten ondergeschikt zijn aan de activiteiten gericht op dagrecreatie. Hij wijst er voorts op dat het bestemmingsplan geen definitie bevat van het begrip "ondergeschikte horeca".
De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte twee uitspraken bij de aangevallen uitspraak heeft betrokken die dateren van na het besluit op bezwaar, waarmee hij bij het nemen van het besluit op bezwaar geen rekening heeft kunnen houden.
4.1. De omstandigheid dat het bestemmingsplan geen definitie bevat van het begrip "ondergeschikte horeca", betekent niet, anders dan [appellant] betoogt, dat niet kan worden vastgesteld of de exploitatie van het horecabedrijf in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de horeca-activiteiten op het perceel, gelet op de omstandigheden zoals die ten tijde van het besluit op bezwaar bekend waren, ten tijde van het besluit op bezwaar niet ondergeschikt waren aan de activiteiten gericht op dagrecreatie. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat [appellant] niet heeft weersproken dat ter plaatse bussen met mensen arriveerden die uitsluitend komen om te eten en dat niet, of onvoldoende, is weersproken dat uit de website van zijn horecabedrijf volgt dat het restaurant de hoofdactiviteit vormt. De rechtbank heeft daarbij voorts terecht in aanmerking genomen dat gasten van het restaurant gratis mogen midgetgolfen en jeu de boules spelen en dat [appellant] ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat gasten van de horeca gebruik kunnen maken zonder gebruikmaking van de activiteiten die op dagrecreatie zijn gericht. Tevens heeft zij daarbij terecht in aanmerking genomen de verklaring van [appellant] dat 20 procent van de omzet gegenereerd wordt uit de activiteiten gericht op dagrecreatie, al dan niet in combinatie met horeca, en dat de overige omzet wordt gegenereerd door horeca-activiteiten.
Aangezien op het perceel alleen aan dagrecreatie ondergeschikte horeca is toegestaan, heeft de rechtbank het besluit van 22 oktober 2012 terecht vernietigd en het besluit van 19 april 2012 terecht herroepen.
Het betoog van [appellant] faalt.
4.2. Reeds nu de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de horeca-activiteiten op het perceel niet ondergeschikt zijn aan de activiteiten gericht op dagrecreatie, kan het betoog van de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte heeft gerefereerd aan de uitspraak van de rechtbank 15 augustus 2013 in zaak nr. 13/3026 en de daarop volgende uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 26 september 2013 in zaken nrs. 201308262/1/A1 en 201308262/2/A1 niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog van de burgemeester faalt.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. De burgemeester dient ten aanzien van [wederpartij sub 1A en anderen] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. [wederpartij sub 1A en anderen] hebben verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte reiskosten. Geen aanleiding bestaat voor een uitzondering op de regel dat voor niet meer dan een van de gezamenlijk procederende personen reiskosten worden vergoed.
7. Voor de door [appellant] gevraagde proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de burgemeester van Epe tot vergoeding van bij [wederpartij sub 1A], [wederpartij sub 1B], [wederpartij sub 1C] en [wederpartij sub 1D] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van bedrag van EUR 1.023,14 (zegge: duizenddrieentwintig euro en veertien cent), waarvan EUR 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. bepaalt dat van de burgemeester van Epe een griffierecht van EUR 493,00 (zegge: vierhonderddrieennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Michiels w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
672.