UMC St Radboud
19-12-2011
Veel parkinsonpatiënten hebben last van speekselverlies
Ongewild speekselverlies (kwijlen) komt veel vaker voor bij
parkinsonpatiënten dan gedacht. Ongeveer een kwart van de patiënten
heeft er last van. Uit nieuw onderzoek is gebleken dat kwijlen niet
wordt veroorzaakt door teveel speekselproductie, maar door een
onvermogen om aangemaakt speeksel weg te slikken. Dit heeft belangrijke
gevolgen voor de therapie, die tot op heden vooral gericht was op het
verminderen van speekselaanmaak met bijvoorbeeld medicijnen. Het is
waarschijnlijk beter en veiliger om te starten met sliktraining. Dit
blijkt uit onderzoek waarop logopedist Hanneke Kalf op 22 december
promoveert aan het UMC St Radboud.
Moeilijker lopen, slechter spreken, trillenen een maskergelaat zijn
typerende kenmerken van de ziekte van Parkinson. Ongewild
speekselverlies staat meestal niet in dit rijtje. Toch hebben
parkinsonpatiënten daar veel vaker last van dan vroeger werd gedacht,
stelt logopedist Hanneke Kalf van het UMC St Radboud. Uit haar
promotieonderzoek blijkt dat bijna dertig procent van de patiënten
overdag ongewild speeksel verliest, vaak met buitengewoon vervelende
gevolgen. Veel patiënten schamen zich erg voor het kwijlen.
Observatieparadox
Toch valt het speekselverlies bij parkinsonpatiënten vaak niet op. "Dat
komt onder andere doordat patiënten daar juist tijdens het contact met
zorgverleners tijdelijk minder last van hebben", zegt Kalf. "Dat
verschijnsel wordt observatieparadox genoemd."
In haar onderzoek rekent Kalf ook af met een misvatting:
speekselverlies ontstaat namelijk níet door extra aanmaak van speeksel.
Kalf: "We hebben aangetoond dat speekselverlies bij de ziekte van
Parkinson vooral wordt veroorzaakt door een combinatie van drie
factoren: een openstaande mond (een onderdeel van het maskergelaat),
een verminderd vermogen om het speeksel weg te slikken en de typische
voorovergebogen houding. De optelsom van die factoren zorgt voor een
verhoogde kans op kwijlen."
Individuele aanpak
Behandeling van patiënten zou daarom niet in de eerste plaats gericht
moeten zijn op het reduceren van de hoeveelheid speeksel, stelt Kalf.
Het lijkt beter om de typerende problemen bij iedere patiënt
afzonderlijk te analyseren en die dan gericht aan te pakken. Kalf: "Je
kunt patiënten helpen bij het aanleren van bewuster slikgedrag of het
regelmatig sluiten van de mond. Eén van onze patiënten verloor
bijvoorbeeld speeksel tijdens het praten. Door vaker een tussenpauze in
te lassen om even het speeksel door te slikken, was het probleem
verdwenen."
Een analyse van de individuele problemen en daar gericht iets aan doen,
levert niet in alle gevallen voldoende resultaat op. Zeker in een
vergevorderd stadium is logopedische hulp niet meer effectief,
bijvoorbeeld omdat de patiënt wel op tijd wil slikken, maar het niet
meer kan. Kalf: "In dat geval kan worden bekeken of de patiënt baat
heeft bij meer ingrijpende behandelingen, zoals medicijnen of
bestraling van de speekselklieren. Maar het is belangrijk om al voor
die fase de mogelijkheden te gebruiken die voorhanden zijn."