Partij van de Arbeid
Den Haag, 13 december 2011
Wetsvoorstel 31571
Initiatief wetsvoorstel Thieme tot invoeren van verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten
Plenaire inbreng Nico Schrijver, PvdA-fractie, 13 december 2011
Gesproken woord geldt
Voorzitter!
Weinig onderwerpen, althans buiten de financieel-economische sfeer, hebben dit jaar onze samenleving zo in beroering gebracht als dit wetsvoorstel tot het invoeren van voorafgaande bedwelming van dieren bij ritueel slachten. Over geen ander onderwerp heeft onze fractie zoveel brieven, berichten en petities ontvangen. Namens de Partij van de Arbeid wil ik al deze burgers en organisaties dank zeggen voor hun grote betrokkenheid en voor de verscheidenheid aan adviezen. Deze hebben onze kennis verrijkt en onze inzichten verdiept.
Er is heel duidelijk één rode draad in de vele reacties te ontwaren: heel veel mensen in ons land zijn begaan met het dierenwelzijn. Ook wij vinden dat heel belangrijk. Onze Tweede Kamerfractie heeft vorige week nog bij de begrotingsbehandeling een aantal belangrijke voorstellen gedaan om het dierenwelzijn te verbeteren, onder meer door hogere eisen aan intensieve veehouderij te stellen. We juichen de publieke belangstelling toe die dit wetsvoorstel heeft opgeroepen voor het voorkomen van onaanvaardbaar dierenleed als gevolg van stress, pijn en overig lijden voorafgaand en gedurende de slacht. Ik roep nog even in herinnering dat het oorspronkelijke wetsvoorstel-Thieme een algeheel verbod tot het onbedwelmd slachten van dieren beoogde, maar dat tijdens de behandeling in de Tweede Kamer bij amendement-Van Veldhoven c.s. een algemeen geformuleerde uitzondering voor de rituele slacht volgens de joodse of de islamitische ritus is aangenomen.
Voorzitter, mijn fractie heeft wel heel wat vragen. In de korte tijd die u ons bemeten heeft, deel ik die in vier onderwerpen in.
Eerst het grondrechtenperspectief. Respect voor grondrechten, inclusief voor vrijheid van godsdienst en rechten van minderheden, maakt deel uit van de kenmerken waar Nederland als land van tolerantie en pluriformiteit eeuwenlang voor gestaan heeft. Deze waarden behoren ook tot de kern van onze democratische rechtsstaat en de internationale rechtsorde. Zij zijn diep verankerd in onze Grondwet en in internationale mensenrechtenverdragen, die op dit punt directe werking in Nederland hebben. Voorzitter, het gaat om fundamentele vrijheidsrechten die burgers, individueel en in groepsverband, tegen de overheid beschermen.
Vanuit een mensenrechtenperspectief valt in de eerste plaats op dat in het wetsvoorstel het dierenwelzijn voorop staat, zonder afwegingsbevoegdheid ten opzichte van godsdienstvrijheid. De eerste volzin van het wetsvoorstel formuleert een algemene verbodsbepaling voor onbedwelmd slachten volgens de joodse of de islamitische ritus, een verbodsbepaling die voor velen binnen deze geloofsgroepen innerlijk tegenstrijdig is: veel joden en moslims zien immers verdoofd slachten per definitie niet als slachten "volgens de Israëlitische of islamitische ritus". Het amendement zoals opgenomen in de tweede volzin zien wij als een oprechte handreiking van de vier betrokken partijen (VVD, D66, GL en PvdA) aan de beide geloofsgroepen om een politieke gulden middenweg te bewandelen, om de kool van het grote belang van het dierenwelzijn en de geit van de vrije godsdienstbeleving te sparen. Wij waarderen dat en begrijpen de achtergrond daarvan heel goed. Tegelijkertijd roept het aldus herziene wetsvoorstel bij onze Eerste Kamerfractie wel heel wat vragen op omdat het nu een grondrecht beperkt waarbij de bewijslast op de rechthebbende en niet op de overheid berust. Een burger mag zijn grondrecht niet uitoefenen, tenzij hij op basis van onafhankelijk vastgesteld bewijs kan aantonen dat er geen schade wordt berokkend. Vanuit het prisma van de grondrechten hebben wij daar vragen bij: vrijheid behoort de regel te zijn en beperking de uitzondering. Hier is de beperking de regel en de vrijheid de uitzondering. Voorts moet daarbij door de rechthebbende aan een voorwaarde voldaan worden, waarvan de initiatiefneemster zelf zegt dat daaraan, althans op dit moment, niet valt te voldoen. Voorzitter, ik citeer p. 21 van haar Memorie van Antwoord, waar zij stelt dat (ik citeer): 'zij op dit moment geen gronden ziet waarop een aanvraag voor een ontheffing voor de verplichte bedwelming vooraf aan de slacht gehonoreerd zou kunnen volgens de nu bekende methoden en technieken' (einde citaat). Mijn vraag is aan zowel de initiatiefneemster als aan het kabinet hoe zo'n omgekeerde bewijslast, die is neergelegd bij degenen die van hun grondrecht gebruik willen maken, strookt met de grondgedachte achter de rechten van de mens, namelijk bescherming van burgers tegen de overheid? En is de ontheffingsgrond gezien de antwoorden van de initiatiefneemster op de vragen vanuit de Eerste Kamer eigenlijk niet een wassen neus, of mag ik zeggen een doekje voor het bloeden? Voorzitter, de initiatiefneemster heeft in de Tweede Kamer zelf tegen het amendement met de ontheffingsgrond gestemd. Ik lees in haar beantwoording dat zij er nog steeds niet in gelooft.
Voorzitter, artikel 6, lid 1 van onze Grondwet waarborgt de vrijheid van godsdienst als volgt: 'Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of gemeenschappelijk met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet'. De bijzin geeft aan dat een beperking van het grondrecht mogelijk is. Ook artikel 9 van het EVRM formuleert de vrijheid van een ieder om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en -let op - in het onderhouden van geboden en voorschriften. Dat laatste is in het verband van dit wetsvoorstel belangrijk. Op 27 juni 2000 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest Cha'are/Frankrijk ritueel slachten aangemerkt als 'an essential aspect of the Jewish religion'. Dat geldt dan ook voor de moslims. Ook onder het EVRM is beperking van dit grondrecht mogelijk. Dan is er artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten, dat het recht op godsdienstvrijheid en godsdienstbeleving op wereldwijd niveau formuleert en met een soortgelijke beperkingsgrond als het EVRM. Om de fundamentele positie van dit grondrecht te onderstrepen is in artikel 4 van dit verdrag bepaald dat zelfs ten tijde van een algemene noodtoestand godsdienstvrijheid tot de kleine geselecteerde groep rechten behoort waarvan niet mag worden afgeweken.
Voorzitter, als we deze belangrijke teksten samen nemen, dan is beperking van het grondrecht van godsdienstvrijheid mogelijk, mits:
* bij wet voorzien, dat is het legaliteitsvereiste. Volgens de ontstaansgeschiedenis van onze Grondwet moet aan dit legaliteitsvereiste bij formele wet voldaan worden, en niet bij nadere regelgeving. Ik citeer, Voorzitter, uit Kamerstuk 13872 over de grondrechtencatalogus (getiteld 'Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake grondrechten'): 'alleen de formele wetgever, zonder delegatiebevoegdheid, bevoegd de uitoefening van het grondrecht aan beperkingen te onderwerpen'(p. 18). Ik vraag de initiatiefneemster en het kabinet of dit algemene wetsvoorstel in hun ogen wel de vereiste specificiteit heeft;
* In de tweede plaats wat de Raad van State noemt 'kernrechteneerbiediging'. Zo blijkt uit de wetsgeschiedenis blijkt dat - ik citeer: "In het algemeen mag in geen enkele beperkingsbevoegdheid de bevoegdheid gelezen worden het grondrecht illusoir te maken' (idem, p. 16). In het genoemde arrest stelt het Hof in soortgelijke zin dat een beperking een recht niet mag aantasten in - ik citeer - 'its very essence';
* noodzakelijk in een democratische samenleving: kortom, het gaat dus ook om een noodzakelijkheids- en een proportionaliteitstoets. Was het nu wel nodig, zo vraag ik de initiatiefneemster, om meteen met een algemene verbodsbepaling te komen?;
* het moet een legitiem doel dienen: in het belang van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
* Ten slotte, gaat het om de vraag of langs een minder vergaande weg dan een verbodsbepaling niet hetzelfde doel is te bereiken: de zgn. subsidiariteittoets. Ik vraag opnieuw: waarom is de initiatiefneemster meteen met een verbodsbepaling gekomen en niet met initiatieven voor beleidsmaatregelen? Was deze vergaande weg de enige die open stond?
Voorts zijn er de rechten van minderheden. De PvdA hecht aan de eerbiediging van deze rechten. Zij zijn onder meer vastgelegd in artikel 27 van het IVBPR dat verbiedt dat een persoon die tot een minderheid behoort het recht ontzegd wordt zijn eigen godsdienst te belijden en die in de praktijk toe te passen. We kunnen niet onze ogen en oren sluiten voor het feit dat dit wetsvoorstel bij veel joodse en islamitische medeburgers hard overkomt en als het niet-respecteren van hun rechten als minderheid. Niet ontkend kan worden dat het klimaat voor minderheden in Nederland zo nu en dan behoorlijk guur is en de Partij van de Arbeid neemt daar afstand van. Ik zou wel eens van de initiatiefneemster willen horen hoe zij de protesten van joden en moslims tegen haar wetsvoorstel heeft ervaren? Wat heeft zij hen op dit terrein te bieden? Hoe ziet de regering haar taak in deze om 'de boel', de samenleving, 'een beetje bij elkaar te houden'?
Voorzitter, ik sluit dit belangrijke punt af met de opmerking dat de beantwoording van deze vragen over de omgekeerde bewijslast bij een beperking van grondrechten en het voldoen aan de formele en materiële eisen die voortvloeien uit onze Grondwet, het EVRM en het IVBPR een kernpunt van onze eindbeoordeling zullen vormen.
Voorzitter, mijn tweede punt betreft enig wetstechnisch commentaar.
Ook in geamendeerde vorm zijn de verbodsbepaling en de opgenomen ontheffingsgrond zo algemeen en wordt, kortom, zoveel aan de AMvB en de beoordelingsvrijheid van de minister overgelaten, dat wij ons afvragen of dit toepasbaar en handhaafbaar is. Hoe lang de tweede volzin van het wetsontwerp ook moge zijn, ik vraag de initiatiefneemster of deze in haar opvatting nu ook inhoudelijke voorwaarden en criteria bevatten voor de mogelijke verlening van de ontheffing. Onze vragen daarover aan de regering zijn grotendeels onbeantwoord gebleven en daarom stel ik deze nog maar eens aan de staatssecretaris. Het blijft voor ons erg onduidelijk wat 'onafhankelijk vastgesteld bewijs' is. En: kan dat wel bestaan? Is het in de praktijk door bijvoorbeeld kleine ondernemers te leveren? En zo ja, tegen welke kosten en binnen welke periode? Hoe groot is de beoordelingsvrijheid van de minister? Neemt hij zonder meer het 'onafhankelijk vastgesteld bewijs' over en van wie komt dat dan wel? Van de nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit? Van de European Food Safety Authority? Wat is de status daarvan in Nederland? Is het 'onafhankelijk vastgesteld bewijs' ook voor tegenbewijs vatbaar? Voorzitter, mijn vraag aan de initiatiefneemster en het kabinet is of we niet het gevaar lopen dat het wetsvoorstel, ook zoals geamendeerd, het ethische en juridische debat hierover verplaatst van de wetgevende naar de rechtsprekende zalen, althans voor degenen die zich onder dit kabinet nog een dergelijke gang kunnen veroorloven. En bestaat niet het gevaar dat de burger bijna per definitie verliest in het licht van de beoordelingsvrijheid van de minister? Kan het zelfs blijken dat het inroepen van de ontheffingsgrond feitelijk vrijwel onmogelijk is en dat dit gegeven de uitoefening van het grondrecht illusoir maakt? Of is dat nu juist, zo vraag ik de iniatiefneemster, precies wat zij wil met het wetsvoorstel? Zij schrijft immers op p. 7 (ik citeer): '...het wetsvoorstel beoogt een einde te maken aan het nu nog wettelijk toegestane onverdoofde slachten'. Einde citaat.
Voorzitter, ik kom toe aan mijn derde punt: de feiten. Uit alle documentatie die wij hebben ontvangen is allereerst duidelijk geworden dat zowel het onbedwelmd als bedwelmd slachten in alle zorgvuldigheid behoort plaats te vinden. Vele betrokkenen zijn het erover eens dat op dit punt nog heel veel verbeterd kan worden. Meer aandacht voor en kwaliteitseisen aan vakmanschap van vervoerders en slachters en voor de organisatie van slachthuizen alsmede van toezicht daarop is op z'n plaats. En waarom niet het grote geheel aanpakken? Ik vraag de initiatiefneemster waarom zij zo specifiek haar pijlen richt op de betrekkelijk kleine rituele slacht en niet met voorstellen komt om de grootschalige industriële slacht, met 500 miljoen dieren per jaar, aan te pakken.
In de tweede plaats is ons ook duidelijk geworden dat niet alle dieren over één kam geschoren moeten worden: aan het ene uiterste hebben we - zeg maar - het pluimvee, aan het andere uiterste de zware runderen. Wij zijn er van overtuigd geraakt dat het onbedwelmd slachten van met name zware runderen veel dierenleed met zich mee kan brengen. In algemene zin vindt mijn fractie evenwel dat de initiatiefneemster te gemakkelijk van alle diersoorten vooronderstelt dat bedwelmd slachten altijd minder dierenleed veroorzaakt dan bedwelmd slachten. Waarom zetten wij vraagtekens daarbij? Allereerst hebben wij veel berichten gelezen over wat er allemaal in de bedwelmde slacht misgaat: ook al zou dat slechts kleine percentages betreffen van het aantal geslachte dieren, dan nog praten we over miljoenen dieren die voor en tijdens deze zogenaamde gewone industriële slacht lijden. In de tweede plaats staat kennelijk, anders dan de initiatiefneemster in haar Memorie van Antwoord stelt, niet onomstotelijk en wetenschappelijk vast dat onbedwelmde slacht altijd en voor alle dieren meer dierenleed veroorzaakt dan bedwelmde slacht. Als dat wel zo zou zijn, zou immers de grond onder het ons nu aangeboden wetsvoorstel wegvallen. Mijn fractie zou graag van zowel de initiatiefneemster als de regering willen weten hoe het nu eigenlijk zit. Is het juist dat de onbedwelmde slacht die in het wetsvoorstel in beginsel verboden wordt potentieel even of zelfs minder schadelijk kan zijn voor dierenwelzijn dan de bedwelmde slacht die niet verboden wordt? Of is er gewoon geen zekerheid te geven dat wat in beginsel verboden wordt, de onbedwelmde slacht, potentieel altijd meer schadelijk is voor dierenwelzijn dan wat niet verboden wordt?
Ik kom toe aan mijn vierde en laatste punt. Over het doel zijn wij het vrijwel allen eens: wij willen het dierenwelzijn verbeteren, dat is ook de winst van het debat. Zijn er alternatieve wegen daartoe open? Is hier voldoende consultatie over geweest? Voorzitter, wij zijn erdoor bemoedigd dat het wetsontwerp tot een enorme bewustwording in de joodse en islamitische geloofsgroepen over dierenwelzijn heeft geleid. Uit onze gesprekken met diverse belanghebbende organisaties is mij gebleken dat er misschien wel veel effectievere en tevens minder vergaande methoden bestaan om hetzelfde doel te dienen, namelijk verbetering van dierenwelzijn. Wij willen betere eisen aan de opleiding voor vervoerders en slachters, kwaliteitseisen aan en betere organisatie van slachthuizen, betere behandeling van dieren voor en tijdens de slacht en het toepassen van 'best practices' (bijvoorbeeld geen kanteling van dieren), invoering van kwaliteitseisen voor met name Halal-voedsel door onder meer certificering en ook certificering die bepaalde garanties bevat op het terrein van dierenwelzijn, frequenter en beter toezicht door de Voedsel- en Waren Autoriteit en de EFSA, e.d. Voortbouwend op de bereidwilligheid van de betrokken groepen en het gegroeide publieke bewustzijn over dit onderwerp, zou er het beste over de slachtmethoden en het voortraject daarvan een convenant gesloten kunnen worden. Voor alle betrokkenen - inclusief indienster- kan dat een win-win situatie opleveren. Het poldermodel past bij de veehouderij! Voorzitter, hoe staat de initiatiefneemster hierin? Voorzitter, is de staatssecretaris bereid het voortouw te nemen bij het initiëren van een dergelijke convenant?
Tenslotte, Voorzitter, is er ook nog het grensoverschrijdende perspectief. De initiatiefneemster heeft in antwoord op vragen van de VVD uitgelegd waarom zij niet heeft ingezet op een consumptieverbod, aangezien import nu eenmaal niet verboden kan worden. Mijn vraag aan de initiatiefneemster is: lees ik het goed dat zij inzet op een productieverbod, ook al heeft dat wellicht geen enkel effect op de consumptie van onbedwelmd ritueel geslacht vlees omdat de productie zich naar andere landen zal verplaatsen en er dus per saldo geen dier minder op die wijze zal worden geslacht? Uit de nuttige tabel op pagina 9 (die overigens niet zonder fouten is) blijkt dat Nederland met een dergelijke wet met slechts enkele andere landen een uitzonderingspositie zou innemen. De vergelijking met kinderarbeid, in de zin van: Nederland kent een verbod op kinderarbeid, maar nog steeds komen veel producten van kinderarbeid naar Nederland, vind ik echter behoorlijk mank gaan. Juist op het terrein van het tegengaan van kinderarbeid is veel internationale regelgeving tot stand gekomen. Daartoe behoren EU-regelgeving, diverse VN-mensenrechtenverdragen (waaronder het VN-Kinderrechtenverdrag) en ook het ILO-verdrag inzake het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid. Waarom heeft zij, zo vraag ik haar, juist dit voorbeeld niet aangewend om via parlement en regering in te zetten op internationale initiatieven? Onderschrijft zij de noodzaak daarvan omdat anders het gevaar van symboolwetgeving dreigt? Is de regering bereid om tot afspraken te komen in internationaal verband en, zo ja, welke initiatieven is zij voornemens te ontplooien in het kader van onder meer de Europese Unie, de Raad van Europa en de Wereldvoedsel- en Landbouworganisatie?
Voorzitter, mijn fractie wacht met veel belangstelling de antwoorden af van zowel de initiatiefneemster als de regering.
Partij van de Arbeid