Radboud Universiteit Nijmegen
Effect neurofeedback bij jongeren met autisme blijft omstreden
Datum bericht: 17 november 2011
Kinderen en jongeren met een autistische stoornis kunnen met
neurofeedbacktrainingen hun hersenactiviteit beïnvloeden. Bij het
merendeel wordt de hoeveelheid trage hersengolven minder. Ook verbetert
de cognitieve flexibiliteit - het vermogen om te schakelen van de ene
situatie naar de andere. Dat effect blijft ook na een jaar bestaan.
Maar of neurofeedback het functioneren van kinderen met autisme echt
kan veranderen blijft omstreden, concludeert orthopedagoog Mirjam
Kouijzer in het proefschrift waarop ze op 2 december promoveert aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.
Meisje achter pc Bij kinderen tussen 8 en 12 jaar hadden de trainingen
effect: ze communiceerden beter en bleken handiger in sociale
interacties. Bij jongeren tussen 12 en 18 jaar was dat niet zo.
Kouijzer vindt de toepassing van neurofeedback bij autisme nog niet
overtuigend en zou het nog niet adviseren: `Er zijn wel degelijk
kinderen en jongeren met autisme die postieve effecten van
neurofeedback ervaren, maar er zijn er ook een heleboel waarbij dit
niet het geval is. Neurofeedback is tot op heden een experimentele
behandeling, waarvan de effectiviteit ook in mijn studie nog niet
wetenschappelijk is aangetoond.'
Hersenactiviteit beïnvloeden
Kinderen en jongeren met autisme hebben vaak problemen met
communicatie, symbolen en gebaren, sociale interacties of
wederkerigheid in gesprekken, of vertonen stereotype of repetitief
gedrag. De reguliere behandeling is met medicijnen of gedragstherapie.
Soms wordt ook neurofeedback ingezet. Mensen met autisme hebben in hun
EEG-patroon veel trage golven, golven met grotere bewegingen. Met
behulp van neurofeedback leert iemand zijn eigen hersenactiviteit te
beïnvloeden en de hoeveelheid trage hersengolven te verminderen. De
persoon ziet de hoeveelheid hersenactiviteit op een grafiekbalkje op
een computerscherm en krijgt als opdracht om het balkje op een gewenste
hoogte te krijgen door het brein in de juiste toestand te brengen.
Verandering in hersenactiviteit komt door neurofeedback
De promovenda deed drie opeenvolgende studies, twee onder jongeren van
8 tot 12 en één onder jongeren van 12 tot 18 jaar, in totaal namen 72
jongeren van scholen voor speciaal onderwijs deel aan het onderzoek.
EEG-activiteit waarbij trage hersengolven (pijl) die veel bij autisme
worden gezien
EEG-activiteit waarbij trage hersengolven (pijl) die veel bij autisme
worden gezien
De resultaten van het derde onderzoek - onder jongeren tussen de 12 en
18 jaar - waren minder eenduidig. Bij de helft van deze jongeren was
het aantal trage hersengolven minder geworden en konden ze beter
schakelen tussen verschillende acties, maar hun autistische symptomen
waren niet veranderd. Dat kan volgens Kouijzer liggen aan de leeftijd:
`We hadden te maken met pubers. Misschien zijn gedragsveranderingen
niet zo makkelijk te bereiken bij deze doelgroep, of misschien hebben
ouders minder zicht op het gedrag van hun puberende kind.'
Redelijk positief
De resultaten uit de eerste twee studies onder kinderen van 8 tot 12
jaar waren positief. Bij de kinderen uit het eerste onderzoek was na de
trainingen het aantal trage hersengolven gedaald, ze konden beter
schakelen en hun gedrag was verbeterd.
Trainingsscherm In de tweede studie met twintig kinderen, waarvan de
helft neurofeedback kreeg en de andere helft niet, waren na afloop bij
zes van de tien de hoeveelheid trage hersengolven gedaald. Na afloop
oordeelden ouders positiever over de sociale interacties en de
communicatie-vaardigheden van hun kind, de kinderen presteerden beter
op de `schakeltaken' en ze deden dat ook beter dan leeftijdgenootjes in
de controlegroep.
Misschien bevooroordeeld
In beide eerste studies waren de ouders redelijk positief over de
gedragsverandering van hun kind. Kouijzer plaatst daarbij enkele
kanttekeningen: `Ouders kunnen bevooroordeeld zijn door de
verwachtingen. De ouders in mijn eerste onderzoek moesten hun kinderen
halen en brengen. Dat is een flinke tijdsinvestering en daardoor waren
hun verwachtingen waarschijnlijk ook hoog. Het tweede onderzoek vergde
minder inzet van ouders, maar ook hier kunnen de resultaten gekleurd
zijn door de verwachtingen.`
Verder wijst de onderzoekster op mogelijke aspecifieke effecten, dat
zijn effecten die niet direct met neurofeedback te maken hebben, maar
wel met de omgeving. `Misschien gaan kinderen wel vooruit omdat ze
allerlei interessante elektroden op hun lichaam geplakt krijgen of met
geavanceerde apparatuur werken, of omdat ze leren om zich te focussen
op een computerscherm met balkje.` Deze mogelijke `ruis' werd
weggenomen in de derde studie met de huidgeleidingsbiofeedback.
Mirjam Kouijzer (Hulst, 1984) studeerde pedagogische wetenschappen en
voltooide (cum laude) de Research Master Behavioral Science aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. In 2008 begon ze met haar
promotieonderzoek aan het Behavioural Science Institute van diezelfde
universiteit.
Zijbalk
Contact
Mirjam Kouijzer
m.kouijzer@pwo.ru.nl
Wetenschapscommunicatie
(024) 361 60 00
media@ru.nl
© 2011 Radboud Universiteit Nijmegen