Rijksoverheid


25 november 2010

Beantwoording vragen over kwestie van de Armeense genocide.

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Voordewind en Wiegman-van Meppelen Scheppink over de kwestie van de Armeense genocide. Deze vragen werden ingezonden op 3 november met kenmerk 2011Z21820.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. U. Rosenthal



Antwoorden van de heer Rosenthal, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Voordewind en Wiegman-van Meppelen Scheppink (beiden ChristenUnie) over de kwestie van de Armeense genocide. (Ingezonden 3 november 2011)

Vraag 1 Wat verstaat u onder "verschrikkelijke gebeurtenissen" die rond 1915 hebben plaatsgevonden"? 1) Bent u van mening dat de volgende kenmerken van toepassing zijn op deze "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915": het doden van leden van een groep; het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van een groep; het opzettelijk aan een groep opleggen van levensvoorwaarden, bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of een gedeelte er van te veroorzaken; het opleggen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen een groep te verkomen; het gewelddadig overbrengen van kinderen van een groep naar een andere groep? Zo nee, Kunt u per kenmerk aangeven waarin de "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915" verschillen van de bovengenoemde kenmerken? Bent u tevens van mening dat het hier gaat om een bewust geplande actie door de toenmalige Ottomaanse bevelhebbers met als doel ontelbare Armeniërs om het leven te brengen? Zo nee, waarom niet? Antwoo rd op vraag 1 De regering is niet in de positie om de precieze feiten vast te stellen, die resulteerden in de vele slachtoffers onder Armeniërs en andere bevolkingsgroepen zoals de Assyriërs rondom 1915. Het is aan wetenschappers, alsook de Turkse en Armeense regeringen, om de historische feiten te duiden. Internationaalrechtelijk geldt, zoals in Kamerbrief (DEU-447/11) van 3 oktober jl. uiteengezet, dat het Verdrag inzake Voorkoming en Bestraffing van Genocide geen terugwerkende kracht heeft. Vraag 2 Bent u van mening dat de "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915" vallen onder handelingen gepleegd met de bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnologische of godsdienstige of rassengroep uit te roeien? Zo nee, waarin verschillen de "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915" van deze genoemde handelingen? Bent u bereid om in toekomende kabinetsstukken en reacties, de "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915" als gevolgtrekking van bovenstaande kenmerken en defi nitie(s) te benoemen als de Armeense genocide? Zo nee, waarom niet? Antwoord op vraag 2 Zoals op vraag 1 is geantwoord, is het Kabinet niet in de positie om de precieze feiten te duiden. Het Kabinet hanteert daarom de terminologie `kwestie van de Armeense genocide'. Vraag 3 Hoe verhoudt de kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s. waarin de regering verzocht wordt `voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen 2)' zich tot uw antwoord dat `de voortdurende druk vanuit de EU en Nederland er mede toe geleid heeft dat in Turkije meer ruimte voor debat over deze kwestie mogelijk is gemaakt' en `dat de vrijheid van meningsuiting deze uitwisseling van standpunten dient te waarborgen'? 3) Deelt u de analyse dat u in dit antwoord de erkenning van de Armeense genocide, waartoe de motie oproept, teniet doet en u de vrijheid van meningsuiting prefereert boven de erkenning? Zo nee, waarom niet? Antwoord op vraag 3 De motie Rouvoet spreekt van `Armeense genocide' en vraagt het Kabinet om erkenning hiervan `voortdurend en nadrukkelijk' bij de Turkse regering aan de orde te stellen. Het Kabinet geeft hieraan uitvoering door in contacten met de Turkse overheid aandacht voor het standpunt van de Kamer te vragen. Het in de eerdere Kamerbrief (DEU-477/11) geformuleerde Kabinetsstandpunt, dat door achtereenvolgende Kabinetten is ingenomen, doet daaraan niets af. Naast aandacht voor de Motie Rouvoet, roept het Kabinet de Turkse regering op een vrij debat over de kwestie van de Armeense genocide mogelijk te maken. Turkse regelge ving die dit in de weg staat, is in strijd met de voorwaarden om lid van de EU te worden. Mede dankzij EU-druk, is er over deze kwestie nu meer ruimte voor debat in Turkije. Om tot wederzijdse erkenning van het gezamenlijke verleden te komen, is het ­ op dit punt ­ essentieel dat de Turkse en Armeense regeringen de vrijheid van meningsuiting, toegang tot elkaars nationale archieven en een open maatschappelijke dialoog bevorderen. Vraag 4 Hoe verhoudt het EU-toetredingscriterium inzake goed nabuurschap zich tot de situatie omtrent de gesloten grens tussen Turkije en Armenië? In hoeverre speelt de Armeense genocide een expliciete rol in het criterium van goed nabuurschap? Bent u bereid om de Armeense genocide als een bindende voorwaarde van goed nabuurschap te zien? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit onderwerp verder aan te kaarten in EU-verband? Zo ja, wat zijn de vorderingen? Antwoord op vraag 4 Het EU-onderhandelingsraamwerk uit 2005 stelt duidelijk dat kandidaat-lidstaat Tur kije aan het toetredingscriterium van goed nabuurschap getoetst moet worden. Nederland roept de Turkse regering mede daarom op de in het slop geraakte toenadering tot Armenië te hervatten en de in 2009 ondertekende `Zürichprotocollen' te ratificeren. Erkenning van de kwestie van de Armeense genocide vormt geen onderdeel van de Kopenhagen-criteria en is als zodanig geen eis of voorwaarde in de toetredingsonderhandelingen. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn dat wel. Deze criteria en de voorwaarde van goed nabuurschap bieden de regering voldoende aanknopingspunten om bij de Turkse overheid en in EU-verband aandacht voor de kwestie van de Armeense genocide te blijven vragen. Vraag 5 Bent u bereid om, in navolging van president Sarkozy van Frankrijk, president Komorowski van Polen, Voorzitter Buzek van het Europees Parlement, president Grybauskait van Litouwen, bondspresident Calmy-Rey van Zwitersland, en andere hoogwaardigheidbekleders, tijdens een officieel bezoek aan de Republiek Armenië het Armeense genocide museum te bezoeken en een boom te planten ter nagedachtenis aan de vele slachtoffers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 5 Een reis naar Armenië is niet voorzien.


1) Kamerstukken 32 500-V-188 2) Kamerstuk 21 501-20, nr. 270 3) Antwoord op schriftelijke vragen, ingezonden 15 augustus 2011, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011-2012, nr. 218.