De Nederlandse Bank
Duidt de recente stijging van de geldgroei op herstel van economische
groei over een jaar?
De recente stijging van de geldgroei in het eurogebied is nog te pril
om als signaal te dienen voor economisch herstel in de tweede helft van
2012, maar een verdere stijging zou een hoopvol teken kunnen zijn.
Omslagpunten in de geldgroei vertonen namelijk een opmerkelijke
samenhang met omslagpunten in de groei van het bruto binnenlands
product van het eurogebied ongeveer een jaar later.
De groei van de geldhoeveelheid is een belangrijke variabele in het
duiden van de vooruitzichten ten aanzien van conjunctuur en inflatie
voor het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB). De
stijging van het gemiddelde prijspeil in het eurogebied, oftewel
inflatie, wordt immers op de lange termijn mede bepaald door de groei
van de geldhoeveelheid.
De ECB maakt onderscheid tussen drie monetaire aggregaten op basis van
verschillen in liquiditeit, dat wil zeggen het gemak waarmee geld kan
worden aangewend voor bestedingen. Het meest liquide geldbegrip,
kortweg M1, bestaat uit munten en bankbiljetten in omloop en
betaalrekeningen. Geld in M1 kan direct worden gebruikt voor
bestedingen. Het ligt daarom voor de hand dat bewegingen in M1 sterk
samenhangen met ontwikkelingen in economische activiteit.
Omslag M1-groei
De grafiek toont de jaarlijkse groeivoeten van het volume van het bruto
binnenlands product van het eurogebied (kortweg reële bbp) en de reële
M1 (M1 gecorrigeerd voor inflatie), waarbij de laatste reeks vier
kwartalen in de toekomst is verschoven. Het eerste wat opvalt is dat
sinds de jaren negentig de fluctuaties van de M1-groei veel groter zijn
geworden dan die van de bbp-groei. Dit suggereert dat M1 ook voor
andere doeleinden wordt gebruikt dan voor het aankopen van goederen en
diensten. De grotere uitslagen van de M1-groei weerspiegelen mede dat
beleggers, om hun portefeuille te managen, meer gebruik zijn gaan maken
van bancaire tegoeden, die meetellen in M1.
Het tweede dat opvalt is dat omslagpunten in de groei van M1 een sterke
samenhang vertonen met omslagpunten in de groei van het bbp-volume van
het eurogebied. Ongeveer een jaar na een omslag in de groei van M1
volgde in het verleden zeer regelmatig een omslag in de groei van het
bbp. Sinds de crisis lijkt de samenhang bovendien bijzonder sterk. Zo
kwam in de loop van dit jaar, na de piek in de M1-groei van eind 2009,
inderdaad een einde aan het snelle groeiherstel in het eurogebied. Tot
in het tweede kwartaal van dit jaar bleef de M1-groei afnemen, naar een
dieptepunt van 1,3%. In het derde kwartaal herstelde de groei enigszins
tot 2%. Mocht dit inderdaad een keerpunt van de M1-groei zijn, dan zou
dat een positief signaal kunnen zijn voor de bbp-groei over een jaar.
Om dit signaal op waarde te kunnen schatten beschouwen we de
onderliggende factoren achter het meest recente groeicijfer van M1.
Traditioneel wordt het transactiemotief aangehaald als de basis van de
voorspelkracht van M1. De verklaring is dat wanneer het publiek een
herstel van economische activiteit verwacht, het in aanloop naar dat
herstel in toenemende mate liquide middelen zal aanhouden. Deze
verklaring voor het aantrekken van de M1-groei valt echter moeilijk te
rijmen met het recent sterk gedaalde consumenten- en
producentenvertrouwen. De intensivering van de schuldencrisis deze
zomer heeft veel burgers onzeker gemaakt. Een meer waarschijnlijke
verklaring voor de weer wat aantrekkende M1-groei biedt het
voorzorgsmotief: als bedrijven en huishoudens onzekerder worden over
hun toekomstige inkomsten, stellen ze investeringen en uitgaven uit en
houden ze meer liquide middelen aan om onverwachte tegenvallers op te
vangen.
Een zelfde patroon viel waar te nemen na het faillissement in 2008 van
de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers, waarna de mondiale recessie
toesloeg. Ook toen daalden het consumenten- en producentenvertrouwen en
nam de M1-groei sterk toe, zonder dat het een voorbode was van
toenemende economische activiteit. Een derde verklaring voor
fluctuaties in de M1-groei biedt het monetaire beleid. Centrale banken
verlagen tijdens een recessie de beleidsrente meestal fors, zoals in
het najaar van 2008. De lagere beleidsrente en de verwachting dat de
rente voorlopig laag blijft zorgen voor kleinere verschillen tussen de
rente op betaalrekeningen en de rente op termijndeposito's.
Rekeninghouders derven daardoor minder rente-inkomsten als ze hun
inkomsten op betaalrekeningen laten staan, met als gevolg dat zij
minder geld op termijndeposito's zetten en M1 stijgt. Dat de
economische activiteit een aantal kwartalen later weer toeneemt, zoals
ook in 2009 gebeurde, heeft dan meer te maken met de lage renteomgeving
en niet per se met de gestegen M1-groei.
Al met al kan gesteld worden dat de eigenschappen van M1 als
voorlopende indicator van economische activiteit opvallend sterk zijn,
maar dat het niet noodzakelijk een oorzakelijk verband betreft. Op
basis van deze samenhang kan enige hoop worden geput uit de recente
verbetering van de M1-groei, maar een herstel van de economie over een
jaar is tegen de achtergrond van de schuldencrisis verre van zeker. Om
meer zekerheid te krijgen zullen we moeten afwachten of de M1-groei
verder toeneemt en het transactiemotief de overhand krijgt. Dit zal
waarschijnlijk afhangen van een herstel van het consumenten- en
producentenvertrouwen.
Meer over Economie
+ Economische groei valt stil in tweede helft van het jaar
+ Stijging werkloosheid na kredietcrisis was verrassend beperkt
+ Nieuwe DNB conjunctuurindicator voorziet omslag Nederlandse
conjunctuur
+ Centrale bank communicatie: heldere taal helpt!
+ Voorspoed en volatiliteit in de Nederlandse economie
Alle artikelen