Medeplegen van moord die suïcide moest lijken definitief
Den Haag , 22-11-2011
Kern van de uitspraak
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep tegen de uitspraak van het hof
waarin de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van moord en
het wegmaken van sporen van dit misdrijf.
Achtergrond
In de avond van 6 juli 2007 gaat de dan 21-jarige verdachte met haar
oudere zuster naar de woning van een 23-jarige vrouw in Ridderkerk.
Deze vrouw zou een relatie hebben met de destijds gedetineerde
echtgenoot van deze zuster van de verdachte. De zuster dwingt de vrouw
een afscheidsbrief te schrijven en sommeert haar pillen te slikken en
bleekwater te drinken. Toen effect daarvan uitbleef, haalde de zuster
in de keuken een touw en ging zij met de vrouw naar het washok. Het hof
heeft vastgesteld dat de zuster de verdachte het slachtoffer daar heeft
gewurgd. Daarna zijn sporen weggemaakt. De verdachte was, behalve bij
de eigenlijke verwurging, steeds aanwezig en was ook enige tijd alleen
met het slachtoffer toen haar zuster de woning tijdelijk had verlaten.
Procedure bij hof en Hoge Raad
Het hof in Den Haag veroordeelt de verdachte op 30 juli 2010 wegens
voor het medeplegen van moord en het wegmaken van sporen van dit
misdrijf tot 5 jaar gevangenisstraf en het betalen van een
schadevergoeding aan een benadeelde partij (uitspraak niet
gepubliceerd).
Namens de verdachte heeft mr. E. R. Weening, advocaat in Rotterdam,
beroep ingesteld bij de Hoge Raad.
Advocaat-generaal Vellinga adviseerde de Hoge Raad op 28 juni 2011 de
bestreden uitspraak te vernietigen wat betreft de veroordeling wegens
het wegmaken van sporen van het misdrijf en het cassatieberoep voor het
overige te verwerpen.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep op dinsdag 22 november verworpen.
De verdachte klaagt dat uit het bewijs niet blijkt dat de verdachte de
moord en het wegmaken van sporen van deze moord heeft medegepleegd. Zij
had zelf immers niets gedaan. Het hof zegt dat wel van medeplegen
sprake is en wijst dan op de omstandigheden dat de verdachte samen met
haar zuster naar de woning van het slachtoffer is gegaan in de
wetenschap dat een conflict de reden was voor dit bezoek, dat zij
beiden speciaal voor dit bezoek donkere kleding hebben aangetrokken,
dat de verdachte bij het slachtoffer is gebleven toen haar zuster de
woning van het slachtoffer tijdelijk verliet, dat zij vanaf het moment
dat ze op de hoogte raakte van de voorgenomen doding van het
slachtoffer op geen enkel wijze daarvan afstand heeft genomen en dat
zij ook niets heeft ondernomen om haar zuster van dit voornemen af te
brengen. Het meenemen van een blikje cola en een volle asbak uit de
woning door de medeverdachte in het bijzijn van de verdachte kan
volgens het hof niets anders betekenen dan dat zij beiden hun
betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer hebben willen verhullen.
Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof hiermee het medeplegen
door de verdachte afdoende gemotiveerd.
Voor het overige verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep met een
zogenoemde verkorte motivering als bedoeld in art. 81RO. Dat is een
standaardmotivering die inhoudt dat de klachten niet tot cassatie
kunnen leiden en dat geen nadere motivering nodig is omdat geen
rechtsvragen aan de orde zijn gesteld die van belang zijn voor de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gevolgen van deze uitspraak
De eerdere uitspraak van het hof is nu definitief.
Dit is een samenvatting van de uitspraken van de Hoge Raad van 22
november 2011. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraken zijn laatstgenoemde beslissend.
Den Haag, 22 november 2011
Mireille Beentjes, woordvoerder/communicatieadviseur
Tel. 070-3611237
Uitspraken: BR2355
Zie het origineel
Hoge Raad der Nederlanden