Rijksoverheid
Werkconferentie interlandelijke adoptie
Toespraak | 22-11-2011
Toespraak van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en
Justitie tijdens de opening van de werkconferentie interlandelijke
adoptie op 22 november in Den Haag.
Dames en heren,
Aanleiding voor deze bijeenkomst is de doorlichting van het
interlandelijk adoptiebeleid, zoals dat vanuit het ministerie van
Veiligheid en Justitie de afgelopen jaren is gevoerd.
Met zo'n evaluatie kijkt het ministerie van Financiën of we doelmatig
en effectief gewerkt hebben. Met andere woorden: doen we de goede
dingen en doen we die dingen ook goed.
Dat willen we ook graag van u horen. Met deze werkconferentie staan we
stil bij wat tot nu toe bereikt is. Maar het is vooral de bedoeling om
onderling van gedachten te wisselen over hoe we de huidige wet- en
regelgeving en de uitvoeringspraktijk zouden kunnen verbeteren.
Interlandelijke adoptie bestaat al heel lang, maar heeft vanaf de jaren
vijftig in de vorige eeuw een enorme groei doorgemaakt. De basis
hiervoor is de Adoptiewet van 1956. Toen werd het in Nederland mogelijk
een kind te adopteren als kinderbeschermingsmaatregel. En in 1988 kwam
er voor het eerst een wettelijke regeling voor buitenlandse kinderen:
de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen.
De voorwaarden voor adoptie zijn in de loop der tijd regelmatig
aangepast, ook onder invloed van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (IVRK) en het Haags Verdrag van 1993 inzake de bescherming van
kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie.
Daarmee is, naast het belang van het kind, ook het belang van het gezin
voor het kind een rol gaan spelen bij interlandelijke adoptie. Dat
heeft er onder meer toe geleid dat ouders kunnen adopteren als
alleenstaande ouder, als partner en als echtpaar, ook van hetzelfde
geslacht.
De aantallen aanvragen laten in de loop van de tijd nogal wat
schommelingen zien, onder meer als gevolg van het wisselende aanbod
vanuit het buitenland. Als u daar meer over wilt weten, kunt u het boek
lezen van professor Hoksbergen (hier ook aanwezig): "Kinderen die niet
konden blijven" dat de geschiedenis beschrijft van zestig jaar adoptie.
Dat er inmiddels minder buitenlandse kinderen zijn voor wie
adoptieouders worden gezocht, valt goed te verklaren. Door de stijgende
welvaart, kunnen in veel landen gezinnen langer bij elkaar blijven,
komen er zorgvoorzieningen van de grond en ontstaat er vaak ook een
stelsel van kinderbescherming. Denk daarnaast aan het
subsidiariteitsbeginsel in het Haags Adoptieverdrag.
Op zichzelf een uitstekende ontwikkeling. Maar we zien wel steeds meer
dat de kinderen voor wie adoptieouders worden gezocht, een lichamelijke
of psychosociale beperking hebben. De landen van herkomst kunnen
kennelijk zelf voor deze kinderen met een bijzondere zorgbehoefte, ook
wel- "special needs" genoemd - op dit moment nog geen passende
oplossing bieden. Hiermee verandert het profiel van de te adopteren
kinderen. Deze ontwikkeling stelt eisen aan het proces van
interlandelijke adoptie en daarmee aan de adoptiefouders, de betrokken
ketenpartners en de zorg en nazorg in Nederland.
Aan interlandelijke adoptie liggen soms ideële overwegingen ten
grondslag. Maar adoptie is ook een mogelijkheid om een kinderwens te
vervullen. Sommigen zoeken daarbij de randen op van wat wettelijk
mogelijk is. De `vraag naar kinderen' heeft ook in enkele landen van
herkomst perverse prikkels gewekt; er werd aanbod gecreëerd. Ook
Nederland kreeg hiermee te maken. Dat heeft onder andere geleid tot
beëindiging van de adoptierelatie met bijvoorbeeld Guatemala en
Cambodja.
Het is duidelijk dat de basisbeginselen en de uitvoeringspraktijk bij
interlandelijke adoptie nog steeds onder druk staan. Dat vergt op zowel
nationaal als internationaal niveau voortdurend onze aandacht. We
moeten daarom alert zijn en blijven zoeken naar het juiste evenwicht.
Dit evenwicht is nodig om het belang van het kind het beste te kunnen
dienen. Dat moet voorop staan.
Voor ons ligt de vraag hoe wij daar het beste vorm aan kunnen geven.
Dan gaat het om vragen als:
- Hoe kunnen we erop vertrouwen dat in zowel de zendende als de
ontvangende landen dezelfde waarde wordt gehecht aan de uitgangspunten
van de verdragen en aan de eisen van zorgvuldigheid bij
adoptieprocedures?
- Is er meer internationaal toezicht nodig?
- Zo ja, wie zou dat toezicht moeten uitoefenen en hoe?
- Is de manier waarop wij in Nederland interlandelijke adoptie hebben
georganiseerd wel de juiste?
- Zou het niet helemaal anders moeten? Zo ja, hoe dan?
- Wat heeft het veranderende profiel van de adoptiekinderen voor
gevolgen?
- Zijn we hier voldoende op voorbereid ? Zo nee, wat is daar voor
nodig?
- Hoe moeten we hiermee omgaan?
Adoptie heeft door de jaren heen velen bezig gehouden en dat doet het
nog steeds. Adoptiefouders en andere geïnteresseerden zijn actief in de
social media en voeren daar levendige discussies. Deze emotionele
betrokkenheid betreft op de eerste plaats natuurlijk de geadopteerden
en daarnaast de ouders die een kind uit het buitenland willen adopteren
of geadopteerd hebben. Maar het gaat net zo goed om de mensen
daaromheen: voorlichters, bemiddelaars, begeleiders, hulpverleners,
wetenschappelijk onderzoekers enzovoorts.
Ik ben blij dat velen daarvan hier bijeen zijn om straks met elkaar in
workshops van gedachten te wisselen.
U krijgt daarvoor een aantal inleiders te horen die u hopelijk op het
spoor kunnen zetten om met bruikbare suggesties en zelfs oplossingen te
komen. Want die hebben we nodig om de huidige wet- en regelgeving te
verbeteren en zo mogelijk een nog zorgvuldiger beleid te voeren. Een
beleid waarmee het belang van het kind het meeste gediend is.
Ik wens u veel inspiratie en een vruchtbare bijeenkomst.