Rijksoverheid
17 november 2011
Mensenrechtensituatie in Rwanda
Geachte Voorzitter,
Zoals op 21 juni 2011 toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, informeer ik u met deze brief over de uitvoering van de motie Voordewind, Irrgang en Dijkhoff (42 (32605)). In deze brief zal in worden gegaan op de Nederlandse steun aan de Rwandese Justitiesector in de context van de mensenrechtensituatie in dat land. In een separate brief zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het Nederlandse regionale beleid in het algemeen en de inzet in de Grote Meren regio in het bijzonder. Nederlandse steun aan de Rwandese Justitiesector Al sinds kort na de genocide van 1994 heeft Nederland de fysieke wederopbouw en hervorming van de Rwandese Justitiesector ondersteund. Na de gruwelijke gebeurtenissen van die periode was gerechtigheid een cruciaal onderdeel van het herstelproces voor het land en de maatschappij. Daartoe moest het Rwandese rechtssysteem echter vrijwel vanaf de grond opnieuw worden opgebouwd. Rwanda heeft daarbij grote vooruitgang
geboekt, waaraan Nederland het nodige heeft kunnen bijdragen. Zo heeft Nederland in de periode 2006-2009 financiële steun gegeven aan het systeem van Gacaca-rechtspraak waarmee bijna 1,3 miljoen genocide-verdachten op basis van traditionele vormen van rechtspraak zijn berecht. Het Gacaca-rechtssysteem wordt dit jaar ontbonden en het verloop en de uitkomsten van de processen worden geëvalueerd. In totaal zitten nu nog naar schatting 38.000 veroordeelde genocide-plegers in de gevangenis. Sinds 2009 geeft Nederland hoofdzakelijk steun aan de Justitiesector in de vorm van sectorale begrotingssteun. De Rwandese overheid heeft aangetoond met deze vorm van ondersteuning concrete resultaten te kunnen behalen. Zo heeft sinds eind 2010 elk van de 30 districten een Maison d'Accès à la Justice waar burgers terecht kunnen voor juridisch advies. In samenwerking met UNICEF is aan elk van deze bureaus een expert op het gebied van kinderrechten toegevoegd. Ook zijn honderden van in totaal ruim tw
eeduizend zogenaamde Abunzi comités getraind die op lokaal niveau geschillen beslechten om overbelasting van het formele rechtssysteem te voorkomen. Het aantal bij de Orde ingeschreven advocaten is sinds 2008 ruim verdubbeld van 305 naar 699, waarbij het aantal vrouwelijke advocaten bijna is verdriedubbeld
van 67 naar 177. Ook het aantal rechters en officieren van justitie is tussen 2008 en 2011 gestaag gestegen (respectievelijk van 250 naar 283 en van 156 naar 171). Mede als gevolg hiervan is het aantal achterstallige rechtszaken in Rwanda gedaald van 54.409 in 2008 tot 33.640 per juni 2011. Dat de Rwandese rechtspraak niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve vooruitgang heeft geboekt, valt op te maken uit twee belangrijke gerechtelijke uitspraken dit jaar. Op 28 juni 2011 heeft het International Criminal Tribunal for Rwanda voor het eerst besloten een zaak over te dragen aan Rwanda. Op 27 oktober jl. achtte het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitlevering van een genocide-verdachte door Zweden aan Rwanda niet in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Nederland intervenieerde in deze zaak als derde partij. In beide gevallen werd geoordeeld dat er geen gronden waren om aan te nemen dat de verdachten in Rwanda geen eerlijk proces zo
uden krijgen of slecht behandeld zouden worden. De uitspraken scheppen een belangrijk precedent voor Europese landen, zoals Nederland, die genocideverdachten op hun grondgebied in principe zouden willen uitleveren aan Rwanda voor berechting. Van 19 tot en met 26 oktober heeft een delegatie van Rwandese magistraten een training gevolgd in Nederland. Daarbij kwamen onderwerpen aan bod als onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, ethiek, media, het verzamelen van bewijs, en internationaal strafrecht. Op basis van de behoeften van de Rwandese cursisten konden zij inhoudelijke kennis uitwisselen met Nederlandse magistraten. De mensenrechtensituatie in Rwanda De Tweede Kamer is meest recent geïnformeerd over de mensenrechtensituatie in Rwanda in mijn brief van 3 maart 2011 over mijn bezoek aan Rwanda en de Democratische Republiek Congo (29 237, nr. 134) en in een brief van 6 december 2010 over het verloop van de verkiezingen en de actuele situatie in Rwanda (29 237, nr. 131). Tijden
s de bespreking in de VN-Mensenrechtenraad op 24 januari 2011 van de meest recente Universal Periodic Review werd Rwanda geprezen om de vooruitgang die het land boekt op sociaaleconomisch gebied en bij de maatschappelijke wederopbouw na de genocide. Ook werd genoemd dat de Rwandese Nationale Mensenrechtencommissie de A-status onder de Paris Principles heeft verworven. Rwanda werd echter ook bekritiseerd. Zo werd, onder andere door Nederland, gewezen op de beperkingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en politieke ruimte. Specifiek werd daarbij ingegaan op de mediawet en de breed geformuleerde wetgeving die verspreiding van de "genocide-ideologie" verbiedt. Ook werd gerefereerd aan de veeleisende procedures voor de registratie van politieke partijen en NGO's. In antwoord heeft Rwanda aangegeven dat zowel de mediawet als de wetgeving op het gebied van genocide-ideologie worden herzien, evenals de regelgeving voor registratie van politieke partijen en NGO's. In vervolg
hierop heeft de Rwandese regering sindsdien concrete stappen gezet. Zo wordt met inbreng van een Britse en een Amerikaanse universiteit gewerkt aan de aanpassing van de wetsteksten op het gebied van genocide-ideologie om de reikwijdte ervan in te perken en de strafmaat aan te passen. De aangepaste wetgeving is inmiddels voorgelegd aan het parlement, evenals een wetsontwerp voor een nieuwe mediawet. Deze mediawet is nog niet gefinaliseerd, maar beoogt een reorganisatie van de
mediasector en minder overheidsbemoeienis door een grotere mate van zelfregulering. Tenslotte zijn ook wijzigingen doorgevoerd in de procedures voor de registratie van politieke partijen en NGO's. Het registratieproces is weggehaald bij de overheid en belegd bij de nieuw opgerichte onafhankelijke Rwandan Governance Board. Daarmee zal naar verwachting ook de zware verplichting van jaarlijkse herregistratie voor NGO's worden verlicht. Politieke partijen zijn niet langer verplicht lid te worden van het Political Party Forum, dat een zekere mate van toezicht op hun functioneren met zich meebracht. Nederland volgt deze hoopgevende ontwikkelingen op de voet om vast te stellen of de aangekondigde hervormingen in de praktijk daadwerkelijk een verbetering met zich meebrengen op het gebied van vrijheid van meningsuiting en politieke ruimte. Zo staat te bezien wat de consequenties zijn voor bijvoorbeeld de twee journalisten die in februari dit jaar tot hoge gevangenisstraffen werden veroorde
eld vanwege overtredingen van de wetgeving op het gebied van o.a. genocide-ideologie. Zij hebben beroep aangetekend dat naar verwachting in januari zal worden behandeld. De motie Voordewind, Irrgang, Dijkhoff Conform de motie Voordewind, Irrgang en Dijkhoff, zal het regionale programma voor het Grote Meren gebied de komende jaren worden geïntensiveerd, waarbij bijzondere aandacht uit zal gaan naar het oosten van de DRC. De Kamer wordt hierover in een separate brief geïnformeerd. Op dit moment vindt besluitvorming plaats over de toekomstige ontwikkelingsrelatie met Rwanda op basis van het Meerjarig Strategisch Plan van de Nederlandse ambassade te Kigali. Het ligt in de rede dat steun aan de Justitiesector daar opnieuw onderdeel van uit zal maken in het kader van het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde. De Justitiesector komt daarmee in aanmerking voor een intensivering van de inzet. Indachtig de motie wordt er echter voor gekozen deze intensivering te beperken.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Dr. B. Knapen