Rijksoverheid
Ons kenmerk IENM/BSK-2011/131964
Datum 9 november 2011
Antwoorden op vragen van Commissie Infrastructuur en Milieu over de Valleilijn
Geachte voorzitter,
Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van uw commissie met betrekking tot de Valleilijn.
1. Is de in kwalitatieve risicoanalyse, die u noemt in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Slob over kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn en andere kleinschalige spoorprojecten (Tweede Kamer, vergaderjaar 20102011, Aanhangsel van de Handelingen 3612), inmiddels opgesteld? Zo nee, waarom heeft u dit niet meegenomen in het onderzoek? 1. Nee. Het eventueel uitvoeren van een kwalitatieve risicoanalyse betrek ik bij het vervolgonderzoek op de Nationale Markt en Capaciteits Analyse (NMCA) met betrekking tot het decentraal spoor, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 5 juli 20111. Als uit de vervolganalyse van de NMCA met betrekking tot de in het hoofdrapport van de NMCA geïndiceerde spoorlijnen blijkt dat er inderdaad mogelijk op korte termijn een capaciteitsknelpunt op een gedecentraliseerde spoorlijn is te verwachten en ProRail heeft aangegeven met welke maatregelen dat is te voorkomen en hoeveel die kosten, dan zal ik vervolgens ProRail ook een opdracht verlenen om een kwalitatieve risicoanalyse met betrekking tot de spoorwegveiligheid uit te voeren op die lijnen. Het is mijn streven om uiterlijk in het voorjaar van 2012 afspraken te maken met de decentrale overheden over een eventueel gewenste aanpak op basis van de resultaten van het vervolgonderzoek van de NMCA. 2. Is uw conclusie op basis van een benodigd investeringsbedrag van 120 miljoen euro niet voorbarig, nu blijkt dat circa driekwart van dit bedrag geraamd is voor veiligheid en geluidsmaatregelen, waarvan helemaal niet vaststaat of deze wel nodig zijn omdat er nog geen risicoanalyse is gedaan?
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 500 A , nr. 99
Pagina 1 van 8
2. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 1, wordt deze lijn meegenomen in de vervolganalyse van de NMCA. Uit de quick scan van ProRail blijkt echter al wel dat voor het kunnen rijden van een kwartiersdienst tenminste een passeerspoor (en extra zijperron) bij Ede Centrum moet worden gerealiseerd en dat tussen Barneveld Centrum en Lunteren de baanvaksnelheid moet worden verhoogd van 80 naar 120 km/u. Daarnaast moet naar alle waarschijnlijkheid een stuk dubbelspoor worden aangelegd tussen Barneveld Centrum en Lunteren. Tenslotte dienen maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat door de frequentieverdubbeling van 2 naar 4 treinen per uur de overwegveiligheid verslechtert en de geluidsbelasting toeneemt tot boven de wettelijke normen. De kosten van deze maatregelen worden op basis van een globale raming op 120 mln euro. Driekwart van deze kosten (circa 90 mln) komt naar verwachting voor rekening van de benodigde maatregelen die genomen moeten worden om de overwegveiligheid te borgen en de geluidsoverlast te beperken. In dit stadium is dit een globale schatting. De conclusie is gerechtvaardigd dat kleine capaciteitsuitbreidingen alleen niet zullen volstaan om op de Valleilijn een kwartiersdienst te kunnen rijden. 3.a. Deelt u de mening dat 120 miljoen euro voor circa twee kilometer spoor, waarvan circa driekwart van de investering is geraamd voor veiligheid en geluidsmaatregelen, per definitie niet proportioneel is? 3.a. Ik verwijs naar antwoord 5 uit mijn brief van 9 september 20112, met antwoorden op uw eerdere vragen over de Valleilijn. Het is mijns inziens overigens niet juist te stellen dat er sprake is van een " 120 mln. voor 2 km spoor". Het gaat om een globale raming van ProRail van in totaal 120 mln. voor het totaal aan maatregelen dat nodig is om een kwartierdienst op de gehele Valleilijn mogelijk te maken. Zie antwoord op vraag 2. 3.b. Bent u daarom bereid opnieuw een oordeel te geven over een kosteneffectieve uitbreiding van de capaciteit van de Valleilijn, waarin meer realistische maatregelen voor veiligheid en geluid zijn opgenomen? 3.b. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. en 2. 4.a. Kunt u aangeven wat u in relatie tot het begrip proportionaliteit bedoelt met uw antwoord op vraag 8 van de eerder genoemde schriftelijke vragen van het lid Slob, waarin u stelt dat risicoanalyses maatwerk zijn? 4.a. De hoofdlijn van het overwegveiligheidsbeleid is streven naar permanente verbetering van de veiligheid op overwegen. Dit vergt analyses per situatie, en uit de quick scan van de Valleilijn blijkt ook dat hier specifieke omstandigheden spelen bij de inzet van meer treinen op dit baanvak. Met een kwalitatieve risico analyse kan de veiligheidswinst van maatregelen in beeld worden gebracht.
2
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Ons kenmerk IENM/BSK-2011/131964
Tweede Kamer 2011-2012, aanhangsel van de Handelingen 3612.
Pagina 2 van 8
Met proportionaliteit bedoel ik dat de kosten van de maatregelen in verhouding dienen te staan met de te realiseren veiligheidswinst. Hierbij geldt dat de verkeersfunctie van bestaande overwegen niet mag worden gewijzigd tenzij aan de hand van een risicoanalyse kan worden aangetoond dat de risico's worden beheerst (het zogenoemde "nee tenzij principe"). Zoals ik al in vraag 2 heb aangegeven is het op basis van de quick scan gerechtvaardigd te stellen dat kleine capaciteitsuitbreidingen alleen niet zullen volstaan om op de Valleilijn een kwartiersdienst te kunnen rijden 4.b. Zou u daarbij kunnen ingaan op de casus dat, met hetzelfde geld waarmee ProRail nu vier tunnels voorstelt binnen Ede, ook de vier meest gevaarlijke spoorkruisingen in Nederland kunnen worden aangepakt? 4.b. Ik ga niet in op uw verzoek om na te gaan of met hetzelfde geld waarmee ProRail in de uitgevoerde quick scan vier tunnels voorstelt binnen Ede, ook de vier meest gevaarlijke spoorkruisingen in Nederland kunnen worden aangepakt. Het gaat hier om het specifieke effect van meer treinen op een bepaald baanvak, haar invloedsgebied en op het wegverkeer in die omgeving. 4.c. Deelt u de mening dat deze laatste keuze veel effectiever is voor de integrale spoorveiligheid van het Nederlandse spoor? 4.c. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.b. Overigens ben ik met u van mening dat elke euro die ingezet wordt voor de spoorwegveiligheid zo effectief mogelijk moet worden besteed. 4.d. Deelt u op basis van de casus van de Valleilijn de conclusie dat het uitgangspunt van gelijkwaardige veiligheid uit de Derde Kadernota Railveiligheid te rigide is? 4.d. Bij het principe van gelijkwaardige veiligheid hoort ook het principe van proportionaliteit en maatwerk. Met de methode van risicoanalyse kunnen veiligheidsrisico's en het effect van beheersmaatregelen inzichtelijk worden gemaakt. De uitkomsten van een risicoanalyse ondersteunen het besluitvormingsproces om het aanpassen van (het gebruik van) een overweg wel of niet toe te staan. Dit komt uiteindelijk de veiligheid ten goede. 4.e. Deelt u de mening dat bij het bepalen van de proportionaliteit van maatregelen mede moet worden gekeken naar de uiteindelijke veiligheidssituatie? Is het bijvoorbeeld mogelijk een norm op te stellen voor spoorwegovergangen waaraan kan worden getoetst, in plaats van het criterium van "gelijkwaardige veiligheid"? Bent u bereid de regels op dit punt aan te passen?
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Ons kenmerk IENM/BSK-2011/131964
Pagina 3 van 8
4.e. Het beleid ten aanzien van de overwegen is, zoals reeds aangegeven in de antwoorden 3, 7, 8 en 9 in mijn brief van 9 september 20113 op de eerder gestelde vragen over de kwartierdienst op de Valleilijn, geen belemmering. Ik zie op grond van deze casus dan ook geen aanleiding om de regels op dit punt aan te passen. 4.f. Hoe komt u tot de conclusie dat het vigerende beleid geen belemmering vormt om tot kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding te komen, terwijl het resultaat van het onderzoek dat naar de Kamer is gestuurd tot nu toe een voorstel is voor een capaciteitsuitbreiding die juist NIET kosteneffectief is? 4.f. Ik heb nog geen definitieve uitspraak gedaan over de kosteneffectiviteit van de voorgestelde capaciteitsuitbreiding (zie het antwoord op vraag 1.). Voorts verwijs naar het antwoord op vraag 4.e. 5. Bent u bereid alsnog het onderzoek naar kosteneffectieve capaciteitsmaatregelen op de Valleilijn, conform het dictum van de motie Slob en Dijsselbloem over een kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn (Kamerstuk 32 500-A, nr. 31), af te ronden, waarbij: ook de variant uit vraag 10 van de eerder genoemde schriftelijke vragen van het lid Slob wordt meegenomen, zodat een goede vergelijking van de varianten mogelijk is; onder meer door een risicoanalyse kritisch wordt gekeken of de genoemde veiligheids- en geluidmaatregelen echt nodig zijn; het uitgangspunt een sobere variant is waarbij capaciteit (kwartiersdienst) en reistijd voorop staan? 5. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. Ik wacht eerst de vervolganalyse van de NMCA af. 6.a. Heeft u kennisgenomen van de antwoorden van Gedeputeerde Staten van Gelderland op schriftelijke vragen van het statenlid Plug over de Quick scan capaciteitsuitbreiding Valleilijn d.d. 23 augustus 2011 (zie bijlage)? 6.a. Ja. 6.b. Deelt u de mening van Gedeputeerde Staten van Gelderland dat het merendeel van de aanvullende maatregelen (geluid/veiligheid) niet proportioneel zijn, zeker als je deze vergelijkt met benodigde aanvullende maatregelen bij vergelijkbare kleine capaciteitsuitbreidingen op de weg? 6.b. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.a.
3
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Ons kenmerk IENM/BSK-2011/131964
Tweede Kamer 2011-2012, aanhangsel van de Handelingen 3612
Pagina 4 van 8