Rijksoverheid


Lezing van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, in de Spui25-serie `Narratives for Europe: stories that matter', op 8 november in Amsterdam

Dames en heren,

De titel van deze serie lezingen ­ `Narratives for Europe' ­ deed me denken aan een prachtig toneelstuk van Luigi Pirandello. In dit toneelstuk, geschreven in de roaring twenties van de vorige eeuw, zijn zes karakters wanhopig op zoek naar een auteur om hun levens vast te leggen in een script.

Eén van deze zes karakters zegt, en ik citeer: `Wie het geluk heeft als levend personage geboren te worden, hoeft zich niet om de dood te bekommeren. Hij sterft niet meer. De mens, de schrijver, het instrument van de schepping sterft, maar de geschapene sterft niet meer.'i Einde citaat.

De zoektocht naar Europese verhalen lijkt een beetje op deze queeste naar een auteur en een script. Het toont een verlangen om van Europa een onsterfelijk karakter te maken; het legt een sluimerend gevoel van onzekerheid bloot. Wat is Europa? Wat betekent het eigenlijk om Europeaan te zijn?

Velen zullen zeggen dat deze onzekerheid over de ware aard van Europa logisch is, nu we in zulke onzekere tijden leven. De machtsbalans in de wereld verschuift, nieuwe mogendheden komen op, de Europese Unie gaat van crisis naar crisis. Maar ik zou zeggen dat er in de geschiedenis nog nooit een periode is geweest waarin mensen tegen elkaar zeiden: wat is dit een rustige en overzichtelijke tijd. Dat vinden we altijd pas achteraf.

Neem de roaring twenties. In 1923 schreef Richard Coudenhove-Kalergi een boek met de titel Paneuropa ­ een vroeg pleidooi voor een verenigd Europa.ii De opkomst van Azië was één van



zijn belangrijkste argumenten voor eenwording, net als vandaag. Laten we de ogenschijnlijke dynamiek van dit moment dus vooral niet overschatten.

In Nederland, dames en heren, heeft het dominante verhaal over Europa de vorm van een tegenstelling. In deze tegenstelling staat Europa model voor verandering en is de natiestaat synoniem voor behoudzucht. De voorstanders van `meer Europa' heten eurofielen te zijn, terwijl hun tegenstanders tot eurosceptici worden gedoopt. In deze dichotomie praten wij over Europa.

Het is de hoogste tijd om dit tragische en soms verlammende misverstand achter ons te laten. Europa is simpelweg onze biotoop, en de Europese Unie is de institutionele vertaling van deze biotoop. Het is een beetje vreemd om je biotoop te vertalen in terminologie van eurofilie of euroscepsis. Met andere woorden: we leven in Europa en we moeten er, minimalistisch gezegd, het beste van maken. Maar liever nog zeg ik: laten we er iets goeds van maken. En wat dat goeds dan precies is, daar kun je met elkaar hartstochtelijk over van mening verschillen. Zoals het hoort.

Iets goed ervan maken, betekent voor ons allemaal ook een plaatsbepaling. Waar staan we? We moeten ons realiseren dat we enerzijds tot de kern van het institutionele Europa behoren, maar dat we na de uitbreiding van de Europese Unie wat meer in de marge liggen dan vroeger. Niet alleen doordat omringende landen als Groot-Brittannië opt-outs hebben bedongen en ­ net als Zweden ­ niet meedoen met de euro, maar juist ook door de Duitse eenwording. Ga maar na: Berlijn ligt nu eenmaal een stuk oostelijker dan Bonn, en Duitsland heeft er aan de oostkant belangrijke EU-partners bij gekregen.

Dat betekent meer werk om onze invloed, onze opvattingen tot gelding te brengen. En het betekent dat ook dat de identificatie met Europa, met de nieuwe lidstaten voor ons eenvoudigweg lastiger is. Het is ons minder vertrouwd.



Dames en heren,

Het ontbreken van een Europees volk, de afwezigheid van een Europese taal en het gemis van een gedeelde geschiedenis worden vaak gezien als serieuze obstakels voor Europese eenwording. Sommigen gebruiken deze feiten om de EU haar bestaansrecht te ontzeggen. Anderen zien het gebrek aan gemeenschappelijkheid juist als een serieuze bedreiging voor het vurig gewenste succes van de Europese Unie.

De eminente historicus Henk Wesseling heeft terecht opgemerkt dat ook de Europese natiestaten geen natuurverschijnselen zijn, maar scheppingen van de geest zijn. Ik citeer: `Als de Europese naties (...) producten zijn van wil en verbeelding (...), dan is het niet ook niet onmogelijk om een andere gemeenschap te willen en te bedenken, de Europese.'iii Einde citaat.

Ik denk dat Wesseling tot op zekere hoogte gelijk heeft. Maar welke verhalen zijn daarvoor nodig? Net als professor Karl Schlögel zei in zijn bijdrage aan deze serie lezingen, geloof ook ik dat hedendaags Europa andere verhalen nodig heeft dan het Europa van na de Tweede Wereldoorlog. Met `nie wieder Krieg' red je het simpelweg niet meer. In die zin ben ik het ook met Schlögel eens dat Europa vandaag meer behoefte heeft aan pragmatische politiek dan aan weidse vergezichten.

Trouwens, hoe moeten deze weidse vergezichten gestalte krijgen? Europeanen hebben de neiging over alles van mening te verschillen. Laat ik één veelzeggend voorbeeld geven. In een recent interview bejubelde de Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger het verdwijnen van de Europese binnengrenzen.iv Maar een andere gezaghebbende intellectueel, de nog niet zo lang geleden overleden historicus Tony Judt, lijkt deze ontwikkeling in zijn laatste boek juist te betreuren. Nabijheid kan zinsbegoocheling zijn, schrijft hij, soms is het beter met je buren een wederzijds gevoel van het vreemde te delen. Daarvoor, zegt Judt, hebben we een reis nodig ­ een tocht in ruimte en tijd waarin we symbolen van verandering en verschil kunnen registreren, symbolen als... de douane.v Precies het omgekeerde van wat Enzensberger zegt dus.



Als twee grote geesten over zo'n ogenschijnlijk eenvoudig onderwerp al van mening verschillen, hoe moeten weidse vergezichten over Europa dan ooit vorm krijgen? Enige voorzichtigheid is geboden. Maar toch. Toch kan Europa niet zonder enige vorm van inspiratie, zonder een vonk die overspringt. Waar moet die inspiratie vandaan komen? Hoe moet die vonk ontstaan?

Ik kom daar straks op terug. Maar eerst een anekdote over een Nederlandse voetballer die deze zomer verkaste van een club in onze Jupiler League naar een Bulgaarse topclub. Toen een journalist hem vroeg hoe de trainingen waren, antwoordde de spits en ik citeer: `Het zijn niet alleen maar boslopen, zoals je zou verwachten in Oost-Europa.' Tot zijn verbazing ging het er in Bulgarije eigenlijk best professioneel aan toe.vi

Deze anekdote illustreert perfect de dominantie van identity politics in Europa. De nadruk op identiteit leidt soms tot een wat verwrongen beeld van andere Europeanen. We hebben ten onrechte het gevoel door gevaarlijke gekken omringd te zijn ­ om de woorden van Willem Frederik Hermans maar eens te gebruiken. Dit zorgt eerder voor een behoefte aan afzondering, dan voor het weven van de draden die nodig zijn voor community building.

Natuurlijk wil ik niet beweren dat verschillen tussen Europeanen niet bestaan of dat deze verschillen irrelevant zijn. Maar het is juist de kracht van Europa dat deze verschillen een effectieve samenwerking niet in de weg hoeven te staan. Want naast de verschillen delen we een aantal belangrijke waarden.

Waarden die klinken als open deuren, die soms worden gereduceerd tot cliché, wat tegelijk ook veelzeggend is. Maar laten we niet vergeten dat deze waarden in andere werelddelen géén open deuren zijn. Over welke waarden heb ik het dan? Vrijheid. Gelijkheid. Democratie. Het belang van de rechtsstaat. Over deze waarden moeten we in Europa vaker spreken. Zij maken van Europa een bezielend project, een ideaal-in-uitvoering. Zij zorgen voor een vonk.



Ik weet dat sommige mensen cynisch zijn over gedeelde waarden. Zij concentreren zich liever op kleine verschillen, zelfs binnen landen. Zij zijn van mening dat de Groninger niet gewoon, maar irreparabel verschilt van de Fries. Sigmund Freud heeft dit fenomeen ooit treffend `het narcisme van de kleine verschillen' genoemd.vii Laten we deze kleine verschillen de plek geven die ze verdienen, namelijk: een plekje.

Verschillen hoeven gedeelde waarden niet te overschaduwen. Maar dit betekent uiteraard niet dat Europeanen hun identiteit moeten afleggen. Ieder mens schakelt dagelijks tussen verschillende identiteiten. Je bent lid van een gezin en van een familie. Je bent inwoner van een straat, een wijk, een stad, een streek, een land en een continent. Die identiteiten staan niet haaks op elkaar, maar lopen vloeiend in elkaar over.

Het moet dus mogelijk zijn om Nederlander in Europa te zijn. Sterker nog, hier staat er eentje. En als ik het kan, kunt u het ook.

Zijn we er dan? Nog niet helemaal. Door alle uitbreidingen van de Europese Unie in de afgelopen jaren, is identificatie met de Unie er niet gemakkelijker op geworden. Sterker, menigeen heeft al de nodige moeite zich met het Europees Parlement te identificeren. Het is ver weg en niet vertrouwd. En dat komt de legitimatie niet ten goede.

Daarom is een Europees project louter gebaseerd op gedeelde waarden niet genoeg. Er moet ook nadruk worden gelegd op een andere element: aan de ene kant is een verbonden Europa noodzakelijk om de internationale concurrentie aan te gaan, aan de andere kant hoort Europa ook beschutting te geven tegen al te gure winden van de globalisering. Zoals de Fransen zeggen: l'Europe qui protège. Een Europa dat kracht geeft en beschermt ­ ook dat verhaal is belangrijk.

Ik dank u wel. Mochten er vragen zijn, dan beantwoord ik die graag.



i

Luigi Pirandello, Zes Personages op zoek naar een Auteur. Het stuk moet nog geschreven worden, vertaling: Max Nord, Amsterdam 1963 ii Richard Coudenhove-Kalergi, Paneuropa, Wenen-Leipzig 1926 iii H.L. Wesseling, `Europa leeft als wij dat willen', NRC Handelsblad, 3 maart 2007 iv De Volkskrant, 29 oktober 2011 v Tony Judt, The Memory Chalet, London 2010 vi De Volkskrant, 20 juli 2011 vii Sigmund Freud, Massapsychologie en Ik-analyse, Amsterdam 1999






---- --