Sociaal gedrag tbs'er voorspelt recidivegevaar
Datum: 02 november 2011
De sociale relaties die een tbs'er aangaat tijdens zijn behandeling,
helpen de kans voorspellen dat hij recidiveert. Dat blijkt uit
onderzoek van de socioloog Ruud van der Horst, waarop hij 7 november
2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveert.
Van der Horst bracht honderden relaties tussen tbs'ers op vijf
afdelingen van forensisch psychiatrisch centrum Dr. S. van Mesdag in
Groningen in kaart. De `keuzes' die de patiënt-gevangenen maken in hun
vriendschappen, `zakelijke' banden, gelijkwaardige en ongelijkwaardige
relaties blijken allemaal wat te zeggen over probleeminzicht,
impulscontrole en vaardigheden. En die drie zeggen op hun beurt weer
wat over de kans dat een vrijgelaten tbs'er in herhaling vervalt. Van
der Horst: 'Met deze kennis kunnen we beter inschatten of iemand nog
een gevaar voor de samenleving vormt. Bovendien zou je het beïnvloeden
van dit relationele gedrag als instrument kunnen inzetten bij de
behandeling.'
Veiligheid burger
De belangrijkste grond voor het systeem van terbeschikkingstelling is
de veiligheid van burgers. Daarom worden forensisch psychiatrisch
patiënten voor langere tijd vastgezet en ondergaan ze psychologische
behandeling. Toch gebeurt het geregeld dat een tbs'er, vrijgelaten of
met verlof, zich schuldig maakt aan een nieuw misdrijf. Daarom dringt
de politiek aan op een goede inschatting van het recidivegevaar.
Persoonlijkheidsstoornis
Bekend was al dat sociale relaties van invloed zijn op iemands gedrag
en welbevinden. Dat geldt des te meer voor patiënten met een
persoonlijkheidsstoornis. Daarom onderzocht Van der Horst relaties van
deze groep patiënten in de setting van de kliniek, met als uitgangspunt
dat dat een betrouwbare spiegel is van hoe het met een patiënt gaat:
`Als je bijvoorbeeld ziet dat iemand steeds minder relaties aangaat die
horen bij gezond gedrag, of steeds onvriendelijker wordt, of dat hij
alleen maar gebruik maakt van anderen of zichzelf in grote mate laat
beïnvloeden, dan kun je ervan uitgaan dat deze patiënt zich niet goed
ontwikkelt. Op zo'n moment zou je misschien zelfs kunnen ingrijpen door
iemand in een andere sociale setting te plaatsen.'
Sociale Netwerk Analyse
Van der Horst werkte eerder twee jaar als onderzoeker in FPC Van
Mesdag. In die tijd werd ook de basis voor het onderzoek gelegd. Hij
bracht van vijf afdelingen alle een-op-een relaties tussen de
verschillende patiënten in kaart, op basis van inschattingen van het
personeel, middels een zogeheten Sociale Netwerk Analyse. Dat levert
per afdeling per soort relatie een kaart met twaalf stippen op die de
patiënten representeren, met hiertussen lijntjes die de relaties
aangeven: `Er zijn tal van soorten relaties. Het kan om vriendschappen
gaan, maar soms zijn relaties zuiver instrumenteel waarin de één
gebruik maakt van de ander, ook kan gedacht worden aan vertrouwens- of
invloedsrelaties. Het gaat er dus niet alleen om wie naar wie toetrekt,
maar ook wat de inhoud van de interactie is. Hiernaast is het
belangrijk om het totaalplaatje van relaties helder te krijgen, dat
geeft inzicht. Door stil te staan bij die relaties, bleek bovendien het
personeel zich meer bewust te worden van de relationele context van het
gedrag van patiënten.'
Haantjesgedrag
Van tien persoonlijkheidsstoornissen is gekeken of de kenmerken terug
te zien waren in de sociale omgang. Dat bleek vaak het geval: zo
onderhouden patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis meer
vijandigheids-, meer invloeds- en meer relationeel instrumentele
relaties. Soms kwam Van der Horst ook wel een verrassing tegen: `Bij de
narcisten die normaal impulsief en competitief zijn verwacht je
vijandigheid en haantjesgedrag. Maar omdat ze allemaal bij elkaar op
een afdeling zitten was het daar juist vriendelijk en gemoedelijk.'
Recidivegevaar
Het sociale netwerk van patiënten, de personen die ze opzoeken of juist
mijden en de manier waarop ze met elkaar omgaan, zegt niet direct iets
over het recidivegevaar, maar wel indirect. Het beïnvloedt drie
veranderbare factoren die worden gezien als bepalend voor het
inschatten van toekomstig recidivegedrag: inzicht in de eigen
problematiek, de mate van controle over de impulsen en (sociale)
vaardigheden. Dat zijn dan ook drie belangrijke factoren waar een
tbs-behandeling zich op richt. Vooral de laatste twee blijken sterk
samen te hangen met de sociale relaties die een patiënt onderhoudt. Dit
zijn tevens de domeinen die binnen de behandeling het eerst aangewend
worden voor interventie en uiteindelijk moeten leiden tot veranderingen
in gedrag dat uiting geeft aan probleeminzicht.
Instrument
Van der Horst verwacht dat tbs-klinieken met deze kennis een heel
nuttig handvat erbij hebben: `Het signaleren van probleemgedrag kan
veel specifieker en tevens door andere medewerkers dan alleen
gedragsdeskundige specialisten worden gedaan. Het zou een instrument
kunnen zijn die een plaats zou kunnen krijgen binnen het reguliere
behandeltraject in een fpc.'
Curriculum Vitae
Ruud van der Horst (Leiderdorp, 1975) studeerde sociologie aan de RUG,
en werkte van 2003 tot 2005 als onderzoeker aan FPC Dr. S. van Mesdag
in Groningen. Hij deed zijn promotieonderzoek aan het University Center
for Social Science Theory and Methodology (ICS). Sinds januari 2010
werkt hij op het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hij promoveert in de
Gedrags- en Maatschappijwetenschappen op het proefschrift 'Network
effect on treatment results in a closed forensic psychiatric setting.'
Promotor is prof.dr. T.A.B. Snijders, co-promotor dr. M. Spreen.
Rijksuniversiteit Groningen