Rijksoverheid


4 november 2011

Een praktische IPG-agenda en coherentierapportages

Geachte Voorzitter,

Graag bied ik hierbij de beleidsnotitie aan getiteld "De ontwikkelingsdimensie van prioritaire internationale publieke goederen". Dit gebeurt naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer in de motie van de Leden Ferrier/Dikkers (Kamerstuk 32 500 V-35, Kamerjaar 2010-2011). Deze notitie is het product van een interdepartementale schrijfgroep van de meest betrokken departementen. Het kabinet schetst hierin een praktische beleidsagenda met doelen en acties ter versterking van de ontwikkelingsdimensie van een aantal prioritaire publieke goederen (IPG's). De grote diversiteit van IPG's en de positie van Nederland nopen tot focus en internationale coalitievorming. Het kabinet sluit zich bij haar keuze van IPGprioriteiten aan bij de mondiale uitdagingen die de EU al selecteerde voor beleidscoherentie voor ontwikkeling. Deze zijn: i. handel en financiering; ii. klimaatverandering; iii. voedselzekerheid; iv. migratie; v. vrede & veiligheid. Deze 5 thema's zijn óf IPG's óf betreffen mondial e uitdagingen met een IPG-karakter. Het kabinet is van plan - na het overleg met uw Kamer - consultaties te starten met alle betrokken partijen over de nadere invulling en uitwerking van de praktische agenda. In deze brief ga ik ook kort in op de (on)mogelijkheden tot kwantificering van negatieve gevolgen van Nederlands beleid voor ontwikkelingslanden (zogenaamde public bads) en de zogenaamde coherentierapportages voor OS-partnerlanden. Ik doe dit naar aanleiding van mijn toezeggingen in het overleg met uw Kamer in juni 2011, meer in het bijzonder de verzoeken in de moties van de Leden Ferrier/Dikkers en El Fassed (Kamerstuk 32605 V, nr. 10, Kamerjaar 2010-2011). Ik heb een eerste verkenning laten uitvoeren naar de mogelijkheden tot kwantificering van de negatieve gevolgen van Nederlands beleid in partnerlanden. Deze verkenning bestond uit een literatuuronderzoek en consultaties met wetenschappers, internationale organisaties en donoren. Hieruit blijkt dat er (nog) geen betrouwbar e methodiek bestaat om een gezaghebbende kwantitatieve analyse te kunnen maken van de gevolgen van het beleid van een ontwikkeld land voor individuele ontwikkelingslanden, zoals gevraagd in de motie El Fassed.

Wel bestaan er vele sectorale, kwantitatieve studies (van o.a. de Wereld Bank, WTO, het Center for Global Development en Global Financial Integrity) die de lasten of baten berekenen van een handelsronde, klimaatadapatie, kapitaalvlucht, migratie, etc. Met behulp van econometrische modellen worden de kosten van incoherent beleid c.q. de voordelen van coherent beleid op mondiaal of regionaal niveau gekwantificeerd. Vaak leveren deze geaggregeerde sectorstudies geen kwantitatieve gegevens op over de gevolgen op landenniveau. Ook blijkt het niet goed mogelijk de cumulatieve gevolgen van het totale beleid van ontwikkelde landen op individuele ontwikkelingslanden te kwantificeren. Studies naar de gevolgen van incoherent beleid voor specifieke ontwikkelingslanden zijn veelal kwalitatief, sectoraal en anekdotisch van aard. Alle onderzoeken kampen met het probleem dat groei- en ontwikkelingsmogelijkheden van ontwikkelingslanden of belemmeringen daarvoor niet rechtstreeks kunnen worden toe geschreven aan het beleid van (bepaalde) ontwikkelde landen. De beleidsomgeving voor individuele landen is immers veelomvattend en complex; het gaat niet om een gecontroleerd experiment in een laboratorium. Ook het eigen beleid van ontwikkelingslanden speelt een belangrijke rol bij de verklaring van de uitkomst. Donoren, inclusief Nederland, hebben niettemin behoefte de effecten van beleids(in)coherentie voor ontwikkeling (Policy Coherence for Development) op het niveau van individuele ontwikkelingslanden inzichtelijker te maken. De OESO kondigt in zijn Raamwerk voor een ontwikkelingsstrategie voor de komende jaren aan dat evidence-based analyses zullen worden uitgevoerd naar de kosten van incoherent beleid en de baten van beleidscoherentie. Het DAC zal vanaf 2012 beginnen met dergelijke analyses op thematische (economisch, sociaal en milieu) basis. In lijn met de resultaten van deze verkenning en totdat er een betrouwbare methodologie in OESO-verband is ontwikkeld, zie ik wel mog elijkheden om de gevolgen van (in)coherent beleid voor ontwikkelingslanden kwalitatief beter in kaart te brengen en daarvan te leren. Dit raakt aan het verzoek van mevrouw Ferrier om coherentierapportages te laten opstellen over de Nederlandse partnerlanden. Ik ben van plan een inventarisatie te laten maken van de mogelijke gevolgen van (in)coherent beleid op ontwikkeling in onze partnerlanden. In het kader van de meerjarige strategische plannen (MJSP's) voor 2012-2015 is de ambassades in de partnerlanden gevraagd om meer informatie aan te leveren over belangrijke coherentiekwesties en mogelijke incoherenties in het Nederlandse of Europees niet-hulpbeleid. Op basis van de resultaten zullen drie landen worden uitgekozen voor diepgaander onderzoek naar coherentiekwesties en mogelijke raakvlakken met Nederlands, EU- of nationaal beleid. Gelet op de bovengenoemde methodologische beperkingen moet deze exercitie voorlopig worden beschouwd als "werk in uitvoering". In de coherentierappor tage die begin 2012, gelijktijdig met de EU-voortgangsrapportage over PCD, naar de Kamer zal worden gestuurd, zal ik de Kamer tevens informeren over de voortgang hierover.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

Ben Knapen