Rijksoverheid


Geachte voorzitter, Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de Tweede Kamer over de Begroting VWS 2012.

Hoogachtend,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. drs. E.I. Schippers

mw. drs. M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Pagina 1 van 1

Kamerstuknummer : 33000-XVI VWS-begroting 2012 Lijst van vragen Vragen aan Commissie : Regering : Volksgezondheid, Welzijn en Sport


1

Kan de minister een reactie geven op de bewering van Alzheimer Nederland dat binnen 15 jaar dementie de ziekte is met de hoogste zorgkosten in Nederland (zo'n 6 miljard per jaar)? A In Nederland hebben op dit moment naar schatting ruim 243.000 mensen dementie. Op basis van statistische gegevens zal het aantal mensen met dementie stijgen naar meer dan een half miljoen in 2040. Naarmate de ziekte verergert, zullen de mensen met dementie meer zorg nodig hebben. Dit zal leiden tot toename van de zorgkosten. Om deze ontwikkeling te beheersen is het noodzakelijk de dementiezorg goed geregeld te hebben. Hiertoe is, in vervolg op het Landelijk Dementie Programma, in 2008 het Programma Ketenzorg Dementie gestart. In dit programma werken zorgkantoren, zorgaanbieders, cliënten en de overheid aan een structureel aanbod van samenhangende, doelmatige en effectieve dementiezorg. Inmiddels wordt in vrijwel heel Nederland een dergelijk zorgaanbod ontwikkeld. Dit najaar wordt u per brief geïnformeerd over de stand van zaken rond dementie zorg en de vervolgstappen in de komende jaren. Welk bedrag aan gezondheidskosten is op dit moment gemoeid met dementie? A Het is lastig om het bedrag aan gezondheidskosten dat is gemoeid met dementie aan te geven, omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd. Het berekenen van deze kosten is afhankelijk van een aantal factoren. Deze betreffen de persoon zelf, zijn omgeving en het verloop van zijn ziekte, al dan niet gecombineerd met andere aandoeningen. Bij benadering bedragen de kosten vanuit AWBZ, Zvw en WMO op dit moment tezamen 3,9 miljard (bron: Alzheimer Nederland). Recent verschenen lovende verhalen in de media over de terugkeer van de wijkzuster. Uit de artikelen bleek dat hier stelseloverstijgend te werk is gegaan, het betrof zowel AWBZ, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als de Zorgverzekeringswet (Zvw). De investeringen die in een van de stelsel werden gedaan, leidden tot opbrengsten in andere stelsels. De baten komen dus niet per definitie bij de investerende partij terecht. Hoe is dit toch zo geregeld dat de investeringen van de grond zijn gekomen? A In opdracht van VWS voert ZonMw het programma Zichtbare Schakel uit. De bekostiging van de wijkverpleegkundige in dit programma loopt volgens een subsidie en niet via een van de stelsels. Het kosten/baten aspect is een relevant item in het programma waarbij ook wordt onderzocht hoe de wijkverpleegkundige het beste gepositioneerd kan worden. De betreffende instelling die in het nieuws is gekomen, neemt deel aan het ZonMw-programma. Op welke wijze gaat de regering voorkomen dat sportverenigingen of -bonden subsidiegeld gaan uitgeven aan gescheiden sporten, zoals bijvoorbeeld gescheiden zwemmen? A Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden De Liefde en Nieuwenhuizen (2011Z15734) wil dit kabinet gescheiden sporten, waarbij er geen contact mogelijk is tussen mannen en vrouwen, niet stimuleren. Gescheiden sporten is op zichzelf niet onwenselijk. In de meeste sporten vinden gescheiden competities voor mannen en vrouwen en voor jongens en meisjes plaats. Het kabinet vindt het wel onwenselijk wanneer mannen niet aanwezig mogen zijn als


2


3


4

vrouwen sporten of andersom. Bij het verlenen van subsidies voor sport en bewegen in de buurt wordt in beschikkingen daarom een passage opgenomen dat subsidiegeld niet mag worden aangewend voor gescheiden sporten waarbij de accommodatie gedurende de sport- en beweegactiviteiten niet toegankelijk is voor de andere sekse. Naast een passage in beschikkingen zal dit onderwerp ook in overleg met de Sport aan de orde komen. 5 In de bundel 'Een multidisciplinair perspectief op marktwerking in de zorg' van de Universiteit van Utrecht komt naar voren dat de regeldruk in de zorg met 230% is toegenomen. Kan een overzicht worden gegeven van alle extra regelgeving die sinds 2005 is ingevoerd? A In het onderzoek ligt de focus op een elftal wetten en daarbij behorende wetsartikelen, waarbij op basis van aantallen de conclusie is getrokken dat er een toename is van 230%. Wij bestrijden niet dat het aantal artikelen of het aantal woorden is toegenomen, maar wel dat het simpelweg turven van het aantal artikelen iets zegt over de effecten voor regeldruk. We zien namelijk dat de ontwikkeling van (ervaren) regeldruk niet primair vanuit wetgeving wordt ingegeven, maar dat regeldruk het geheel is van administratieve handelingen, voortkomend uit regelgeving, bedrijfseigen processen, uitvraag van brancheorganisaties, marktpartijen en verzekeraars. Daarnaast bestaat sinds eind 2002 een rijksbreed gehanteerd meetmodel, waarbij de ontwikkeling van administratieve lasten vanuit regelgeving wordt gevolgd. Hierbij heeft mijn ministerie voldaan aan de kwantitatieve doelstellingen van de toenmalige kabinetten Balkenende, door de administratieve lasten met bijna 25% te verminderen. Ook het huidige kabinet blijft inzetten op een verdere vermindering van regeldruk en zet in op een verbeterde dienstverlening van de overheid. VWS zal hier een substantiële bijdrage leveren, zoals recentelijk ook aan de TK is meegedeeld in de voortgangsrapportages vermindering regeldruk. Wij zetten ons daarbij zoveel mogelijk in om de uitvraag van informatie op dermate wijze vorm te geven, dat deze zoveel mogelijk aansluit bij de informatie die al voor handen is (bedrijfseigen) en die aansluit op de interne processen en systemen van ziekenhuizen en instellingen. Naar aanleiding van uw vraag over extra ingevoerde regelgeving is een inventarisatie gemaakt van het aantal wetten, amvb's en ministeriële regelingen die vanaf 2005 tot stand zijn gekomen. Het betreft naast de nieuwe Zorgverzekeringswet en de WMO voor het overgrote deel wijzigingen van bestaande regelgeving. Dit leidt tot onderstaand overzicht. Jaar 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Wetten 17 20 7 17 9 6 Amvb's 30 26 33 29 23 24 Regelingen 147 170 193 163 164 176

In algemene zin zien we wel dat juist door de grotere stelselwijzigingen, zoals de invoering van de Zorgverzekeringswet en de Geneesmiddelenwet heel veel regelgeving is verdwenen. Van de elf onderzochte wetten uit het door u genoemde onderzoek zijn er op dit moment al vijf verdwenen. Indien het voorstel van de Wet cliëntenrechten zorg wordt aangenomen en in werking treedt, zullen nog eens twee wetten uit de onderzochte lijst verdwijnen.

6

Op welke wijze stimuleert de regering dat alle kinderen die willen sporten ook daadwerkelijk kunnen sporten? Welk bedrag stelt de regering beschikbaar om er voor te zorgen dat kinderen die opgroeien in armoede lid kunnen worden van een sportvereniging of bijvoorbeeld een muziekschool? A In 2008 zijn het Rijk en gemeenten gestart met de impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties). Een combinatiefunctie is een functie waarbij een werknemer in dienst is bij één werkgever maar werkzaam is voor twee of meer sectoren: in dit geval onderwijs, sport en/of cultuur. Een van de doelstellingen van de huidige impuls is het stimuleren van sporten en bewegen onder schoolgaande jeugd. Momenteel herzien we het systeem van combinatiefunctionarissen ­ ook wel buurtsportcoach genoemd ­ om ze breder inzetbaar te maken binnen het programma Sport en Bewegen in de Buurt dat gericht is op het creëren van sportaanbod in de buurt voor iedereen. Het Jeugdsportfonds is tien jaar geleden opgericht en heeft als doel om zoveel mogelijk kinderen uit arme gezinnen in staat te stellen om lid te worden van een sportvereniging. Dit doen zij met private en publieke middelen (van gemeenten en provincies). De afgelopen jaren (2006-2010) heeft het Jeugdsportfonds van VWS subsidie gekregen om een landelijke infrastructuur op te bouwen en het jeugdsportfonds uit te rollen. Het Jeugdsportfonds is nog niet in heel Nederland operationeel. Gemeenten zijn namelijk zelf verantwoordelijkheid voor de invulling van hun armoedebeleid. Het landelijke armoedebeleid valt overigens onder de primaire verantwoordelijkheid van het ministerie van SZW. Het Jeugdsportfonds werkt hard aan landelijke naamsbekendheid om in de nabije toekomst zelf te kunnen voorzien in voldoende financiële middelen. Om ervoor te zorgen dat het Jeugdsportfonds de laatste slag te maken die nodig is om zelfstandig te kunnen functioneren, krijgt dit fonds voor de periode 2011 tot en met 2013 een extra subsidie van VWS van in totaal 500.000.

7

Wat zijn de geschatte meerkosten in de komende vier jaren die ontstaat in de zorguitgaven doordat meer zorgmijders terecht komen in crisiszorg, gedwongen opnames, suïcidebehandeling en doordat groter inzet van politie is vereist? A Er kan op dit moment geen eenduidig antwoord worden gegeven op deze vraag. Om die reden zal er een monitor uitgezet worden om de effecten op zorgmijding door de invoering van de eigen bijdrage te meten. Wat is de geschatte opbrengst in de komende vier jaren van de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, verminderd met de bijdragen van cliënten die afzien van behandeling? De netto geraamde opbrengst van invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz bedraagt 146,2 miljoen. Dit betreft het saldo van de opbrengst van de eigen bijdragen voor behandeling ( 144,2 miljoen) en de eigen bijdragen voor verblijf ( 11 miljoen), waarop het wegvallen van de geraamde eigen bijdragen voor behandeling aanpassingsstoornissen ( 9 miljoen) in mindering is gebracht. A In deze raming is geen rekening gehouden met eventuele zorgmijding door cliënten die afzien van behandeling. Het is niet per definitie slecht als cliënten afzien van behandeling. Bewust en zorgvuldig gebruik van zorg is juist ons streven. Zorgmijding wordt pas een probleem als dit mensen betreft die ziek zijn en er zonder medische hulp niet uit komen. De effecten op zorgmijding gaan wij monitoren. Waarom is een groot deel van de toezeggingen met betrekking tot de jeugdzorg nog niet uitgevoerd?

8

9

A Uw Kamer kan erop vertrouwen dat uw toezeggingen wordt uitvoerd. Middels de voortgangsbrief jeugdzorg van 7 juli 2011 is uw Kamer geïnformeerd over een reeks van toezeggingen en de voortgang op deze onderwerpen. Tijdens het AO over de stelselwijziging zorg voor jeugd zijn daar nog enkele toezeggingen aan toegevoegd. Indien een toezegging niet conform verwachting kan worden uitgevoerd, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. 10 Hoe wordt de gewenste klachtafhandeling (motie-Dijsselbloem 32 015 nr.35) verwerkt in het landelijk beleidskader? Komt er nu een landelijk uniforme klachtenregeling met waarborgen voor de onafhankelijkheid c.q. samenstelling van de bezwarencommissies? Tot welke verbeteringen heeft de betrokkenheid van de Nationale Ombudsman concreet geleid? A In het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg is vastgesteld dat provincies ervoor moeten zorgen dat een eenduidige en uniforme klachtafhandeling bij de bureaus jeugdzorg plaatsvindt. Leidend daarbij zijn de uitgangspunten die in de handreiking "Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg" van de Nationale ombudsman opgenomen zijn. De verbeteringen betreffen met name de routing van de klachten, wie kan klagen en de organisatie van de klachtprocedure. Dit moet leiden tot een goede en uniforme klachtafhandeling. In de Wet op de jeugdzorg is al aangegeven dat de leden van de bezwarencommissies niet werkzaam zijn voor of bij bureau jeugdzorg. Hoe gaat de regering bevorderen dat de mogelijkheid van de zogenaamde "lichte maatregel" die met het amendement (32 015 nr. 40) van het lid Dijsselbloem is opgenomen bij de Kinderbeschermingsmaatregelen van het BW gebruikt gaat worden in de praktijk? Vindt hierover overleg plaats met de Raad voor de kinderbescherming, de Bureaus Jeugdzorg en kinderrechters? A Naar de inhoudelijke, organisatorische en financiële gevolgen van dit en de andere door uw kamer bij dit wetsvoorstel aangenomen amendementen vindt op dit moment een zogenaamde ex-ante evaluatietoets plaats. Hierbij zijn zowel de door u genoemde ketenpartners in de jeugdbescherming betrokken als de voor jeugdzorg verantwoordelijke overheden. Dit onderzoek zal handvatten bieden voor de daadwerkelijke invoering van onder meer deze nieuwe kinderbeschermingsmaatregel. Onderzoek van iBMG stelt dat tussen de 5 en 10 procent van de gemaakte afspraken in de zorg niet wordt nagekomen. Het VUmc heeft het aantal no-shows met 40 procent teruggebracht door invoering van een Easy Remind Mail Service. Wat zijn, naast minder wachttijden, beter geïnformeerde patiënten, minder uitloop en minder overuren, de potentiële financiële besparingen van de inzet van een no-show Remind Service voor de gehele zorgsector, uitgesplitst naar ouderenen verplegingszorg, medisch-specialistische zorg, geestelijke gezondheidszorg en eerstelijnszorg? A Zorgaanbieders zijn niet gehouden om hierover structureel gegevens te verstrekken aan de overheid. Een precies en onderbouwd antwoord op deze vraag kan dus niet gegeven worden. Zorgbreed is de inschatting van iBMG dat circa 300 miljoen met no-show gemoeid is. Mogelijke kanttekening bij het onderzoek is dat in de tweedelijns medische specialistische zorg onderdeel uitmaakt van DBC's waarvoor de prijs van te voren vaststaat. Het al dan niet nakomen van afspraken verandert meestal niets aan de bij de zorgverzekeraar te declareren bedragen. Daarom is het niet één op één mogelijk om de genoemde bedragen te zien als potentiële financiële besparingen. Binnen de curatieve ggz ligt dit anders. Daar is de DBC en het bedrag dat de zorgaanbieder bij een verzekeraar voor een bepaalde behandeling kan declareren mede afhankelijk van de tijd die aan de behandeling is besteed. Vanaf 1-1-2012 kan een zorgaanbieder ­ in het geval van een no show van

11

12

de patiënt ­ de tijd die hij niet op een andere manier kan besteden niet meer registreren in de DBCsystematiek. Een aanbieder mag dan wel rechtstreeks bij de patiënt een declaratie indienen voor de verloren tijd. Een zorgaanbieder dient hierover zijn patiënten van te voren te informeren. Zo kan een behandelaar bij aanvang van de behandeling duidelijk maken of en wanneer een niet nagekomen afspraak gedeclareerd wordt. Deze maatregel maakt deel uit van het maatregelenpakket cGGZ voor 2012 (waarover u per brief van 10 juni jl. geïnformeerd bent en levert 20 miljoen op. Overigens geldt voor de overige zorgaanbieders (anders dan in de cGGZ) dat zij vrij zijn om zelf te bepalen of ze een no-show tarief in rekening brengen. Ook het bedrag is niet meer gekoppeld aan een vast tarief. Tot 2008 was hiervoor wel een vaststaand tarief van 40. 13 Hoeveel, en tegen welke betaling, zijn in 2010 en 2010 interim-managers werkzaam (geweest) bij de Bureaus Jeugdzorg? A Over inkomens van (interim)-managers bent u, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, geïnformeerd per brief van 29 juni 2011. In deze brief is aangegeven dat op basis van een inventarisatie van het IPO over de jaren 2009 en 2010 blijkt dat er geen (interim)-bestuurders bij een bureau jeugdzorg of een landelijk werkende instelling zijn die meer verdienen dan de 130%norm. Ook de lagere norm van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) wordt niet overschreden. Dit is overeenkomstig de Wopt-rapportage 2009 waarin geen bureaus jeugdzorg zijn vermeld. In de komende Wopt-rapportage over het jaar 2010 zijn volgens de inventarisatie door het IPO ook geen meldingen over de bureaus jeugdzorg te verwachten. Wanneer de Wopt-norm niet wordt overschreden, is er geen wettelijke plicht om de inkomens van (interim)-managers openbaar te maken. Wat is de momenteel de gemiddelde doorlooptijd van aanmelding bij het AMK en einde onderzoek? A In het 2e kwartaal 2010 was de gemiddelde doorlooptijd tussen aanmelding en einde onderzoek 9 weken. De wettelijke norm hiervoor is 13 weken. (Brancherapport 2010 Jeugdzorg Nederland, p 910.) Hoeveel Zorg en Advies Teams zijn er nu in het primair, voortgezet en middelbaar onderwijs? A Het NJi doet in opdracht van het ministerie van OCW jaarlijks onderzoek naar de ontwikkeling van de Zorg en Adviesteams en de dekkingsgraad in de verschillende onderwijssectoren. In mei 2011 zijn de gegevens over 2010 beschikbaar gekomen. In het primair onderwijs is sprake van bovenschoolse ZAT's, georganiseerd in regionale (WSNS)samenwerkingsverbanden van scholen. 67% van deze WSNS-samenwerkingsverbanden beschikte in 2010 over een ZAT of soortgelijk multidisciplinair casus-overleg. Daarmee bereiken zij ongeveer driekwart van de basisscholen (74%). Bij het voortgezet onderwijs meldt 96% van de schoollocaties dat zij over een ZAT beschikken. In 2010 beschikte in het middelbaar beroepsonderwijs 98% van de ROC's over een ZAT. Wanneer kan het tuchtrecht worden verwacht in de jeugdzorg? A De wettelijke borging van tuchtrecht is complexer dan gedacht. Wij verwachten in 2011 overeenstemming te kunnen bereiken met de stuurgroep professionalisering over de vormgeving. Dan kan het wetsvoorstel in 2012 bij uw Kamer worden ingediend. Hoe gaat de minister ervoor zorgen, dat er straks meer sprake zal zijn van level playing field in de contractering eerstelijnszorg? Deze ontbreekt nu tussen huisartsen en apothekers als het gaat om

14

15

16

17

het contracteren van zorg. (We hebben het dus niet over de levering van medicijnen) Denk daarbij aan basiszorg, zoals deze geboden wordt in het kader van medicatiebewaking, therapietrouw en medicatieveiligheid. A Farmaceutische zorg is functioneel omschreven. Zo kunnen de nieuwe prestaties in de extramurale farmaceutische zorg ook door huisartsen en andere zorgverleners worden uitgevoerd en gedeclareerd (met uitzondering van de prestatie `terhandstelling van een geneesmiddel dat uitsluitend verkrijgbaar is op recept bij de apotheek', omdat dit een aan apotheekhoudenden voorbehouden handeling is). Voor alle prestaties in de extramurale farmacie gelden vanaf 2012 vrije tarieven. Door apothekers is opgemerkt dat huisartsen een concurrentievoordeel zouden hebben nu vaste kosten van een huisarts door het inschrijftarief van huisartsen worden gedekt en zij daardoor een lagere prijs zouden kunnen vragen dan apothekers. Dit aspect zal expliciet worden meegenomen in een uitvoeringstoets van de Nederlandse Zorgautoriteit over de bekostiging van huisartsen en integrale zorg. 18 De huisarts kan deze zorg goedkoper aanbieden dan de apotheker. Immers, de patiënt hoeft, als hij bij de huisarts komt, geen eigen risicobedrag te betalen, als de huisarts deze zorg levert binnen het kader van de ketenzorg. Dat moet hij wel betalen wanneer hij voor dezelfde zorg aanklopt bij de apotheek. In principe vallen de kosten van farmaceutische zorg bij de huisarts ook ten laste van het eigen risico. Echter de kosten van de ketenzorg vallen niet ten laste van het eigen risico en daar kan de huisarts de kosten in laten wegvallen. Daarnaast kan de huisarts altijd uitwijken naar een consult. Zo kan de huisarts bij een astmapatiënt gratis bij het eerste gebruik de werking van het "puffertje" uitleggen en demonstreren. Zijn kosten vallen bij de patiënt buiten het eigen risico. Dat is niet zo bij de kosten die de apotheker hiervoor moet maken. Door de regelgeving van nu, moet de patiënt er bij de apotheek immers wel voor betalen. Dit veroorzaakt oneerlijke concurrentie tussen huisarts en apotheker. Wat gaat de minister hieraan doen? A Een huisarts kan deze zorg niet goedkoper aanbieden dan een apotheker omdat het eigen risico niet zou worden belast. Farmaceutische zorg geleverd door een huisarts valt immers onder het eigen risico en is niet opgenomen in de ketenbekostiging. Bij de invoering van het eigen risico is besloten zorg zoals huisartsen plegen te bieden niet onder het eigen risico te brengen. Voor een andere invulling van de reikwijdte van het eigen risico was geen steun in de Kamer. Ketenzorg is hiervan ook uitgezonderd, omdat ketenzorg vooral betrekking heeft op zorg die huisartsen plegen te bieden. Als een huisarts een advies geeft dat valt onder de zorg die huisartsen plegen te bieden is dit uitgezonderd van het eigen risico. Het tarief dat hij daarvoor in rekening mag brengen, is een tarief dat behoort tot de tarieven die huisartsen in rekening mogen brengen. Als een huisarts een farmaceutisch consult aangewezen acht, gaat het niet om zorg die huisartsen, maar om zorg die apothekers plegen te bieden. Indien het echt om een dergelijk advies gaat, zal de betreffende huisarts ook het tarief voor een farmaceutisch advies in rekening kunnen brengen. In dat geval vallen de kosten daarvan ook binnen het eigen risico. Immers, in de Zvw is sprake van een functiegericht omschreven systeem. Dit brengt met zich dat zorg niet voorbehouden is aan de zorgverleners die deze zorg doorgaans plegen te bieden. Dit brengt ook met zich dat zorgverzekeraars in hun polis kunnen regelen dat ook andere zorgverleners een dergelijke vorm van zorg kunnen bieden. Voor het eigen risico betekent dit dat, ongeacht de vraag wie de hulp feitelijk verleent, het eigen risico aansluit bij de omschrijving van de zorgverlener die de zorg doorgaans pleegt te bieden. In het gegeven voorbeeld bepaalt de huisarts of bij een advies sprake is van zorg die een huisarts pleegt te bieden of dat sprake is van een zogenaamd farmaceutisch consult. De zorgverzekeraar bepaalt vervolgens of terecht een farmaceutisch consult in rekening is gebracht. Door apothekers is opgemerkt dat huisartsen een concurrentievoordeel zouden hebben nu vaste

kosten van een huisarts door het inschrijftarief van huisartsen worden gedekt en zij daardoor een lagere prijs zouden kunnen vragen dan apothekers. Dit aspect zal expliciet worden meegenomen in een uitvoeringstoets van de Nederlandse Zorgautoriteit over de bekostiging van huisartsen en integrale zorg. Overigens zal een zorgverlener niet zonder meer allerlei extra diensten of consulten in rekening kunnen brengen zonder dat hier contracten met zorgverzekeraars aan ten grondslag liggen waarbij zorgverzekeraars de kwaliteit en de toegevoegde waarde van de dienstverlening een rol zullen laten spelen. Zorgverzekeraars zullen daarnaast prijs stellen op samenwerking tussen apothekers en huisartsen bij de farmaceutische dienstverlening. 19 Zorgverzekeraar Achmea heeft bij het contracteren van ketenzorg in de Eerste Lijn een voorkeur uitgesproken voor het zgn. koptarief. Partners in de keten worden niet gecontracteerd via een zorgmakelaar (vaak de huisarts), maar worden in de keten gecontracteerd met één op ééncontracten tussen verzekeraar en zorgleveranciers. Deelt de minister de voorkeur bij het contracteren via het koptarief? A Bij de invoering van de nieuwe bekostiging van zorg voor Diabetes, COPD en cardio-vasculair risico per 1 januari 2010 is een overgangsperiode in acht genomen van drie jaar. In die periode kan naast de integrale bekostiging ook gebruik worden gemaakt van de zgn koptariefbekostiging. De bekostiging van chronische zorg gedurende de overgangsperiode is onderwerp van evaluatie. Wij hebben op dit moment geen uitgesproken voorkeur voor een bepaalde handelwijze. Wij wachten de uitkomst van de evaluatie af. Een politieke partij is voor afschaffing van het preferentiebeleid bij geneesmiddelen voor wat betreft de generieke middelen. In plaats daarvan zou een LPG systeem (laagste prijs garantie) moeten worden ingevoerd. Is de minister hiervan ook een voorstander? A Het preferentiebeleid zorgt, in tegenstelling tot een in te voeren laagste prijsgarantie, voor de gewenste dynamiek in de prijsvorming en voor prijsconcurrentie. In het Regeerakkoord is opgenomen dat het preferentiebeleid dient te worden voortgezet om de geneesmiddelenprijzen onder controle te houden. Het afschaffen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars is dan ook niet aan de orde. Kan de minister aangeven welk deel van de patiënten die nu nog in de Eerste Lijn thuis worden behandeld met dure geneesmiddelen straks, na de overheveling van de behandeling met dure medicijnen naar de ziekenhuiszorg, voor de behandeling opgenomen moeten worden? A Wij gaan er vanuit dat dit voor geen enkele patiënt het geval hoeft te zijn. Bij de overheveling van dure specialistische geneesmiddelen vallen deze behandelingen voortaan als medischspecialistische zorg onder de ziekenhuisfinanciering. Dit neemt niet weg dat ook in de nieuwe situatie de patiënt desgewenst de zorg thuis kan blijven ontvangen. Van ziekenhuizen en zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij dit mogelijk maken. Naar mijn informatie is de ziekenhuissector zich hier ook van bewust en bereidt men zich hier ook op voor. Zoals uit het antwoord op vraag 21 blijkt gaan we ervan uit dat een dergelijke verschuiving zich niet zal voordoen. Omdat de eerstelijnshulp nu altijd veel goedkoper zal zijn dan de tweedelijnshulp straks, de volgende vraag: kan de minister voorspellen welke kostenstijging uit deze verschuiving van eerstelijnsbehandeling naar tweedelijnsbehandeling zal voortkomen? A Zoals uit het antwoord op vraag 21 blijkt gaan we ervan uit dat een dergelijke verschuiving zich niet zal voordoen

20

21

22

23

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel om te komen tot een EPD verworpen omdat het LSP (landelijk schakel punt) niet veilig genoeg en fraudegevoelig is beoordeeld door en onderzoek van de UvA. De minister vraagt nu betrokken partijen in de zorg om te komen tot een herstart van het LSP. Kan de minister meedelen, op welke argumenten de minister nu kan veronderstellen dat het toekomstig LSP wel veilig kan functioneren? A Zorgaanbieders moeten een dossier bijhouden van hun patiënt. Dat vereist de Wet geneeskundige behandeloverenkomst (WGBO). Dat kan een elektronisch dossier zijn. De uitwisseling van gegevens moet voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de WGBO. De landelijke infrastructuur is ontworpen binnen deze uitgangspunten. De landelijke infrastructuur is de afgelopen jaren onderworpen aan hacktesten. Uitwisseling van relevante gegevens op beschermde wijze met in achtneming van de privacywetgeving is de taak van zorgaanbieders. Ook wanneer zij dit via een doorstart van de landelijke infrastructuur vormgeven. Na de verwerping van het wetsvoorstel EPD is Nictiz gevraagd te verkennen hoe onze betrokkenheid bij het LSP zorgvuldig kan worden afgebouwd. De koepels van zorgaanbieders voor apothekers en huisartsenzorg hebben vervolgens aangegeven de infrastructuur te willen behouden. Nictiz heeft het draagvlak en de wettelijke basis voor een doorstart verkend. Nictiz en de koepels hebben aangegeven dat de organisatie en uitwisseling van gegevens bij een eventuele doorstart volledig aan de wettelijke eisen zal moeten voldoen. Hierbij is de zienswijze van het College Bescherming Persoonsgegevens richtinggevend. Begin november verwachten wij door Nictiz nader te worden geïnformeerd over de concrete plannen. Het is aan de toezichthouders (IGZ en CBP) om toezicht te houden op de naleving van de WGBO en de Wbp.

24

Klopt het dat er afgelopen jaar 2,397 miljard aan pgb is toegekend, waarvan 2,166 miljard is gebruikt waardoor er een meevaller is van 231 miljoen? Waarom is dit niet opgenomen in de begroting? A Nee, er was geen sprake van een meevaller van 231 ml. In 2010. In de pgb-brief van 21 juni 2011(TK, vergaderjaar 2010-2011, 30 597, nr. 196) is gemeld, dat een belangrijk ervaringsgegeven is dat ongeveer 10% van het pgb niet wordt uitgegeven en dat het kabinet hier rekening mee houdt in de raming en de bekostiging. Vandaar dat in het jaarverslag 2010 (pag. 145) en in de begroting 2012 (pag. 90) het bedrag van 2.157,5 mln. is vermeld. Dit is het bedrag inclusief de onderbesteding van 10%. Het bedrag van 2.157,5 mln, dat opgenomen is in de begroting, wijkt 0,4% af van de definitief vastgestelde pgb-subsidie van 2.166. Hoeveel zorgboeren worden er uitsluitend door een pgb bekostigd? A Bij de Federatie Zorg en Landbouw zijn ca. 800 zorgboeren aangesloten. Volgens de Federatie werkt ongeveer een kwart van deze 800 zorgboeren alleen of nagenoeg alleen met cliënten die de hen geleverde zorg bekostigen met een PGB. Het aantal zorgboeren dat voor een belangrijk deel werkt met cliënten met een PGB wordt door de Federatie geschat op een percentage tussen de 35 en de 50. Daarbij moet worden aangetekend, dat niet iedereen, die in een agrarische of groene omgeving zorg aanbiedt, al dan niet gefinancierd met het PGB, bij de Federatie is aangesloten. Op 5 september jl. is het convenant `Investeringen Langdurige Zorg 2011 -2015' gesloten met veldpartijen. Voor de inhoud van het convenant verwijzen we naar het convenant en de brief die

25

hierover naar uw Kamer is gestuurd.1 Momenteel worden door partijen voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van het convenant. De extra middelen komen per 1 januari 2012 voor de sector beschikbaar. Van de structurele investering van 852 miljoen wordt 636miljoen aangewend om in alle sectoren de maximum ZZP-tarieven met een gelijk percentage op te hogen.2 Door het hogere ZZP-tarief krijgen zorginstellingen meer financiële ruimte. Hiermee wordt het financieel mogelijk om 12.000 extra medewerkers op te leiden en aan te nemen bovenop de autonome groei van het zorgpersoneel. Het zal een uitdaging worden voor zorginstellingen om er daadwerkelijk voor te zorgen dat deze 12.000 medewerkers er komen. Niet al deze medewerkers zullen meteen voor handen zijn. Door medewerkers eerst op te leiden en door slim te werven, bijvoorbeeld onder specifieke doelgroepen, moet het lukken om deze doelstelling te realiseren. Op 31 december 2013 moet de ambitieuze doelstelling van 12.000 extra medewerkers, zoals verwoord in het convenant, gerealiseerd zijn. Voor de nulmeting wordt uitgegaan van het moment waarop de middelen vrij komen. Dat is 1 januari 2012. Voor het bepalen van de nulmeting sluiten wij aan bij het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Op dit moment vindt overleg met het onderzoeksprogramma plaats om de methode voor het bepalen van de nulmeting vast te stellen. Hierbij zal ook de autonome groei worden meegenomen. Zodra de benodigde gegevens voor de nulmeting over het aantal werknemers in de zorg beschikbaar komen zal de nulmeting worden uitgevoerd. Dit zal in het voorjaar van 2012 gebeuren. Met het sluiten van het convenant hebben alle betrokken convenantpartijen afspraken gemaakt over de aanwending van deze middelen. Hierbij is het uitgangspunt dat alle middelen doelmatig worden besteed en worden aangewend voor de doelstellingen van het convenant. 26 In de beleidsagenda VWS 2012 staat niets over de persoonlijke zorgvergoeding voor mensen die in eigen regie de zorg in de AWBZ willen regelen. Wordt de begroting op dit punt aangepast? A In de begroting is een overzicht gegeven van de uitgaven pgb en AWBZ voor de komende jaren. Hierbij is voor 50 mln. rekening gehouden met het extra beroep dat nieuwe cliënten gaan doen op zorg in natura als gevolg van het beperken van de PGB regeling voor verblijfsgeïndiceerden. De aanvullende vergoedingsregeling is onder stringente voorwaarden een alternatief voor zorg in natura. Deze middelen (ook 50 mln.) zijn al gereserveerd binnen de uitgaven die in de begroting 2012 zijn voorzien. Op 31 oktober jl. is de Kamer schriftelijk nader geïnformeerd over de vergoedingsregeling persoonlijke zorg. Op welke wijze denkt de staatssecretaris de keuze voor een pgb (vergoeding met trekkingsrechten via het zorgkantoor) t.o.v. zorg in natura (zin) te realiseren. Wordt dit bepaald door het zorgkantoor/zorgverzekeraar of heeft de cliënt hierin eigen regie? Stel een zorginstelling heeft ruimte (onderproductie) wordt de cliënt dan gedwongen daar de zorg in zin af te nemen? A In de brieven van 15 september jl. (TK, vergaderjaar 2010-2011, 25 657, nr. 84) en 31 oktober jl. is een vergoedingsregeling persoonlijke zorg beschreven voor mensen met een substantiële zorgvraag, waarvoor het zorgkantoor geen adequate zorg heeft. In deze brieven is aangegeven dat toegang alleen mogelijk is als het zorgkantoor heeft vastgesteld dat er geen adequate zorg 1 2 DLZ/KZ-3079710

27

Additioneel aan de 636 miljoen wordt ook 74 miljoen beschikbaar gesteld voor het stagefonds en wordt 142 miljoen toegevoegd van de contracteerruimte AWBZ.

voorhanden is. Er geldt "zorg in natura, tenzij". Daarmee is het niet de cliënt, maar het zorgkantoor die deze beslissing neemt. Of eventuele beschikbare zorg ook passend is zal worden beoordeeld op basis van de zorgvraag van de cliënt. Dit is een inhoudelijke afweging en een eventuele onderproductie bij een zorginstelling speelt hierbij geen rol. 28 In hoeverre blijven vormen van begeleiding mogelijk via een pgb of vergoedingsregeling zoals innovatieve oplossingen bij mensen met een langdurige zorgvraag (bijvoorbeeld opvang op zorgboerderijen etc,) in kader van instandhouding van eigen regie? A Zoals in mijn programmabrief langdurige zorg van 1 juni 2011 (TK, vergaderjaar 2010-2011, 30 597, nr. 186) en de brief over decentralisatie van taken naar en groei in de Wmo van 23 september 2011 (TK, vergaderjaar 2011-2012, 30 597, nr. 206) heb aangekondigd zal vanaf 1 januari 2013 de functie Begeleiding voor mensen met een extramurale AWBZ-functie worden gedecentraliseerd naar de gemeenten. Vanaf 1 januari 2014 is iedereen met een ondersteuningsvraag voor de functie begeleiding aangewezen op ondersteuning vanuit hun gemeente. Daarmee vervallen aanspraken op begeleiding in de AWBZ voor iedereen met een extramurale AWBZ-indicatie. Het is vervolgens aan de gemeente om invulling te geven aan hun compensatieplicht in het kader van de Wmo. Voor mensen met een verblijfsindicatie blijft begeleiding onderdeel van de AWBZ. Voor de jaren 2012 en 2013 blijft het voor huidige mensen met een pgb mogelijk om extramurale begeleiding in te kopen vanuit hun pgb. Daarnaast is in de pgb-brief van 15 september jl. (TK, vergaderjaar 2010-2011, 25 657, nr. 84) een vergoedingsregeling persoonlijke zorg aangekondigd voor mensen met een substantiële zorgvraag, waarvoor het zorgkantoor geen adequate zorg heeft. De Kamer is per brief van 31 oktober jl. nader geïnformeerd over de uitwerking van de vergoedingsregeling. Voor wat betreft het pgb: hoe denkt de staatssecretaris de vergoedingenregeling praktisch vorm te geven? Om welke criteria voor zorgkantoren gaat het precies? Hoe kan ze waarborgen dat dit echt op 1 januari a.s. allemaal goed geregeld is? A De Kamer is per brief van 15 september jl. (TK, vergaderjaar 2010-2011, 25 657, nr. 84) in hoofdlijn geïnformeerd over de vergoedingsregeling persoonlijke zorg die vanaf 1 januari 2012 geïntroduceerd zal worden. In de brief van 31 oktober jl. is de Kamer nader geïnformeerd over de uitwerking van de vergoedingsregeling. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar deze brief. Kan de minister aangeven wat de geschatte opbrengsten in de komende vier jaren zijn van de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, verminderd met de bijdragen van cliënten die afzien van behandeling? (M.a.w. is er een raming van het aantal cliënten dat afziet van behandeling dan wel het aantal zorgmijders?) A Zie antwoord 7 Wat zijn de geschatte meerkosten in de komende vier jaren die ontstaat in de zorguitgaven doordat meer zorgmijders terecht komen in crisiszorg, gedwongen opnames, suïcidebehandeling en doordat groter inzet van politie is vereist? A Zie antwoord 7 Kan de minister aangeven voor welke groepen verzekerden de eigen bijdrage verblijf (pag. 79) van 145 per maand is bedoeld? Is deze bijv. ook bedoeld voor verzekerden die nu aangewezen zijn op de zak- en kleedgeldregeling? A Deze eigen bijdrage gaat gelden voor verzekerden van 18 jaar en ouder die ten laste van de

29

30

31

32

zorgverzekering verblijven in een instelling in verband met zorg zoals psychiaters of klinischpsychologen plegen te bieden. De zak- en kleedgeldregeling is op deze verzekerden niet van toepassing. Die speelt alleen bij de eigen bijdrage voor zorg met verblijf op grond van de AWBZ. 33 Wat is de geschatte opbrengst voor deze nieuwe eigen bijdrage voor verblijf, verminderd met de kosten van inning door het CAK? A De geschatte opbrengst voor deze bijdrage bedraagt: 11 miljoen per jaar. Het CAK voert de inning van deze bijdrage niet uit en heeft dus ook geen uitvoeringskosten. Wat is de geraamde opbrengst van de verhoging van de eigen bijdrage voor de eerstelijnspsychologische zorg in de komende vier jaren en de geraamde minderkosten voor het omlaag brengen van het aantal zittingen? A De geraamde opbrengst van de verhoging van de eigen bijdrage voor de eerstelijnspsychologische zorg bedraagt 6,8 miljoen. De geraamde opbrengst van het terugbrengen van het aantal binnen de Zvw vergoede zittingen van acht naar vijf bedraagt 10 miljoen. Wat zijn de geraamde meerkosten van het aantal tweedelijns behandelingen voor cliënten die niet afdoende in de eerstelijnspsychologische zorg worden geholpen in de komende vier jaren? A Er zijn geen meerkosten geraamd voor het aantal tweedelijnsbehandelingen voor clienten die niet afdoende in de eerstelijnspsychologische zorg worden geholpen. Mijn beleid is er op gericht de eerstelijnszorg, oftewel de Basis GGZ de komende jaren te versterken. Daartoe is de NZa in juli jongstleden verzocht om een uitvoeringstoets. In december 2011 komt de NZa met haar advies. Begin 2012 wordt u geïnformeren over het beleidsvoornemens hieromtrent. Hoe denkt de minister onderzoek naar en introductie van nieuwe weesgeneesmiddelen te stimuleren na het wegvallen van de Stuurgroep Weesgeneesmiddelen? A Het ministerie van VWS stimuleert via verschillende wegen de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen en de introductie van deze geneesmiddelen in Nederland ook na 2011, het jaar waarin de subsidie voor de Stuurgroep Weesgeneesmiddelen ten einde loopt. Het meerjaren ZonMw-programma Priority Medicines weesgeneesmiddelen en zeldzame ziekten is in 2011 van start gegaan en heeft een budget van 13,4 miljoen. Het doel van dit programma is specifiek het onderzoek naar en de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te stimuleren. Het programma is gericht op wetenschappelijke instituten en op het MKB in de biomedische sector. Van het genoemde bedrag van 13,4 miljoen is 4 x 100.000 bestemd voor praktische zaken die resteren na beëindiging van de Stuurgroep Weesgeneesmiddelen aan het eind van dit jaar. Deze taken zijn indirect gerelateerd aan het onderzoeksprogramma en hebben betrekking op praktische aspecten zoals bijvoorbeeld een aanspreekpunt vormen voor personen en instellingen die niet direct de weg weten bij de verschillende relevante veldpartijen. Een andere taak is het betrokken blijven bij de Europese ontwikkelingen die niet rechtstreeks onder het ministerie van VWS vallen. Algemene aspecten rond de zeldzame ziekten zullen nog meer dan voorheen geagendeerd worden bij het Forum Biotechnologie en Genetica (FBG). Ook voor het FBG stelt het ministerie van VWS financiële middelen beschikbaar. Weesgeneesmiddelen worden Europees geregistreerd en zijn daarom direct beschikbaar in Nederland na registratie. Ook zijn er regelingen voor de vergoeding van deze altijd zeer dure geneesmiddelen. De minister kondigt een wijziging aan van de Wet medisch Wetenschappelijk Onderzoek in verband met de aanbevelingen van de Commissie Doek. Hoe snel kan de Kamer dit voorstel tegemoet zien?

34

35

36

37

A Naar verwachting zal het voorstel ter wijziging van de WMO in de tweede helft van 2012 aan uw Kamer worden aangeboden. Het standpunt geeft de hoofdlijnen van de wetswijziging. Deze vragen om zorgvuldige uitwerking. Die uitwerking moet met veldpartijen en uitvoerders worden afgestemd. Vervolgens kost de procedure voor de Ministerraad zes weken en moet daarna voor de advisering door de Raad van State en het opstellen van het nader rapport op minstens drie maanden worden gerekend. 38 Wat kost de Wmo jaarlijks? A Gemeenten geven ca. 4,7 miljard uit in het kader van de Wmo (Zie p.109 en 110 van de begroting 2012). Wat gaat de Wmo vanaf 2012 kosten? A De uitgaven in het kader van de Wmo worden gedaan door gemeenten en verantwoord in de Gemeenteraden. Gemeenten verstrekken informatie over hun begroting aan het CBS. De gemeentebegrotingen 2012 zijn nog niet vastgesteld, waardoor het CBS nog geen beeld kan geven van de begrote uitgaven van gemeenten in het kader van de Wmo in 2012. Wat kost de zorg in verzorgingshuizen jaarlijks, uitgesplitst per provincie? A Algemeen De gereguleerde marktwerking in de zorg moet leiden tot een beter systeem van gezondheidszorg, stimuleren tot verhoogde efficiëntie en leiden tot betere kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister van VWS is hiervoor systeemverantwoordelijk. Om alle `spelers' in het zorgveld tot zijn recht te laten komen is voor de financiële informatievoorziening voor de bepaling van de uitgaven onder het BKZ een getrapte informatieaanlevering tot stand gekomen. Verzekeraars en instellingen leveren gegevens aan de zogenoemde gegevensleveranciers; verzekeraars leveren de financieringsgegevens aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en verzekeraars en instellingen leveren de budgetgegevens aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Het CVZ (fondsbeheerder) en de NZa (marktmeester) zijn vanuit hun rol verantwoordelijk voor de microgegevens. Zij leveren op hun beurt geaggregeerde gegevens aan bij VWS, die verwerkt worden in de budgettaire stukken. Bij de gegevens die VWS ontvangt van de gegevensleveranciers wordt geen onderscheid naar doelgroep of provincie gemaakt. De Minister is immers systeemverantwoordelijk. Mede hierdoor is voor de artikelindeling in de VWS-begroting ook niet vast te stellen welk deel van de begrote zorgkosten is toe te delen aan een betreffende doelgroep of provincie. Voor de ZZP-productieafspraken is wel een overzicht per zorgkantoor beschikbaar (zie onder). Care In 2009 is de bekostiging van de intramurale AWBZ-zorg ingrijpend veranderd. Vanaf dat moment is de zorgzwaartebekostiging door middel van ZZP's ingevoerd. Met ingang van 2010 worden zorgaanbieders ook daadwerkelijk bekostigd op basis van ZZP's. De bekostiging van de intramurale zorg is daardoor niet meer direct gekoppeld aan de instelling maar aan de cliënt. Daarmee is vanuit een aanbodgericht systeem van bedden/plaatsen overgegaan naar een vraaggestuurd systeem van ZZP's. Door deze overgang is de zorgvraag van de cliënt centraal komen te staan. Daarnaast komt het steeds vaker voor dat aanbieders in de langdurige geestelijke gezondheidszorg (ggz) , de gehandicaptenzorg (ghz) en verpleging en verzorging (v&v), ook zorg kunnen leveren over de `sectoren' heen. Zo kan een van oudsher als ggz geclassificeerde instelling ggz-, ghz- en v&v-zorg

39

40

contracteren. De totale uitgaven van een "sector" worden hierdoor steeds minder relevant. Uiteindelijk gaat het om de vraag hoeveel er nu geleverd is aan ggz-, ghz- en v&v-zorg, in plaats van hoeveel een van oudsher als ggz, ghz of v&v geclassificeerde instelling aan totale zorg geleverd heeft. Mede door deze ontwikkelingen heeft VWS haar registratie van 2010 aangepast in de volgende niveaus1: * ZZP's geestelijke gezondheidszorg * ZZP's gehandicaptenzorg * ZZP's verpleging en verzorging * Extramurale zorgprestaties * Dagbesteding en vervoer * Kapitaallasten2 * Overige zorg in natura 1 Hier is aangesloten bij de NZa-beleidsregels 2 Vanaf 2012 worden integrale tarieven ingevoerd door de kapitaallasten gefaseerd op te nemen in de zzp- tarieven Overzicht ZZP-productieafspraken 2010, per zorgkantoor: ZZP- productieafspraken 2010, per zorgkantoor (bedragen x 1.000.000) ZZP's ggz ZZP's ghz ZZP's v&v Achmea Zorg 214,8 702,2 1.235,3 Agis Zorgverzekeringen 290,2 609,8 1.194,8 CZ 273,9 832,0 1.660,4 De Friesland Zorgverzekeraar 50,5 172,6 300,6 Menzis zorg en inkomen 118,6 533,5 1.012,5 Salland Verzekeringen 17,5 62,7 87,3 Univé Zorgverzekeraar 27,3 182,3 226,9 VGZ 173,0 682,3 914,6 Zorgverzekeraar DSW 19,4 133,8 208,8 Zorgverzekeraar Trias 20,6 133,5 273,5 Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid 39,9 288,2 331,9 Totaal 1.245,6 4.332,9 7.446,6 Cure Vanaf 2012 maken de academische ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra met betrekking tot de ziekenhuisgerelateerde uitgaven en uitgaven aan medisch specialisten in loondienst onderdeel uit van de sector instellingen voor medisch specialistische zorg. Binnen deze sector worden de verschillende soorten instellingen niet meer onderscheiden om substitutie tussen verschillende soorten medisch specialistische instellingen beter mogelijk te maken. VWS heeft haar registratie voor ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief aangepast naar de volgende niveaus: * Academische component * Overig curatieve zorg * Instellingen voor medisch specialistische zorg * Vrijgevestigde medisch specialisten Een toelichting op de nieuwe sectoren binnen de care en cure is ook in de begroting 2012 terug te vinden (pagina 188-191). 41 Wat kost de zorg in verpleeghuizen jaarlijks uitgesplitst per provincie? A

Zie antwoord 41 42 Wat kost de zorg in de thuiszorg jaarlijks uitgesplitst per provincie? A Zie antwoord 41 Wat kost de zorg in de gehandicaptenzorg jaarlijks uitgesplitst per provincie? A Zie antwoord 41 Wat kost de GGZ jaarlijks, onderverdeeld per doelgroep en provincie? A Zie antwoord 41 Wat kost de zorg in lokale ziekenhuizen jaarlijks per provincie? A Zie antwoord 41 Wat kost de zorg in academische ziekenhuizen jaarlijks? A Zie antwoord 41 Wat kost de zorg in zelfstandige behandelklinieken jaarlijks per provincie? A Zie antwoord 41 Welke uitgaven vallen precies onder de post Eigen bijdrage Zvw en hoe hoog kunnen deze zorguitgaven individueel zijn? A De post Eigen bijdragen Zvw in tabel 2 betreft de opbrengst van de eigen bijdragen zoals die met ingang van 2012 in de geestelijke gezondheidszorg zullen gelden. Het gaat hierbij om de verhoogde eigen bijdragen per zitting eerstelijns psychologische zorg, de eigen bijdrage per DBC voor de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg en de eigen bijdrage voor verblijf in een GGZ-instelling van 145 per maand (ingaand na de eerste maand verblijf). Bij de eigen bijdrage voor verblijf gaat het om de besparing op kosten die de verzekerde zonder verblijf ook zou maken. De betreffende verzekerde zal er dus niet 145 per maand op achteruit gaan. Deze eigen bijdragen kunnen in individuele gevallen de volgende maxima bedragen: - voor de eerstelijns psychologische zorg: 100 per jaar - voor de eerstelijns psychologische zorg indien het een internetbehandeltraject betreft: 50 per jaar - voor de eigen bijdrage per DBC: 100 voor een DBC tot 100 minuten en 200 voor een DBC vanaf 100 minuten. Voor de eigen bijdragen per DBC geldt een maximum van 200 per jaar.

43

44

45

46

47

48

49

Welk bedrag werd er in 2011 precies gereserveerd voor huisartsenopleidingen, en welk bedrag zal er voor 2012 worden gereserveerd? Hoeveel huisartsen worden hiermee opgeleid? A In de ontwerpbegroting 2011 was 133,7 miljoen gereserveerd voor de huisartsenopleiding. In 2011 waren in totaal 1.848 personen in opleiding. In de ontwerp-begroting 2012 is een bedrag van 144,1 miljoen gereserveerd. Naar verwachting zijn in 2012 1.979 personen in opleiding tot huisarts. Hoeveel is er voor 2012 precies gereserveerd voor zorgopleidingen in het BKZ? Wat waren de

50

terugontvangsten Zorgopleidingen in 2010 en 2011? A Voor de zorgopleidingen in het BKZ die behoren tot de eerste en tweede tranche van het zogenoemde Opleidingsfonds is in de ontwerp-rijksbegroting 2012 een bedrag van 857,5 miljoen gereserveerd. In 2010 is 68,3 miljoen teruggevorderd (naar aanleiding van subsidie-vaststellingen 2009) en in 2011 47,8 miljoen (naar aanleiding van subsidie-vaststellingen 2010). Voor de zorgopleidingen in het BKZ die behoren tot het Fonds Ziekenhuis Opleidingen, dat in 2011 van start is gegaan, is in de ontwerp-begroting 2012 een bedrag van 117,9 miljoen gereserveerd. De eerste terugontvangsten als gevolg van de subsidieafrekening zullen in 2012, na afloop van het subsidiejaar 2011, kunnen plaatsvinden. Voor de huisartsenopleiding, die met ingang van 2012 tot het BKZ wordt gerekend, is in de ontwerpbegroting 2012 een bedrag van 144,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is 1,4 miljoen teruggevorderd (naar aanleiding van de subsidie-vaststelling 2009) en in 2011 3,5 miljoen (naar aanleiding van de subsidie-vaststelling 2010). 51 Hoeveel budget wordt er per jaar overgeheveld van de Rbg-eng naar het BKZ in verband met de overheveling van de huisartsopleiding? Is dit budget dekkend voor de huisartsopleiding? A In de ontwerp-begroting 2012 is een structureel bedrag van 144,1 miljoen voor de huisartsenopleiding gereserveerd. De daarmee verband houdende overheveling van Rbg-eng naar het BKZ is structureel verwerkt en vindt niet per jaar plaats. Dit budget is dekkend voor de subsidiëring van de huisartsenopleiding. Zijn er cijfers beschikbaar de van substitutie van de tweede naar de eerstelijn, waardoor 'het onnodige gebruik van dure specialistische zorg' vermeden wordt? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, hoe groot is die substitutie en hoe groot is de besparing van de totale zorgkosten? Is er een raming gemaakt voor de besparing door deze substitutie voor de komende jaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop is deze raming gebaseerd? A Er is in Nederland, voor zover bekend, geen publiek onderzoek gedaan naar de concrete opbrengsten van substitutie. Wel zijn onderzoeken bekend waarbij er theoretische schattingen gedaan zijn naar de opbrengsten van substitutie. Uit onderzoek van Hollingsworth e.a. (Medical Care 2011; 49(1)) blijkt dat een groot deel van de (na)behandeling van chronisch zieken in de tweede lijn in de eerste lijn terecht zou kunnen. Op basis van een onderzoek van Plexus uit 2010 naar eerstelijns diagnostiek zijn mogelijk (forse) besparingen haalbaar indien beleid erop gericht is om eerstelijnsdiagnostiek te versterken. Op dit moment doet het RIVM in opdracht van de Evaluatiecommissie integrale bekostiging zorg voor chronisch zieken onderzoek naar (onder andere) de kostenbesparingen als gevolg van de introductie van de integrale bekostiging op 2010. In haar eerste rapportage (februari 2011) waarschuwt de commissie dat definitieve antwoorden over de mate waarin kostenbesparingen optreden niet zichtbaar zullen zijn binnen de periode waarin de commissie werkzaam is (20102012). Verder is recent een opdracht verstrekt aan het RIVM om onderzoek te doen naar het substitutiepotentieel van een aantal verrichtingen en aandoeningen. Overigens kunnen zorgverzekeraars zelfstandig inzicht verkrijgen in het substitutiepotentieel op basis van gegevens van hun eigen verzekerden. Kan de verdeling van de Nederlandse bevolking naar 20 kostenklassen, dat wil zeggen de 5% goedkoopste mensen tot en met de 5% duurste mensen, gepresenteerd worden?

52

53

A Onderstaande twee tabellen geven een raming van de verdeling van de Zvw-kosten naar verschillende kostenklassen, uitgesplitst in 18+ en 18-, voor 2012. De eerste kolom geeft de verschillende kostenklassen weer. Dat wil zeggen: 0-5% staat voor de 5% van de bevolking met de minste kosten, 96-100% staat voor de 5% van de bevolking met de meeste kosten. De tweede kolom geeft de totale kosten per kostenklasse weer. De goedkoopste 5% van de bevolking maken gezamenlijk 44 miljoen euro aan kosten. De 5% van de bevolking met de meeste kosten maken gezamenlijk bijna 16 miljard euro aan kosten. De derde kolom geeft het aandeel in de totale kosten per kostenklasse weer. De 5% van de bevolking met de minste kosten maken gezamenlijk 0,1% van de totale zorgkosten. De 5% met de meeste kosten maken gezamenlijk bijna 50% van de totale zorgkosten. De laatste tabel geeft de gemiddelde kosten per persoon weer. Iemand in de categorie 5% met de minste kosten, maakt gemiddeld 66 euro aan kosten. Iemand in de categorie 5% met de meeste kosten maakt gemiddeld bijna 24.000 euro aan kosten. Wellicht ten overvloede: deze tabellen geven de verdeling van zorgkosten over één jaar. Het betreft dus een momentopname. Het is over het algemeen niet zo dat iemand jaar in jaar uit in dezelfde kostenklasse zal vallen. Het ene jaar zal iemand veel kosten maken, het andere jaar minder kosten. Over een langere periode is de verdeling van zorgkosten een stuk minder scheef. Het totaal aan kosten onderstaande tabellen telt niet op tot de totale bruto-Zvw uitgaven in de begroting. Dit komt doordat sommige onderdelen van de begroting niet kunnen worden toegewezen aan bepaalde personen. Het gaat dan met name om de academische component en een deel van de kosten in het buitenland. De tabellen zijn gebaseerd op het ramingsmodel voor het verplicht eigen risico, waarin wordt gewerkt met data uit de risicoverevening.

Verdeling 18+ Kostenklasse 0-5% 6-10% 11-15% 16-20% 21-25% 26-30% 31-35% 36-40% 41-45% 46-50% 51-55% 56-60% 61-65% 66-70% 71-75% 76-80% 81-85% 86-90% Totale kosten in miljoenen euro's 44 50 62 76 95 121 152 192 254 331 418 527 665 852 1.108 1.488 2.043 2.905 Aandeel kostenklasse Gemiddelde kosten per in de totale kosten verzekerde in euro's 0,1% 66 0,2% 75 0,2% 94 0,2% 115 0,3% 143 0,4% 181 0,5% 228 0,6% 289 0,8% 381 1,0% 497 1,3% 627 1,6% 792 2,1% 999 2,7% 1279 3,5% 1663 4,6% 2233 6,4% 3067 9,1% 4362

91-95% 96-100% Totaal

4.733 15.955 32.070

14,8% 49,8% 100%

7105 23955 2.408

Verdeling 18Kostenklasse 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% 100% Totaal Totale kosten in Aandeel kostenklasse Gemiddelde kosten per miljoenen euro's in de totale kosten verzekerde in euro's. 13 0,3% 75 20 0,5% 113 21 0,5% 122 25 0,7% 146 27 0,7% 156 31 0,8% 179 35 0,9% 200 39 1,0% 224 44 1,1% 253 50 1,3% 287 57 1,5% 330 67 1,7% 384 78 2,0% 452 94 2,4% 544 117 3,0% 673 148 3,8% 851 195 5,0% 1.124 277 7,2% 1.597 458 11,8% 2.639 2.070 53,5% 11.924 3.866 100% 1.114

54

Op welke feiten is gebaseerd dat een stijging van de zorguitgaven een probleem is en een structurele aanpak dus noodzakelijk? Tot welke hoogte is de stijging van de zorguitgaven feitelijk geen probleem, in de zin dat het juist meer toevoegt aan het welzijn van de burger dan dat het de economische groei afremt? Welk onderzoek wijst dit uit? A De collectieve zorguitgaven stijgen elk jaar. Het ligt in de verwachting dat de collectieve zorguitgaven ook in de toekomst blijven stijgen. Deze groei kan problematisch worden als de collectieve zorguitgaven harder blijven groeien dan de economie. De collectieve zorguitgaven nemen dan als percentage van het BBP toe. Het gaat dus niet om de stijging van de uitgaven als zodanig, maar om het tempo van de stijging. De groei van de economie moet op termijn voldoende zijn om de stijging van de zorguitgaven op te vangen. De collectieve zorguitgaven worden immers gefinancierd uit premies en belastingen. Te hard stijgende zorguitgaven leiden dus in eerste instantie tot hogere premies, hogere belastingen en/of een hogere staatsschuld. Hogere belastingen en premies hebben een remmend effect op de economie via de band van de arbeidsparticipatie; naarmate men minder overhoudt van een extra verdiende euro zal men minder bereid zijn extra te werken. Wanneer we de zorgstijging volledig financieren uit hogere belastingen en premies zal ons nationaal inkomen in 2040 daarom 4% lager zijn dan wanneer de belastingen niet toenemen (zie http://www.cpb.nl/publicatie/presentatie-health-spending-andpublic-finance).

Dit effect kan worden voorkomen of uitgesteld door op andere collectieve uitgaven te bezuinigen. Hierdoor loopt de belasting- en premiedruk minder hard op. Dat heeft wel tot gevolg dat we minder kunnen uitgeven aan andere publieke zaken als onderwijs, sociale zekerheid en veiligheid. Omdat de zorguitgaven zo hoog zijn in vergelijking met de andere overheiduitgaven, zijn de benodigde bezuinigingen om de stijgende zorgkosten op te vangen groot (deze kabinetsperiode nemen de zorguitgaven naar verwachting met 15 miljard toe). Bezuinigen om de stijging van de zorguitgaven te financieren leidt dus al snel tot pijnlijke maatregelen. De zorg levert ook veel op. Veel van deze baten komen bij het individu terecht (`je beter voelen', `langer leven'), andere baten dragen ook bij aan de maatschappij (`meer kunnen werken', `meer kunnen zorgen'). Bijna alle kosten dragen we echter met zijn allen: de zorg wordt grotendeels collectief gefinancierd. Niet alle (individuele) baten leiden ook tot collectieve baten. Een hogere levensverwachting levert de maatschappij alleen iets op wanneer de inrichting van de maatschappij hier ook op aangepast wordt. Dit betekent bijvoorbeeld dat je de pensioenleeftijd omhoog moet als we langer leven: anders kost langer leven de samenleving vooral extra geld. De vraag is verder of alle aanvullende uitgaven aan zorg tot evenredig veel extra baten leiden. Elke euro extra aan de zorg geeft niet per definitie extra baten. Dit hangt af van de vraag waar de extra euro in wordt geïnvesteerd. Het kabinet zet deze kabinetsperiode vooral in op het verbeteren van doelmatigheid en de effectiviteit van de zorg opdat iedere euro premie maximale zorg oplevert. 55 Kan een onderbouwing worden gegeven hoe er door de inzet van 852 miljoen twaalfduizend extra medewerkers aan de slag gaan? Welk aantal in 2011 is precies de nulmeting en welke groei van dit aantal kan men als autonoom beschouwen? Waar worden deze medewerkers vandaan gehaald? Op 5 september jl. is het convenant `Investeringen Langdurige Zorg 2011 -2015' gesloten met veldpartijen. Voor de inhoud van het convenant wordt verwezen naar het convenant en de brief die naar uw Kamer hierover is gestuurd.3 Momenteel worden door partijen voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van het convenant. De extra middelen komen per 1 januari 2012 voor de sector beschikbaar. A Van de structurele investering van 852 miljoen wordt 636miljoen aangewend om in alle sectoren de ZZP-tarieven met een gelijk percentage op te hogen.4 Door het hogere ZZP-tarief krijgen zorginstellingen meer financiële ruimte. Hiermee wordt het financieel mogelijk om 12.000 extra medewerkers op te leiden en aan te nemen bovenop de autonome groei van het zorgpersoneel. Het bepalen van de autonome groei van het personeel in de intramurale langdurige zorg zal mede op basis van het prognosemodel, dat het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn ontwikkelt, gedaan worden. De autonome groei zal samen met de nulmeting bepaald worden. Het zal een uitdaging worden voor zorginstellingen om er daadwerkelijk voor te zorgen dat deze 12.000 medewerkers er komen. Niet al deze medewerkers zullen meteen voor handen zijn. Door medewerkers eerst op te leiden en door slim te werven, bijvoorbeeld onder specifieke doelgroepen, moet het lukken om deze doelstelling te realiseren. Op 31 december 2013 moet de ambitieuze doelstelling van 12.000 extra medewerkers (aangenomen of in opleiding) gerealiseerd zijn. Voor de nulmeting gaan we uit van het moment waarop de middelen vrij komen. Dat is 1 januari 2012. Voor het bepalen van de nulmeting wordt aangesloten bij het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Op dit moment vindt 3 4 DLZ/KZ-3079710

Additioneel aan de 636 miljoen wordt ook 74 miljoen beschikbaar gesteld voor het stagefonds en wordt 142 miljoen toegevoegd van de contracteerruimte AWBZ.

overleg met het onderzoeksprogramma plaats om de methode voor het bepalen van de nulmeting vast te stellen. Zodra de benodigde gegevens voor de nulmeting over het aantal werknemers in de zorg beschikbaar komen zal ik de nulmeting uitvoeren. Dit zal in het voorjaar van 2012 gebeuren. Met het sluiten van het convenant hebben alle betrokken convenantpartijen afspraken gemaakt over de aanwending van deze middelen. Hierbij is het uitgangspunt dat alle middelen doelmatig worden besteed en aangewend worden voor de doelstellingen van het convenant. 56 Betekent een structurele aanpak van de stijgende zorguitgaven dat alleen aandacht geschonken wordt aan een hervormingsproces van de zorg of wordt er ook geinvesteerd in de beheersing van de kosten op de langere termijn? Zo ja, op welke wijze en kan aangegeven worden welke besparingen op de langere termijn worden verwacht van investeringen in preventie? A Het kabinet investeert zeker in beheersing van kosten op de langere termijn. Diverse beleidsmaatregelen uit het Regeerakkoord dragen hieraan bij. Bijvoorbeeld door het vergroten van de risico's voor verzekeraars in de curatieve zorg en het overhevelen van de begeleiding van de AWBZ naar de Wmo. Voorts spreken wij de spelers in de zorg nadrukkelijk aan op hun verantwoordelijkheid voor de kostenontwikkeling van de zorg: de akkoorden die zijn gesloten met de instellingen voor medisch specialistische zorg en met de vrijgevestigde medisch specialisten gaan uit van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de volumegroei. Samen met de minister van Financiën is daarnaast een Ambtelijke `Taskforce Beheersing Zorguitgaven' ingesteld. Deze Taskforce rapporteert over haar bevindingen medio 2012. Daarnaast is de SER advies gevraagd over de toekomst van de zorg en ook het CPB werkt op ons verzoek aan een programma `Toekomst Zorg'. Al deze activiteiten hebben tot doel ons goed voor te bereiden op beslissingen die de groei van de zorg naar een houdbaar pad brengen. Juist omdat het probleem van de stijgende zorguitgaven groot is én steeds groter wordt, staan wij ook open voor beheersingsstrategieën die minder traditioneel zijn. Preventie is wellicht zo'n strategie. In die zin zal dit dan ook worden meenomen in de programma's die nu uitstaan. Wij merken daar wel meteen bij op dat we hier geen overdreven verwachtingen van moeten hebben. Ruim twee jaar geleden heeft het RIVM in een literatuurstudie over de kosten van preventie laten zien dat maar weinig preventieve strategieën echt op de lange termijn kostenbesparend zijn. Wel kunnen ze doelmatig zijn door extra gezondheidswinst en bijdragen aan vergrotend maatschappelijk draagvlak door bijv. verlaging ziekteverzuim. Dat is ook de reden dat dit kabinet investeert in preventie. Denk bijvoorbeeld aan de darmkankerscreening, een forse investering (oplopend tot ruim 60 miljoen in 2015), maar wel kosteneffectief en van grote waarde voor de kwaliteit van leven van de patiënt. 57 Wat wordt verstaan onder een "betaalbare premie"? Welk percentage van het inkomen wordt als maximum gezien voor "betaalbaar"? A Onder een betaalbare premie wordt verstaan een premie bij een zo efficiënt mogelijke organisatie van de zorg, waarbij kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg worden gegarandeerd. Zorg en gezondheid worden steeds belangrijker. Mijn beleid is er op gericht om de zorg betaalbaar te houden. Desalniettemin nemen de uitgaven aan zorg, zoals overal elders in de wereld, sneller toe dan het inkomen. Het inkomensaandeel van de zorgpremie en andere uitgaven aan zorg is daarom geen vast gegeven. Het kabinet beziet elk jaar het totale inkomensbeeld en maakt zodanige keuzes

dat de uitgaven aan zorg als betaalbaar kunnen worden aangemerkt. Wat uiteindelijk de grenzen zijn is uitkomst van politieke afwegingen die gesteund worden door de bevolking. De kosten van zorg zijn immers niet voor jezelf, maar wij kennen een omslagstelsel waar jong en gezond meebetaalt aan de behandeling van zieke mensen. Dat vraagt solidariteit en daarvoor is draagvlak in de samenleving essentieel. 58 Wat betekenen de 12.000 banen erbij per 2014 per zorgaanbieder? Hoeveel aanbieders in de V&V sector zijn er, hoeveel bedden in de intramurale psychiatrie en hoeveel in de verstandelijk gehandicaptenzorg? Welke toename van het aantal handen aan het bed kan per 2014 worden verwacht? A De extra middelen (structureel 636miljoen) waarmee de 12.000 extra medewerkers dienen te worden gerealiseerd komen voor de zorgaanbieders beschikbaar via een ophoging van de ZZPtarieven. Het bedrag dat per aanbieder beschikbaar is zal dus variëren afhankelijk van het aantal ZZP-geïndiceerde cliënten waarvoor de zorgaanbieder zorg levert. Het aantal extra medewerkers dat per aanbieder kan worden aangenomen varieert hiermee ook. In 2010 hebben 914 zorgaanbieders in de V&V productieafspraken ingediend bij de NZa. In 2011 is er tot nu toe een productie afgesproken van 158.000 bedden in de V&V, van 25.000 bedden in de GGZ en 72.000 bedden in de gehandicaptensector.5 De ambitie over de 12.000 extra medewerkers eind 2013, zoals aangegeven in het convenant, blijft onverminderd van kracht. 59 Is de investering van 852 miljoen, waarvan 636 miljoen binnen de afspraken van een convenant, voor opleidingen en 12000 extra medewerkers in de zorg voor ouderen, gehandicapten en chronisch psychiatrische patiënten de vraag naar personeel in de langdurige zorg met 12.000 extra fte's uit te breiden, of is het de bedoeling uit te blijven gaan van de bestaande trendmatig te verwachten vraag naar zorgpersoneel, en de intensivering te gebruiken voor het vervullen van 12000 (bestaande) vacatures? Wordt het bedrag dat is vrijgemaakt voor scholing van medewerkers ook ingezet voor opleidingen die beter zijn ingericht op dementiezorg? Welk deel van het budget is daarvoor bestemd? A Het doel van de structurele investering van 636 miljoen is om er zorg voor te dragen dat er 12.000 extra zorgmedewerkers beschikbaar komen, additioneel aan de autonome ontwikkeling. Het gaat hier dus niet om het vervullen van bestaande (of ontstane) vacatures als gevolg van een toename van de zorgvraag. De 636 miljoen is ook additioneel aan de middelen die beschikbaar zijn gesteld om aan de toenemende zorgvraag te voldoen. Hiermee wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan de sector. Met de investering van 636 miljoen worden de ZZP -tarieven verhoogd in de verschillende sectoren. Het is aan zorginstellingen zelf om, binnen de kaders van het convenant, invulling te geven aan de extra investeringen en een keuze te maken welk extra personeel voor welke doelgroepen worden opgeleid en aangenomen. Het is op voorhand dus niet precies te zeggen hoeveel middelen zullen worden aangewend voor het opleiden en aannemen van personeel ten behoeve van cliënten met dementie. Gezien de hoogte van het bedrag dat jaarlijks beschikbaar wordt gesteld en de daarmee samenhangende mogelijkheden van het bieden van extra kwaliteit voor cliënten met dementie is de verwachting dat dit een substantieel deel zal zijn. Zoals aangegeven worden met de 636 miljoen de ZZP-tarieven opgehoogd. De extra investeringen zullen worden aangewend voor cliënten met een verblijfsindicatie. Dit zijn cliënten die in een instelling verblijven en cliënten die ervoor kiezen de zorg via een VPT (Volledig Pakket Thuis) thuis te

ontvangen. Een klein deel van de middelen zal daarom beschikbaar komen voor cliënten die voor een VPT kiezen. Onder deze groep kunnen zich ook cliënten bevinden met dementie. 60 Wat is de stand van zaken met betrekking tot de 12000 extra medewerkers in de zorg? A Zie antwoord 55 Hoeveel medewerkers in de zorg zijn er dit jaar ontslagen vanwege bezuinigingen? Wat is uw raming van het aantal medewerkers dat komend jaar in de zorg zal worden ontslagen als gevolg van bezuinigingen? A Wij wil benadrukken dat we in deze kabinetsperiode niet bezuinigen maar juist investeren in de zorg. Zo zal de autonome groei van de zorgvraag worden gefaciliteerd, zetten we middelen in voor een kwaliteitsimpuls in de langdurige zorg en passen we nominale nullijn voor 2011 in de collectieve sector niet toe op de zorg. Voor deze kabinetsperiode is de verwachting dat het (bruto) budgettair kader zorg met ongeveer 15 miljard toeneemt. Data over ontslagen zijn lastig te vergaren. Dit komt omdat verschillende bronnen dienen te worden samengevoegd. Het CBS heeft daarom alleen data tot het ontslagjaar 2007. In 2007 zijn 3,8 mensen per 1.000 medewerkers ontslagen om bedrijfseconomische redenen. Eind 2012, begin 2013 heeft CBS gegevens over het ontslagjaar 2008. We hebben geen ramingen omtrent het aantal ontslagen in de zorg voor de komende jaren. Het UWV kon ons nog de volgende informatie verstrekken (alleen betreffende de thuiszorg): in 2010 heeft het UWV drie meldingen collectief ontslag ontvangen betreffende 582 werknemers. Dit heeft geleid tot in totaal 326 ingediende ontslagaanvragen, waarvan 318 zijn verleend. In 2011 zijn tot 1 september door UWV drie meldingen collectief ontslag ontvangen betreffende 1069 werknemers. Dit heeft geleid tot 395 ingediende ontslagaanvragen (stand 1 september 2011), waarvan 294 zijn verleend. Een deel van de aanvragen loopt nog. Het UWV signaleert dat in veel gevallen het aantal uiteindelijk ingediende ontslagaanvragen een stuk lager uitkomt dan in de melding collectief ontslag is aangekondigd. Oorzaak is dat een deel van de werknemers aan de slag gaat bij een nieuwe zorgaanbieder, een deel zelf ontslag neemt of het dienstverband wordt met wederzijds goedvinden beëindigd. Er wordt in de zorg dus niet bezuinigd en derhalve is er ook geen sprake van bezuinigingsgerelateerde ontslagen. Dit is ook te zien in het aantal banen dat erbij is gekomen in de periode 2005 ­ 2010. Per saldo zijn er 162.000 banen in de zorg en welzijnsector bijgekomen. 62 Hoeveel mensen werken er in de langdurige zorg? A Op dit moment wordt door het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn de laatste hand gelegd aan de werkgelegenheidscijfers over 2011. Zij zullen in het voorjaar 2012 beschikbaar komen. Volgens de meeste recente werkgelegenheidscijfers werkten er in 2009 in totaal 614.000 personen in de langdurige zorg (VVT, Gehandicaptenzorg en 1/3 GGZ). Dit betreft zowel Verpleegkundig, Sociaalagogisch en Verzorgend (VOV) personeel als ondersteunend personeel. In het voorjaar van 2012 wordt de nulmeting in het kader van het Convenant Investeringen Langdurige Zorg aan uw Kamer toegezonden. 63 Hoeveel geld van de 636 miljoen. voor opleidingen en 12.000 medewerkers uit het Convenant Investeringen Langdurige Zorg wordt besteed aan dementiepatiënten die thuis wonen?

61

A Zie antwoord 59 64 Welk bedrag is er gemoeid met kostenbesparende maatregelen, gericht op het zolang mogelijk deelnemen aan de samenleving van mensen met dementie en voorkomen dat zij in een te vroeg stadium afhankelijk worden van instellingszorg? Kunt u dat bedrag specificeren? A Aanbieders kunnen voor het aanbieden van samenhangende dementiezorg gebruik maken van de beleidsregel Ketenzorg dementie. Hiervoor is in 2012 10,5 mln beschikbaar. De middelen worden onder meer ingezet voor financiering van casemanagement en de kosten van ketenregisseurs. Casemanagement wordt door veldpartijen gezien als een belangrijke bijdrage in het uitstellen van de opname in een instelling. In het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg wordt op dit moment een onderzoek verricht naar de effectiviteit van casemanagement bij dementie. De resultaten hiervan zullen medio 2012 beschikbaar zijn. Zorgverzekeraars gaan de AWBZ uitvoeren. Hoe risicodragend worden de zorgverzekeraars bij deze uitvoering van de AWBZ? A Conform het Regeer- en Gedoogakkoord zal vanaf 1 januari 2013 de uitvoering van de AWBZ over worden genomen door zorgverzekeraars voor hun eigen verzekerden. Met het wetsvoorstel UAZ (Uitvoering AWBZ door Zorgverzekeraars) wordt het mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars de AWBZ niet risicodragend uitvoeren. Het Kabinet heeft besloten dat een risicodragende uitvoering niet zal plaatsvinden gedurende deze kabinetsperiode. Het besluit om over te gaan op risicodragende uitvoering wordt overgelaten aan een volgend kabinet. Van welke structurele kostenbesparingen door specialisatie wordt uitgegaan? In welk jaar zullen deze gerealiseerd zijn? A Specialisatie is geen doel op zich. Verwacht wordt dat spreiding en specialisatie van ziekenhuisfuncties met name bewerkstelligd zullen worden waar dit vanuit kwaliteit, doelmatigheid en innovatie wenselijk is. Omdat wij ervan uit ga dat bij specialisatie efficiënter, doelmatiger en veiliger gewerkt wordt, zal dit zeker bijdragen aan een beheerstere volumegroei. Dit thema maakt dan ook belangrijk onderdeel uit van het Hoofdlijnenakkoord tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Zelfstandige Klinieken Nederland, Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Meer specialisatie kan daarom ook gezien worden als een van de manieren die bijdragen aan een beheerste uitgaven ontwikkeling zoals overeen gekomen in het Hoofdlijnenakkoord. Dat geldt evenzeer voor spreiding, spreiding van zorg naar wijken en buurten. Ook hier is kwaliteit van zorg weer de motor van het proces. Daarnaast zal deze zorgverlening ook doelmatiger en efficiënter zijn dan nu het geval is. 67 Uit welk onderzoeken blijkt dat de macro-uitgaven voor de zorg dalen door de invoering van prestatiebekostiging in combinatie met vrije prijsvorming? Uit welke onderzoeken blijkt dat de macrozorgkosten na invoering van prestatiebekostiging en vrije prijsvorming stijgen? A De heroverweging curatieve zorg stelt dat het huidige zorgstelsel `stuck-in-the-middle' zit. Om de stijgende kosten in de curatieve zorg in hand te houden moeten we volgens het rapport toe naar een voorzieningenstelsel met gebudgetteerde zorginkoop óf naar een verzekeringsstelsel met concurrerende en risicodragende zorgverzekeraars. Dit kabinet kiest voor de laatste

65

66

variant. Het invoeren van prestatiebekostiging bij de ziekenhuissector gecombineerd met een vrije prijsvorming is daar een onderdeel van. Essentieel is dat de zorgverzekeraars ook worden geprikkeld om efficiënt en doelmatig zorg in te kopen. Daarom voert het kabinet de risico's die zorgverzekeraars lopen geleidelijk steeds verder op. Uit notities van het CPB over de `houdbaarheidsmaatregelen curatieve zorg' van 15 september en 20 november 2009 blijkt ook dat de invoering van prestatiebekostiging in combinatie met het vergroten van de risicodragendheid bij verzekeraars op lange termijn tot besparingen leidt. Ook in `Keuzes in Kaart 2011-2015', de doorrekeningen van de verkiezingsprogramma's, geeft het CPB aan dat het verder gaan op de weg van gereguleerde concurrentie (variant B uit het eerder genoemde heroverwegingsrapport) tot besparingen leidt. Het kabinet gaat er vanuit dat het CPB bij de totstandkoming van haar oordeel alle relevante onderzoeken betrekt. 68 Elk jaar komen er meer dan 10 procent patiënten bij in de ggz. Geestelijke ziekten komen echter even vaak voor als tien jaar geleden. Wat is de bron dan wel onderbouwing van deze twee stellingen? A Gegevens over prevalentie en zorggebruik GGZ komen uit het onderzoek: `De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten' van het Trimbos Instituut (resp. pagina 48 en 62). Kan een lijst worden gegeven van alle eenvoudige ingrepen en behandelingen die sinds 2006 door de eerste lijn zijn uitgevoerd en niet meer worden uitgevoerd in de tweede lijn? Kan worden aangegeven wat op macroniveau de besparingen waren? Van welke besparingspotentieel gaat dit kabinet uit? A Er is geen lijst van eenvoudige ingrepen en behandelingen die niet meer uitgevoerd worden in de tweede lijn. Of wel of niet wordt doorverwezen naar de tweede lijn is afhankelijk van de complexiteit van de aandoening en de deskundigheid en capaciteit van de huisarts. Wel is de mening van deskundigen dat bepaalde eenvoudige, niet complexe behandelingen die in de specialistische tweede lijn plaatsvinden net zo goed (en goedkoper) in de eerste lijn plaats kunnen vinden. Gedacht kan worden aan bepaalde eenvoudige verrichtingen als behandeling van wratten en de (na)zorg van bepaalde chronische patiënten zoals diabetes patiënten. Idealiter bepalen de huisarts en specialist in overleg waar een ingreep of behandeling plaats moet vinden. Voor het overige wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 52. Kan de minister feitelijk onderbouwen hoe de zorgkosten zullen dalen als er meer eenvoudige ingrepen en behandelingen zullen worden gedaan in de eerste lijn, meer eenvoudige medisch specialistische zorg wordt verleend in de buurt, en de specialist in het ziekenhuis meer ruimte krijgt om meer patiënten te behandelen met complexere, specialistische zorgvragen? A Uit een verkennend onderzoek van het RIVM is gebleken dat het berekenen van het substitutiepotentieel per aandoening moet gebeuren. Verder is het bepalen van het potentieel afhankelijk van de regionale situatie en moet dit over de tijd worden gezien. Een schatting van de daling van de totale zorgkosten is derhalve moeilijk te geven. De verkenning van het RIVM geeft verder aan dat de winst niet zozeer zit in de substitutie van eenvoudige behandelingen van de 2e naar de 1e lijn. Veel poliklinische verrichtingen kennen een relatief kleine omzet. Bovendien is het ingewikkeld om deze DBC's op te sporen. Deskundigen vermoeden dat in de categorie chronisch zieken het meeste substitutiepotentieel kan worden

69

70

verwacht. Dit moet per aandoening verder worden onderzocht. Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat verbetering van de kwaliteit van zorg in de 1e lijn complicaties bij chronische aandoeningen voorkomt. Hierdoor worden dure behandelingen in de tweede lijn voorkomen en kan kostenbesparing worden gerealiseerd. Overigens is het voor een kostendaling essentieel dat verplaatsing van een zorgbehandeling van de tweede naar de eerste lijn plaatsvindt zonder dat specialisten de vrijgevallen ruimte weer opnieuw gaan gebruiken voor andere behandelingen. Anders zou substitutie een kostenstijging impliceren. De specialist kan in de vrijgevallen tijd de complexe specialistische zorg verlenen. Daardoor wordt de toenemende zorgvraag opgevangen zonder veel extra medisch specialisten. De zorgverzekeraar kan via de zorginkoop erop aansturen dat een behandeling `op de juiste plek' (dat wil zeggen kwalitatief goed en tegen de laagste kosten) plaatsvindt. Met de afschaffing van de macronacalculatie en de ex-post compensatiemechanismen in de risicoverevening wordt de risicodragendheid over het totale aanbod in de eerste en tweede lijn van zorgverzekeraars vanaf 2012 vergroot. Hierdoor is de prikkel om goed naar de kosten te kijken toegenomen. 71 Waar is de feitelijke onderbouwing dat stijging van de ggz uitgaven van 2,5 miljard in 2000 naar 5,5 miljard in 2009 een probleem zou zijn? Is dit niet juist een teken van een welvarend land, dat zorgt voor meer een hoger welzijn van de bevolking? De verminderde inkomsten van de Nederlandse regering door het volledig in stand houden van de hypotheekrenteaftrek waren 7 miljard in 2004 en 11 miljard in 2009, waarom is dat geen probleem? Kan de minister een overzicht gegeven van de verminderde inkomsten van de Nederlandse regering door de hypotheekrenteaftrek in de periode 2000-2009? A De collectieve lasten van de zorg verdringen meer en meer andere collectieve uitgaven. Daar zitten grenzen aan. Voor de GGZ geldt in het bijzonder een forse groei, meer dan een verdubbeling in het afgelopen decennium. Die stijging is op langere termijn niet houdbaar en dus willen wij de groei in de ggz-uitgaven beteugelen door het nemen van maatregelen. Daar staat tegenover dat dit kabinet in de jaren tot en met 2015 15 miljard extra beschikbaar stelt voor stijgende zorguitgaven. Dat illustreert ons blijvende streven naar een kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Voor vragen inzake de verminderde opbrengsten door de hypotheekrenteaftrek verwijzen wij u graag naar de minister en staatssecretaris van Financiën. Kan precies worden aangegeven welke prikkels worden aangebracht om er daadwerkelijk voor te zorgen dat eenvoudige- en eenvoudige medisch specialistische ingrepen en behandelingen worden verricht in de eerste lijn? Welk resultaat van dit beleidsvoornemen wordt verwacht? Hoe kan worden gecontroleerd of dit resultaat wordt behaald? A Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de prikkels in relatie tot de bekostiging van de zorgaanbieders en prikkels om verzekeraars meer verantwoordelijk te maken voor de totale kosten van de integrale zorg. Beide typen prikkels zijn inmiddels in gang gezet. In 2010 heeft de introductie van de bekostiging van de behandeling van chronisch zieken plaatsgevonden. Daarbij was het uitgangspunt dat een hoofdbehandelaar een contract zou sluiten voor de optimale behandeling van een patiënt. In beginsel zou dit ook een ziekenhuis kunnen zijn, in de praktijk blijken vooral huisartsen dit te hebben opgepakt. De wijze waarop zorgverzekeraars contracteren is hiervoor bepalend. De Evaluatiecommissie Integrale bekostiging zorg voor chronisch zieken laat hier onderzoek naar doen. Zij komt medio 2012 met een definitief rapport. Aan de NZa zal een uitvoeringstoets worden gevraagd op het gebied van substitutie. Daarbij zal ook worden gevraagd naar de mogelijkheden van `één prijs voor één prestatie'.

72

Met de afschaffing van de macronacalculatie en de ex-post compensatiemechanismen in de risicoverevening in de tweede lijn wordt de risicodragendheid over het totale aanbod in de eerste en tweede lijn van zorgverzekeraars vanaf 2012 vergroot. Verwacht wordt dat verzekeraars hierdoor kritischer zorg gaan inkopen. Of de beoogde resultaten worden behaald zal in 2012 en de jaren daarop blijken. Belangrijk is dat het te verwachten resultaat ook kan worden uitgedrukt in een verbetering van de kwaliteit van de chronische zorg. 73 Op blz. 14 staat dat het aantal chronisch zieken toeneemt. Kan worden gespecificeerd om wat voor een chronische ziekten dit gaat? A Recente cijfers uit het RIVM rapport `Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010' laten zien dat het aantal mensen met een chronische ziekte is toegenomen: een kwart van alle Nederlanders heeft een chronische ziekte, daarvan heeft 1,3 miljoen meerdere ziekten tegelijk. In dit verband zijn de belangrijkste aandoeningen diabetes, hart- en vaatziekten, COPD, kanker, luchtwegaandoeningen, psychische aandoeningen en dementie. Ongeveer een derde van de mensen met lichte psychische klachten krijgt nu onnodig een behandeling in de tweedelijns ggz. Wat is de bron dan wel onderbouwing van deze stelling? A Deze vraag sluit aan bij vraag 35. In trendrapportage GGZ 2010 van het Trimbos instituut wordt aangegeven dat bijna 30% van de mensen die in de tweedelijns GGZ behandeld worden, milde psychische klachten hebben. Deze bevindingen zijn gebaseerd op NEMESIS-1. Wat is de reden dat er niet voor gekozen wordt de behandeling van een aantal lichte psychische klachten in de tweedelijns ggz te verbieden en enkel aan te bieden in de goedkopere eerste lijn? Waarom wordt er niet ingesteld dat men enkel een behandeling in de tweedelijn mag ondergaan indien men een verwijsbriefje van een eerstelijns ggz behandelaar hebt gekregen? A Tweedelijnsinstellingen mogen wel lichte problematiek aanbieden, maar dan wel voor een eerstelijnsprijs, en op een generalistische manier. Deze functionele bekostiging is uitgangspunt van ons stelsel. In het verzoek om een uitvoeringstoets over de Basis GGZ aan de NZa wordt hier ook aandacht voor gevraagd. De NZa is gevraagd te bezien hoe de keten van zorg in de eerstelijn (huisarts, eerstelijnspsycholoog, POH GGZ, Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige en consultatie van psychiater) meer samenhangend georganiseerd kan worden. Daarbij moet meer de nadruk komen te liggen op preventie, e-health en zelfmanagement van de patiënt. Ons inziens kunnen daarmee meer patiënten in de eerstelijn worden behandeld. Dat is goedkoper, en met deze aanpak wordt voorkomen dat er mensen onnodig in de tweedelijnszorg belanden met zwaardere en/ of chronische psychische problematiek. Zij adviseren ons hierover in december 2011, waarna wij voornemens zijn u in het voorjaar 2012 de beleidsvoornemens hierover toe te lichten. Tot slot, is de verplichting in de Zorgverzekeringswet opgenomen om alleen na verwijzing van de huisarts naar de medisch specialistische (tweedelijns) zorg te mogen gaan. Hoe is de opmerking dat het kabinet de regie teruggeeft," zodat cliënten in hun directe omgeving met familie, vrienden, vrijwilligers en alle zorgverleners afspraken kunnen maken over de zorg en ondersteuning die ze nodig hebben" te rijmen met de forse beperking van het aantal mensen dat een pgb krijgt? A De maatregelen om de toegang tot het pgb te beperken zijn nodig om een overschrijding van 700 mln. in 2015 te voorkomen. Wij willen de eigen regie binnen de beschikbare financiële kaders bevorderen. Het is daarbij van belang dat niet alleen mensen met een pgb voldoende eigen regie over hun leven houden, maar dat dit ook geldt voor degenen die gebruik maken van zorg in natura.

74

75

76

De innovatieve en doelmatige vormen van zorg die met een pgb tot stand zijn gekomen, moeten ook in de naturazorg beschikbaar zijn. Dit stimuleren wij onder andere door de mogelijkheid te bieden van directe contractering van zelfstandige zorgverleners door zorgkantoren en de pilot regelarme instellingen. Bovendien wordt met ingang van 1 januari 2012 een aparte vergoedingsregeling getroffen voor de gevallen waarin het reguliere zorgaanbod (nog) niet kan voorzien in de specifieke behoeften van cliënten met een substantiële en complexe zorgvraag. 77 Hoe groot is het budget voor innovatie binnen de ggz? Aan welke organisaties wordt dit budget verstrekt, en wat zijn de doelstellingen? A Er is geen vastgesteld budget voor innovatie binnen de curatieve GGZ. In de curatieve GGZ is innovatie geen expliciet onderdeel van de financieringssystematiek. Wel bestaat er een NZa beleidsregel Innovatie. Ziektekostenverzekeraars en zorgaanbieders hebben daarmee de mogelijkheid om maximaal drie jaar kleinschalig te experimenteren met nieuwe of vernieuwde zorgprestaties ten behoeve van nieuwe zorgprestaties. Innovatie is wel een belangrijk aandachtspunt in de gesprekken die nu met de sector worden gevoerd over de toekomst. Gemeenten krijgen geleidelijk meer zeggenschap over de middelen en capaciteit van MEE. Komt hiermee de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning in gevaar? Wat is de noodzaak van het verleggen van de zeggenschap richting gemeenten? A Gemeenten zijn met de zeggenschap over de middelen in staat om de burger een passend samenhangend op participatie gericht aanbod te doen mede door hun lokale kennis en de concentratie van participatievoorzieningen. Hiermee is een integrale en deskundige uitvoering van de cliëntondersteuning voldoende geborgd. Dit was destijds ook het doel met de introductie van de term `onafhankelijk', namelijk niet alleen door de `smalle' bril van een zorginstelling naar de hulpvraag kijken. Door nu ook de regie over de cliëntondersteuning bij gemeenten neer te leggen, wordt: een impuls gegeven aan een meer integrale benadering van de hulpvraag en (vooral) het daarop afgestemde, meer samenhangende op participatie gerichte aanbod aan mensen, dicht bij de burger georganiseerd. het aantal loketten voor mensen met beperkingen verminderd. het systeem op sterkte gebracht en wordt gewerkt aan vertrouwen in plaats van - uit wantrouwen - te kiezen voor een voorziening buiten het systeem. Gemeenten hebben wettelijk sinds 1 januari 2007 de verantwoordelijkheid voor de cliëntondersteuning. Door de zeggenschap van gemeenten over de middelen van MEE te vergroten krijgen zij ook de mogelijkheid om bovengenoemde voordelen te realiseren. Conform het verzoek in de motie Venrooy-Van Ark (Kamerstukken 2011-2012, 29 538, nr. 127) zullen wij de datum van overheveling van middelen onderbouwd­ in samenhang met de decentralisaties in het kader van de Wet werken naar vermogen, de wet op de jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning - aan de Tweede Kamer voorleggen. Zoals toegezegd in het Algemeen overleg van 28 september jl. kan de Kamer per 1 april een door VWS, MEE en VNG opgesteld transitieplan tegemoet zien. 79 Hoe ziet de staatssecretaris dat gemeenten geleidelijk meer zeggenschap over de middelen en capaciteit van MEE krijgen? A De komende periode wordt samen met betrokken partijen een (transitie)plan opgesteld. In dit plan wordt dit punt nader uitgewerkt. Zo zal ondermeer worden bezien of en hoe voorafgaand aan het

78

eindperspectief kan worden ingezet op een meer intensieve samenwerking. De staatssecretaris heeft u toegezegd dit plan omstreeks 1 april 2012 aan de Kamer toe te zenden. 80 Hoe staat het met de ambitie uit het Regeerakkoord om 90 miljoen uit de loterij-opbrengsten voor sport te genereren? A In het regeerakkoord wordt geen bedrag genoemd. Het Regeerakkoord van 2010 bevat wel de volgende passage: "Het kabinet zal bevorderen dat een groter aandeel van de loterij opbrengsten aan sport kan worden besteed". Het kabinet heeft deze ambitie als volgt uitgewerkt: Via een wijziging van de vergunning krijgt de Lotto de mogelijkheid een extra spel te gaan organiseren. Naar alle waarschijnlijkheid wordt dat spel begin 2012 gelanceerd. Dit leidt tot extra afdrachten van de Lotto rechtstreeks aan NOC*NSF. De verwachting is dat die extra afdrachten in 2013 enkele miljoenen zal bedragen en vanaf 2014 zal doorgroeien naar minimaal 9 miljoen per jaar. In de periode 2012-2014 wordt jaarlijks 10 miljoen toegevoegd aan het sportbudget. Hiervan wordt minimaal 6 miljoen gevonden door maatregelen bij de opbrengsten van de Staatsloterij. Het resterend bedrag wordt aangevuld vanuit de Rijksbegroting. Worden er andere goede doelen gekort om de 10 miljoen die in 2012 extra aan het sportbudget van VWS worden toegevoegd ( 6 miljoen afkomstig uit de staatsloterij en 4 miljoen afkomstig uit de opbrengsten van de lotto) te genereren of wordt het gokken zelf extra gestimuleerd? Indien er andere goede doelen "gekort" worden kunt u dan aangeven om welke doelen het gaat en welk bedrag zij gaan inleveren? A Andere goede doelen worden niet gekort om de 10 miljoen die in 2012 extra aan het sportbudget van VWS worden toegevoegd te genereren. Van deze 10 miljoen is 6 miljoen afkomstig uit maatregelen bij de staatsloterij. Deze maatregelen betreffen een geringe verlaging van de prijzenquota en een tweetal extra trekkingen. Van het extra stimuleren van het gokken is dus niet of nauwelijks sprake. Wanneer komt de eindrapportage van het WK-Bid dat in september 2011 zou verschijnen naar de Kamer? Zijn de subsidieaanvraag KNVB van 17 juli 2007 en bijbehorende subsidiebeschikking VWS van 19 december 2007, de aanvullende informatie van de KNVB over het WK voetbal van 16 augustus 2007, de brief van de KNVB over het WK voetbal 2018 van 22 januari 2009, het verzoek KNVB om projectperiode haalbaarheidsonderzoek + rapportage stand van zaken en bijbehorende toezegging van VWS en de subsidieaanvraag en businessplan WK bid, 29 mei 2009, en de bijbehorende subsidiebeschikking van VWS, 5 augustus 2009 hier onderdeel van? Zo nee, waarom niet? A Met mijn brief van 3 oktober 2011 is u gemeld dat de afronding van het evaluatierapport enige vertraging heeft opgelopen en dat U het eindrapport in de maand oktober 2011 tegemoet zou kunnen zien. Die toezegging is nagekomen. De door u genoemde documenten zijn bij de totstandkoming van het rapport betrokken. Wanneer komt de bij het wetgevingsoverleg van 29 november 2010 toegezegde nulmeting buitenspeelplaatsen naar de Kamer? A In het wetgevingsoverleg (TK 32500 XVI nr. 103) is een quickscan sportaccommodaties toegezegd. Deze is op 25 oktober naar de Tweede Kamer gestuurd.

81

82

83

84

Wat gaat de minister gericht tegen de toename van overgewicht doen? A Overgewicht is onderdeel van het leefstijlbeleid. Vanuit de verantwoordelijkheden en visie van de rijksoverheid in het kader van leefstijl, zet VWS, in samenwerking met andere departementen voor het bereiken van gezond gewicht, in op: - een gezond voedings- en beweegpatroon door middel van de gezonde keuze de makkelijke keuze te maken. Dit betekent zowel het stimuleren van een passend aanbod als goede informatievoorziening voor consumenten. Voorbeelden hiervan zijn; het voedselkeuzelogo, verbeteringen in productsamenstelling en de gezonde werkplek. - publiek private samenwerking voor krachtenbundeling en versterking van activiteiten. De rijksoverheid is een van de 27 partners van het Convenant Gezond Gewicht. Dit convenant richt zich op een aantal domeinen relevant voor het bereiken en behouden van gezond gewicht zoals scholen, gemeenten, werkplek en (sport)verenigingen. Om dit op goede wijze te ondersteunen wordt vanuit het Convenant samenwerkt met het Centrum Gezond Leven, het ZonMw programma Gezonde Slagkracht en kennisinstituten zoals het Voedingscentrum en het NISB. - versterken relatie tussen preventie en zorg. Dit betekent dat voorlichting over gezond gewicht en het behoud ervan via zorgprofessionals, Centra voor Jeugd en Gezin, scholen en andere actoren verbonden wordt aan de begeleiding van doelgroepen. Inzet op multidisciplinaire benadering en de implementatie van de zorgstandaard overgewicht en obesitas horen hier ook bij. - weerbaarheid en gezonde basis van jeugd. Er is positieve aandacht voor zowel een gezond en verantwoord voedingspatroon als voor een veilige, verantwoorde plek voor sport, spel en bewegen voor de jeugd. Ook hier geldt dat de gezonde keuze, de makkelijke en aantrekkelijke keuze moet zijn. Daarom investeert dit kabinet in initiatieven zoals de Gezonde Schoolkantine, Eetplezier & Beweegkriebels, Natuursprong en combinatiefunctionarissen. - meer sport en bewegen in de buurt. Dit is een belangrijk onderdeel van het beleid, dat we een krachtige impuls geven met de uitbreiding en verbreding van combinatiefuncties in heel Nederland. Meer veilig en verantwoord sporten en bewegen is een overkoepelende doelstelling die verschillende leefstijldoelstellingen in zich draagt. Meer sporten en bewegen draagt zeker bij aan het terugdringen van overgewicht en obesitas. Wanneer wordt het programma sport en bewegen aan de Kamer toegestuurd? A Het programma Sport en Bewegen in de buurt wordt in november 2011 aan de Tweede Kamer gestuurd. Met welke soorten belemmeringen gaat de Taskforce zich bezighouden? A De Taskforce zal zich vooral bezighouden met belemmeringen die kansrijke verbindingen in de buurt, tussen o.a. school, sport, zorg/ welzijn en bedrijfsleven, in de weg staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om belemmeringen in de wet- en regelgeving of financieringsconstructies, waardoor accommodaties en lokale menskracht niet optimaal kunnen worden benut. Op dit moment vindt er een inventarisatie van belemmeringen in de sport plaats. Voorbeelden van ervaren belemmeringen die uit deze inventarisatie komen zijn: kwaliteitseisen van de kinderopvang waardoor de sporthal niet door de buitenschoolse opvang kan worden gebruikt; verplichte jaarlijkse instructie van verkeersregelaars bij sportevenementen; onduidelijkheden ten aanzien van aansprakelijkheid begeleiders sportactiviteiten. De Taskforce bepaalt zelf met welke belemmeringen men concreet aan de slag gaat.

85

86

87

Kan een raming gegeven worden voor de dreigende tekorten op de arbeidsmarkt in de zorg voor de komende decennia: hoe groot dreigen de tekorten te worden? Kan hierbij een uitsplitsing gemaakt worden naar curatieve zorg, langdurige zorg extramuraal en langdurige zorg intramuraal? A Zoals in de onlangs verzonden Arbeidsmarktbrief is aangegeven dreigt er een tekort van 400.000 arbeidsplaatsen voor de komende 15 tot 20 jaar bij ongewijzigd beleid. Ons beleid is erop gericht om uiteindelijk met minder extra mensen de benodigde zorg te leveren. Hoeveel extra mensen er over 15 á 20 jaar uiteindelijke nodig zijn weten we niet exact. Derhalve kan ook niet worden aangegeven hoe deze extra vraag eruit ziet naar kwalificatieniveau en branche. Voor de kortere termijn (4-5 jaar) wordt in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW) een prognosemodel opgezet. In dit prognosemodel zal voor de periode tot en met 2015 de vraag naar en aanbod van het verplegend, verzorgend en sociaalagogisch personeel worden gemodelleerd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar branche en kwalificatieniveau. In het kader van het convenant kwaliteitsimpuls langdurige zorg zal specifiek worden gekeken naar het Verpleegkundig, Opvoedkundig en Verzorgend-personeel in de intramurale langdurige zorg. De resultaten hiervan komen begin 2012 beschikbaar.

88

Is het streefdoel vermindering vermijdbare sterfte voor 2012 nu 8678? Wat zijn de laatste bekende cijfers van de minister als het gaat om de voortgang op deze doelstelling? A In 2004 betrof de potentieel vermijdbare sterfte naar schatting 1.735 patiënten. Het streefdoel dat de sector zichzelf heeft gesteld is om dit eind 2012 met 50% terug te brengen. Eind 2013 zal uit de eindmeting van Emgo/Nivel blijken in hoeverre de doorgevoerde verbeteringen al hebben geleid tot lagere potentieel vermijdbare schade en sterfte. De laatste meting is in november 2010 openbaar gemaakt en ging over dossiers uit 2008. Geëxtrapoleerd naar heel Nederland bleken naar schatting 1.960 patiënten te overlijden als gevolg van potentieel vermijdbare schade. Deze potentieel vermijdbare sterfte is niet statistisch significant veranderd ten opzichte van 2004. Eind vorig jaar zijn met de betrokken veldpartijen afspraken gemaakt om het VMS-programma in de laatste twee jaar (2011 en 2012) te intensiveren. De veldpartijen op het gebied van de ziekenhuiszorg, waarvoor deze doelstelling geldt, en primair natuurlijk de zorgverleners zelf zijn verantwoordelijk voor het behalen van deze doelstelling. Wij zien het als ieders plicht zich maximaal in te zetten opdat de resultaten van de eindmeting over dossiers van 2011/2012 substantieel lager uit zullen vallen. Ieder vermijdbaar sterfgeval is er namelijk een teveel. Zorgaanbieders die onvoldoende maatregelen nemen om veilige zorgverlening te bieden, kunnen rekenen op handhaving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

89

Welke activiteiten onderneemt het kabinet om het sporten door en voor ouderen te stimuleren? Is dit onderdeel van het hervormen en verbeteren van de kwaliteit van de ouderenzorg zoals voorgenomen in het regeerakkoord? Zo nee, waarom niet? A Het programma Sport en Bewegen in de buurt is er voor iedereen. In dit programma zal ook aandacht zijn voor ouderen: Gemeenten kunnen onder meer inzetten op betere benutting van sportaccommodaties en ruimten overdag om en in verzorgingstehuizen en vergroting van het sport- en beweegaanbod voor ouderen op deze locaties. Het programma Sport en Bewegen in de buurt zal u in november 2011 worden toegestuurd. Het stimuleren van ouderen om te gaan sporten en/of op vrijwillige basis sportbegeleider te worden, valt buiten het kader van de in het regeerakkoord aangekondigde maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de ouderenzorg. Die maatregelen gaan over ouderen die

afhankelijk aan het worden zijn. Ze zijn erop gericht dat ouderen op de zorg kunnen vertrouwen; dat zorgverleners vertrouwen en waardering krijgen die ze verdienen en dat wordt ingegrepen waar vertrouwen wordt beschaamd. Overigens is wel voor te stellen dat sommige van die maatregelen indirect zullen leiden tot meer bewegen door ouderen in zorginstellingen. Ook willen we hieronder scharen het feit dat ook ouderen in zorginstellingen meer kunnen blijven of gaan bewegen. Een voorbeeld is zelf een kopje koffie halen in plaats van dat de verzorgende dat brengt. Hierdoor vermindert de spiermassa niet, blijven ouderen mobieler, en is er minder kans op vallen. Het is goed als zorgmedewerkers hierover in gesprek gaan met ouderen, bijvoorbeeld bij de bespreking over het zorgplan (zie ook de Beginselenwet zorginstellingen). Vanuit VWS en de Inspectie is voor deze vorm van bewegen aandacht. 90 Kan worden aangegeven wat precies wordt verstaan onder "slimmer werken"? A Onder "Slimmer werken" wordt verstaan het anders inrichten van het werkproces zodat de zorgverlening effectiever en/of efficiënter verleend kan worden. Daarbij kan het gaan om arbeidsbesparende innovaties, arbeidsverlichtende innovaties en ook organisatorische aanpassingen. Doel ervan is om de (arbeids)productiviteit te verbeteren, de kwaliteit van zorg te verhogen en de tevredenheid van de zorgprofessional te bevorderen. Enkele voorbeelden zijn: zelfroostering, meer zelfsturing en het stroomlijnen van het intakeproces. Het is belangrijk om bij `slimmer werken' gebruik te maken van de kennis van de zorgprofessional op de werkvloer. Van welke nulmeting wordt uitgegaan bij het vaststellen of aan de afspraak is voldaan dat op 31 december 2013 twaalfduizend extra medewerkers zijn aangenomen of in opleiding zijn? Hoe en wanneer is deze nulmeting verricht? A Zie antwoord 55 De ambitie van de sector is de vermijdbare sterfte in 2012 met vijftig procent te verminderen ten opzichte van 2004. Wat betekent dit in cijfers? Wat is de ambitie van de regering en op welke wijze wordt deze doelstelling afgedwongen en daadwerkelijk bereikt? A In 2007 hebben de betrokken veldpartijen op het gebied van ziekenhuiszorg de ambitie uitgesproken om de vermijdbare schade, inclusief de vermijdbare sterfte, met 50% te reduceren ten opzichte van 2004. In cijfers betekent dit letterlijk dat de 30.000 patiënten die te maken kregen met potentieel vermijdbare schade en de 1.735 potentieel vermijdbare sterfgevallen in 2004 met de helft zijn afgenomen in 2012. Door de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Orde van Medisch Specialisten, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) is in 2008 het VMS-veiligheidsprogramma gestart, waarmee deze doelstelling in 5 jaar behaald zal moeten worden. Wij willen deze partijen onverminderd houden aan de ambitie om de vermijdbare schade en sterfte eind 2012 met 50% gereduceerd te hebben. Eind vorig jaar is met de betrokken veldpartijen afspraken gemaakt om het VMS-programma in de laatste twee jaar (2011 en 2012) te intensiveren. De veldpartijen op het gebied van de ziekenhuiszorg, waarvoor deze doelstelling geldt, en primair natuurlijk de zorgverleners zelf zijn verantwoordelijk voor het behalen van deze doelstelling. Wij zien het als ieders plicht zich maximaal in te zetten opdat de resultaten van de eindmeting over dossiers van 2011/2012 substantieel lager uit zullen vallen. Ieder vermijdbaar sterfgeval is er namelijk een teveel. Zorgaanbieders die onvoldoende maatregelen nemen om veilige zorgverlening te bieden, kunnen rekenen op handhaving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

91

92

93

Hoeveel middelen zijn er beschikbaar voor opleiding en scholing van extramuraal zorgpersoneel? A In het algemeen zijn middelen voor scholing en opleiding van personeel in de zorg niet geoormerkt. Deze kosten maken onderdeel uit van de arbeidskosten van de werkgever. Hoeveel mensen werken er in de zorginstellingen? A Op dit moment wordt door het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn de laatste hand gelegd aan de werkgelegenheidscijfers over 2011. Volgens de meeste recente werkgelegenheidscijfers werkten er in 2009 circa 1,2 mln werknemers in de zorg. Zij vulden circa 700.000 FTE. Een toedeling van de werkgelegenheid in de zorg naar AWBZ en Wmo is niet beschikbaar. Tevens ontbreekt een toedeling naar Intramuraal en Extramuraal. In het kader van de afspraken die gemaakt zijn in het convenant kwaliteitsimpuls langdurige zorg werken we samen met het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn aan werkgelegenheidscijfers met betrekking tot de intramurale langdurige zorg. Voor het antwoord op de vraag hoeveel zzp-ers er in Nederland in de zorg werken verwijzen wij naar het antwoord op vraag 341. Voor de invoering van de Wmo waren er zo'n 50.000 alfahulpen werkzaam. Zij vertegenwoordigden zo'n 7500 FTE. Sinds de invoering van de Wmo zijn er de nodige fluctuaties in het aantal alfahulpen geweest. Doordat alfahulpen in het gedecentraliseerde deel van de arbeidsmarkt van de zorg vallen en gemeenten hiervoor verantwoordelijk zijn geworden is er op dit moment geen goed beeld van het aantal alfahulpen. Voor het antwoord op de vraag hoe het aanbod zich verhoudt tot de vraag naar nieuwe zorgmedewerkers verwijzen wij naar het antwoord op vraag 87.

94

95

Hoeveel mensen werken er in de verpleeghuizen? Wat is hun opleidingsniveau verdeeld over niveau 1 t/m 5? Wat is hun gemiddelde loonsom? A Er zijn geen aparte werkgelegenheidscijfers met betrekking tot de verpleeghuizen en verzorgingshuizen beschikbaar. Omdat de meeste zorginstellingen beide vormen aanbieden is alleen zicht op het totaal. Op dit moment wordt door het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn de laatste hand gelegd aan de werkgelegenheidscijfers over 2011. Volgens de meeste recente werkgelegenheidscijfers werkten er in 2009 in totaal 254.000 personen in de verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit betreft zowel VOV als ondersteunend personeel. In het rapport RegioMarge 2009 is op pagina 50 het VOV-personeel per kwalificatieniveau uitgesplitst. Dit rapport is in september 2009 naar uw Kamer gestuurd (TK 29 282, nr. 86). In de onderstaande tabel is hier een samenvatting van gegeven voor de verpleeg- en verzorgingshuizen. Kwalificatieniveau MBO (niveau 1 en 2) MBO verzorgend (niveau 3) MBO agogisch (niveau 3 en 4) Verpleegkunde (niveau 4 en 5) HBO agogisch (niveau 5) Ander VOV-personeel Totaal VOV-personeel Aantal 15.200 97.100 7.500 23.400 2.200 13.900 159.300

Een verpleegkundige verdient tussen de 28.000 en 45.000 afhankelijk van de trede in de schaal. Een verzorgende verdient tussen de 22.000 en 40.000 afhankelijk van de trede in de schaal. 96 Hoeveel mensen werken er in de verzorgingshuizen? Wat is hun opleidingsniveau verdeeld over niveau 1 t/m 5? Wat is hun gemiddelde loonsom? A Zie antwoord 95 Wat doet het kabinet nog meer om de vermijdbare sterfte en schade terug te dringen behalve het invoeren van veiligheidsmanagementsysteem? Wat wordt er specifiek gedaan aan vermijdbare sterfte en schade bij kinderen? A Met het VMS-veiligheidsprogramma dat in 2008 is gestart door de partijen op het gebied van ziekenhuiszorg (de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Orde van Medisch Specialisten, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland) wordt gefocust op de implementatie van het veiligheidsmanagementsysteem én op verbeteringen op tien risicovolle thema's (zoals het voorkomen van postoperatieve wondinfecties, kwetsbare ouderen, risicovolle medicatie). Het VMS-programma zet met name in op cultuurverandering binnen de ziekenhuizen. Als extra thema is `Veilige zorg voor zieke kinderen' toegevoegd. Kinderen vormen in het ziekenhuis een bijzondere categorie kwetsbare patiënten. Voor kinderen zijn er bij een aantal thema's bijzondere risico's en aandachtspunten. Op verzoek van de Nederlandse Vereniging voor kindergeneeskunde zijn zes van deze risicogebieden nu ook toegespitst op de zorg aan kinderen van 0 -16 jaar. Met de invoering van de implementatieadviezen en interventies op de ziekenhuisafdelingen wordt er alles aan gedaan om bij kinderen medicatiefouten te voorkomen; pijn voldoende te herkennen en te behandelen; lijnsepsis te voorkomen; bedreiging van de vitale functies tijdig te herkennen en verwisselingen te voorkomen. Daarnaast is met de Nederlandse Patiënten- en Consumentenfederatie gekeken naar de rol van patiënten bij het verbeteren van veiligheid, en is onder andere de patiëntenkaart ontwikkeld. Ook wordt binnen het programma `Veiligheid in de zorg' van ZonMw gezocht naar de meest optimale instrumenten voor bestuurders om toezicht te houden op veiligheid. 98 In hoeveel zorginstellingen is de afgelopen vijf jaar een besmetting met een `ziekenhuisbacterie' geconstateerd? Is er sprake van een toename of afname ten opzichte van de jaren daarvoor? A We ga ervan uit dat u met `ziekenhuisbacterie' doelt op MRSA. Het RIVM monitort het vóórkomen van de ziekenhuisbacterie MRSA. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het gaat om dragers van de bacterie, die vaak geen klinische verschijnselen hebben. De medisch microbiologische laboratoria in Nederland zenden één MRSA-isolaat per patiënt of medewerker voor typering naar het Laboratorium voor Infectieziekten en Screening van het RIVM/CIb. In de afgelopen vijf jaar is het totaal aantal ingestuurde MRSA isolaten gestegen met ruim 60%. Daarbij moet worden opgemerkt dat in 2006 de richtlijnen aangepast zijn en er toen gestart is met het screenen van varkens- en kalvenhouders. Uit de verzamelde epidemiologische gegevens blijkt dat de afgelopen vijf jaar de percentages van ingestuurde isolaten uit de ziekenhuizen en uit de verpleeghuizen gedaald zijn (ziekenhuizen: 75% in 2006 en 66% in 2010, verpleeghuizen: 15% in 2006 en 8% in 2010). In hoeverre wordt op dit moment gewaarborgd dat standaarden en richtlijnen tot stand komen zonder dat daarbij financiële banden met de farmaceutische industrie een rol spelen? De Inspectie

97

99

schrijft in het rapport "Behandelrichtlijnen en geneesmiddelenformularia vatbaar voor beinvloeding door de farmaceutische industrie", dat bij een steekproef bleek dat tweederde van de specialisten die behandelrichtlijnen opstelden voor ziekenhuizen, directe financiële banden hadden met de aanbieders van de medicatie die toegepast moest worden. Ook het Nederlands Huisarts Genootschap geeft aan dat er sprake is van subtiele beinvloeding bij bijvoorbeeld de standaarden voor COPD, Diabetes en Cardiovasculair risicomanagement. Hoe kan beinvloeding van standaarden en richtlijnen op basis van financiële belangen worden voorkomen? A De onderzoeken van de inspectie in 2007 en 2009 hebben er toe geleid dat bestaande procedures bij de grote richtlijninstituten (NHG en CBO) zijn aangescherpt. Tevens hebben partijen (KNAW, Gezondheidsraad, KNMG, CBO, Orde, NHG) de handen ineen geslagen om te komen tot een gezamenlijke Code om oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen. Deze Code en de daarbij behorende controleprocedures waarborgen naar mijn idee het tot stand komen van adviezen en behandelrichtlijnen waarbij wel alle beschikbare kennis kan worden benut maar zonder dat persoonlijke, financiële of commerciële belangen de resultaten oneigenlijk beïnvloeden. Tijdens een bijeenkomst op 30 september 2011 hebben ook andere partijen (zoals bv. de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (Federa)) laten weten aan te willen sluiten bij deze Code. Wij waarderen dit initiatief omdat de sector gezamenlijk zijn verantwoordelijkheid hiervoor heeft opgepakt en met een goed werkbaar resultaat is gekomen. De Code is gebaat bij een strikte toepassing in de praktijk. De resultaten daarvan moeten nog blijken. 100 Welke organisaties op het gebied van kwaliteit gaan verdwijnen bij de integratie van het Kwaliteitsinstituut in het CVZ? Wordt dit personeel 1:1 overgezet naar het Kwaliteitsinstituut? Hoeveel fte komen er bij het Kwaliteitsinstituut te werken? Hoeveel middelen zijn er volgend jaar beschikbaar voor de realisatie van het Kwaliteitsinstituut? Vooruitlopend op het Kwaliteitsinstituut worden er enkele pilots uitgevoerd. Welke zijn dit? A De functies van de volgende organisaties worden gebundeld in het kwaliteitsinstituut dat wordt geïntegreerd in het CVZ: Regieraad voor de zorg, Coördinatieplatvorm zorgstandaarden, Programma Zichtbare Zorg en KiesBeter.nl. Deze organisaties worden per 1-1-2013 opgeheven. De huidige capaciteit bij de organisaties is niet per se gelijk aan de capaciteit die voor de werkzaamheden in de toekomst nodig zijn. Met de private organisatie Centrum Klantervaringen Zorg zijn tevens gesprekken gevoerd. De vorming van het kwaliteitsinstituut vindt komend jaar plaats. Dan zal ook blijken hoeveel capaciteit ermee gemoeid is. Wij streven naar een `lichte' organisatie die vooral veldpartijen faciliteert. Het CVZ is gevraagd voor 1 november 2011 een plan van aanpak aan te leveren waarin onder andere staat welke transitiekosten gemaakt moeten worden. De pilots zijn nog niet geselecteerd. Wij zijn voornemens u in december een voortgangsrapportage te sturen over het kwaliteitsinstituut. In deze voortgangsrapportage wordt u onder andere geïnformeerd over de begroting en de geselecteerde pilots. 101 In hoeverre kan het Kwaliteitsinstituut transparantie afdwingen van zorgaanbieders? Welke mogelijkheden tot ingrijpen krijgt het Kwaliteitsinstituut indien standaarden niet op tijd klaar zijn of niet bruikbaar zijn? A Het Kwaliteitsinstituut heeft als taak om professionele standaarden en indicatoren die daarvan deel uitmaken, te agenderen en prioriteren. Het Kwaliteitsinstituut neemt daartoe richting betrokken veldpartijen het initiatief om een meerjarenagenda op te stellen. De wet regelt een bevoegdheid van de Minister om bij regeling nadere eisen te stellen aan de betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en toegankelijkheid van gegevens. De afdwingbaarheid van transparantie, dus nadat is bepaald

waarover en hoe informatie moet worden geleverd, is onderdeel van het publieke toezicht op transparantie. De IGZ wordt belast met het toezicht op de keuze-informatie die aan cliënten wordt verstrekt op grond van artikel 13 Wet cliëntenrechten in de zorg. De NZa is aangewezen als toezichthouder op transparantie van marktinformatie en kan op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg handhavend optreden. Het Kwaliteitsinstituut zal als taak krijgen om door het veld ontwikkelde standaarden en indicatoren te toetsen aan eisen die zijn opgenomen in de metastandaard (beleidsregel). Indien een standaard voldoet, wordt deze door het Kwaliteitsinstituut bijgeschreven in een openbaar register. Standaarden in het register zijn veldnormen waarop professionals in de zorg hun zorgverlening (op grond van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst) dienen te richten. De IGZ houdt toezicht op de naleving ervan in het kader van het publieke toezicht op kwaliteit van zorg. Indien een standaard onverhoopt niet tijdig tot stand komt, kan het Kwaliteitsinstituut een termijn stellen waarbinnen alsnog een voordracht van een standaard moet volgen. Indien een standaard wel is ontwikkeld, maar deze afwijkt van de eisen van de metastandaard, kan het Kwaliteitsinstituut de Adviescommissie Kwaliteit inschakelen. De Adviescommissie bestaande uit onafhankelijke, inhoudelijke deskundigen, kan het veld adviseren over aanpassing van de standaard of de standaard zelf aanpassen. Het Kwaliteitsinstituut toetst de aangepaste standaard en schrijft deze bij in het register. Het Kwaliteitsinstituut kan indien duidelijk is dat een standaard ondanks een duidelijke termijnstelling niet verwacht kan worden, de Adviescommissie Kwaliteit verzoeken een standaard op te stellen. De Adviescommissie legt de ontwikkelde standaard ter consultatie voor aan het veld. Het Kwaliteitsinstituut toetst de ontwikkelde standaard en schrijft deze bij in het register. Deze standaard is, net als andere door veldpartijen voorgedragen standaarden, een veldnorm die door zorgprofessionals in acht moet worden genomen. 102 Op welke wijze gaat de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) meer toezicht houden op de kwetsbare groepen? A De IGZ is op dit moment bezig om zich in al haar onderdelen te versterken door extra regulier toezicht, meer onaangekondigde bezoeken en de inzet van mystery guests. De IGZ houdt daarbij ook meer toezicht op de zorg voor kwetsbare groepen. Hierbij ligt de nadruk op de zorg voor ouderen. Concreet gaat het om: - binnen het Programma Ouderenzorg alle organisaties in de langdurige zorg inspecteren; - toezicht uitvoeren op zorg voor kwetsbare ouderen in de curatieve zorg; - het versterken van het incidententoezicht; - het aanpakken van ouderenmishandeling. Ter illustratie: ten aanzien van de aanpak van ouderenmishandeling is op 15 juni 2011 het IGZmeldpunt Ouderenmishandeling van start gegaan. Van de 82 meldingen die er tot nu toe zijn binnengekomen zijn er 43 daadwerkelijk in onderzoek genomen en zijn er 12 inmiddels afgerond. De inspectie blijft daarnaast alle instellingen en zorgprofessionals nadrukkelijk wijzen op het nemen van hun verantwoordelijkheid. Wanneer blijkt dat deze hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid in de zorg niet nemen, dan kunnen vanuit het beginsel `zacht waar het kan, hard waar het moet' een reeks van maatregelen worden ingezet zoals stimuleren en adviseren over beleid, het instellen van verscherpt toezicht, het starten van een tuchtprocedure tot aangifte bij het Openbaar Ministerie met het oog op strafrechtelijk onderzoek.

103

Hoe is de rolverdeling tussen het op te richten kwaliteitsinstituut en betrokken partijen als ziekenhuizen, medische vakgroepen, etcetera, bij de ontwikkeling en implementatie van landelijke richtlijnen? A Betrokken partijen - en daarbij genoemd ook expliciet patiënten/cliënten vertegenwoordigers en verzorgenden en verpleegkundigen - zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en implementeren van professionele standaarden en best practices. Het kwaliteitsinstituut heeft daarbij een faciliterende en toetsende rol. Bij het formuleren van deze professionele standaarden zal het kwaliteitsinstituut het perspectief van patiënten/cliënten, verzorgenden, verpleegkundigen, medisch specialisten, huisartsen, kortom iedereen, betrekken die een zinnige inbreng kan hebben bij de ontwikkeling van de professionele standaard. Als de veldpartijen niet tijdig volgens een vooraf afgesproken programmering professionele standaarden formuleren kan het kwaliteitsinstituut zelf professionele standaarden ontwikkelen, of in het geval van gebrek aan consensus de knoop doorhakken.

104

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de implementatie en werking van zorgstandaarden COPD, Diabetes en Cardiovasculair Risicomanagement? A Autorisatie van zorgstandaarden. Zorgstandaarden worden vervolgens vertaald naar zorgprogramma's, op basis waarvan zorgaanbieders contracteren en leveren. We zien dat de zorg rondom Diabetes voorop loopt. Hiermee is al enige jaren ervaring op gedaan en de contractering verloopt, volgens achterliggende rapportage, bij 94% van de zorggroepen dan ook goed. Het feit dat de contractering van de zorgprogramma's rond longaandoeningen (COPD) en vasculair risicomanagement (VRM) voor een aantal zorggroepen niet vlekkeloos verloopt heeft naar mijn mening te maken met het feit dat pas sinds vorig jaar de nieuwe wijze van bekostigen voor deze zorg is ingevoerd. Bij de invoering van integrale bekostiging is afgesproken dat tijdens de overgangsperiode (2010 tot en met 2012) ketenzorg zowel via integrale bekostiging als via een zogenaamd koptarief bekostigd mag worden. Op dit moment is de evaluatiecommissie Integrale Bekostiging bezig met de evaluatiestudie naar de integrale bekostiging voor ketenzorg. De commissie kijkt ook naar de uitvoeringsaspecten van de huidige situatie. Medio 2012 wordt de eindevaluatie van de commissie medio 2012 verwacht. Wat is de stand van zaken met de ontwikkeling en implementatie van uitkomstindicatoren, waarmee het succes van behandelingen in zorginstellingen kan worden uitgedrukt? A Er is hard gewerkt om te komen tot een betekenisvolle set aan indicatoren die informatie geven over het succes van behandelingen in zorginstellingen. Er bestaan 3 typen indicatoren; structuur, proces en uitkomst. Uitkomstindicatoren richten zich op de uitkomst/het effect van de geboden zorg. Dit gaat zowel over veiligheid, effectiviteit als over cliëntgerichtheid. In de sector ziekenhuizen zijn er in het verslagjaar 2011 voor 43 aandoeningen indicatorensets beschikbaar. 19 van deze sets bevatten uitkomstindicatoren (zie onderstaand overzicht voor welke aandoeningen). Voor de sector GGZ zijn er twee verplichte indicatorensets (kernset en forensische psychiatrie). Deze beide sets bevatten uitkomstindicatoren. Voor de langdurige zorg zijn er voor de sectoren (VVT en Gehandicaptenzorg) indicatorsets ontwikkeld en geïmplementeerd. Voor verslagjaar 2011 hebben de stuurgroepen van deze beide

105

sectoren besloten om de sets volledig te herzien. Deze herziening vindt momenteel plaats en daarom is nu nog niet duidelijk hoeveel van de sets uitkomstindicatoren bevatten. Ter informatie is hieronder aangegeven welke indicatorsets van de ziekenhuizen uitkomstindicatoren bevatten. Voor een overzicht van de indicatoren verwijzen we u naar: www.zichtbarezorg.nl Ter informatie is hieronder aangegeven welke indicatorsets van de ziekenhuizen uitkomstindicatoren bevatten. Voor een overzicht van de indicatoren verwijzen we u naar: www.zichtbarezorg.nl

Aandoening Baarmoederhalsafwijkingen Bariatrische chirurgie Benigne Prostaat Hyperplasie Beroerte Blaascarcinoom Carpaletunnelsyndroom Cataract Chronische belemmering bloedstroom been Coeliakie Colorectaal Carcinoom Constitutioneel Eczeem Cystic Fibrosis Dementie Diabetes Galblaasverwijdering Heupvervanging HIV/Aids IBD Knievervanging Liesbreukoperaties Longcarcinoom Chirurgische behandeling van lage rug hernia en stenose Maagcarcinoom Maculadegeneratie Maligne Lymfoom Mammacarcinoom Melanoom van de huid Meniscus en voorste kruisband Migraine Dialyse bij nierziekten

Bevat uitkomstindicator(en) JA JA JA

JA

JA JA JA JA JA JA nvt (alleen klantpreferenties beschikbaar) JA

JA

JA JA

Nierstenen OSAS Osteoporose Ruggenmergstimulatie bij FBSS (pijn bij rugklachten) Parkinson Prostaatcarcinoom Psoriasis Reumatoïde Artritis Stressincontinentie bij de vrouw Varices Lage rug spondylodese (wervelkolom) Ziekten van Adenoïd en Tonsillen Zwangerschap en Bevalling 106

JA

nvt (alleen klantpreferenties beschikbaar) JA JA

JA JA

Welke doelstellingen heeft u op het gebied van de ontwikkeling van uitkomstindicatoren in 2012, 2013, 2014 en 2015? A Vooropgesteld wordt dat de partijen in de zorgsector verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van uitkomstindicatoren. In de beleidsagenda 2011-2013 is geconstateerd dat in veel sectoren relatief veel structuur- en procesindicatoren zijn en relatief weinig uitkomstindicatoren. In het antwoord op vraag 105 is voor de zorginstellingen aangegeven wat de stand van zaken is met de ontwikkeling van uitkomstindicatoren. Verzekeraars en cliëntenorganisaties vragen om uitkomstindicatoren. In veel sectoren zijn professionals en zorgaanbieders bezig om de komende jaren een belangrijke en noodzakelijke voorwaarde te vervullen om meer uitkomstindicatoren te leveren. Daarvoor zijn immers basisregistraties nodig die nu veelal ontbreken. Daarnaast wordt er door partijen gesproken over de koppeling van verschillende databanken. Wanneer verzekeraars hun dataregistraties in Vektis zouden koppelen met dataregistraties van wetenschappelijke verenigingen en ziekenhuizen kunnen meer en interessante uitkomstindicatoren beschikbaar komen. Het is mijn verwachting dat om deze reden het relatieve aandeel van de uitkomstindicatoren de komende jaren zal stijgen. Ook het kwaliteitsinstituut zal bijdragen aan de stijging van het aantal uitkomstindicatoren. Een van de eisen die het kwaliteitsinstituut per 2013 aan professionele standaarden zal stellen is dat in professionele standaarden uitkomstindicatoren zijn opgenomen.

107

De Inspectie krijgt met ingang van 2012 per jaar 10 miljoen extra middelen. Is dit voldoende om alle genoemde extra taken goed uit te voeren? Kan aangegeven worden op welke wijze dit extra bedrag zal worden ingezet/verdeeld? Hoeveel geld gaat er per onderdeel naartoe? Welke doelstelling worden gekoppeld aan de 10 miljoen extra die de IGZ jaarlijks zal ontvangen? Als de Inspectie jaarlijks 10 miljoen extra krijgt, waarom daalt dan de totale begroting voor de Inspectie van 61 nu naar 52 miljoen in 2016)? Welke onderdelen krijgen minder geld? A Met de extra middelen wordt de IGZ in staat gesteld om meer inspecties uit te voeren en zaken sneller af te handelen. Naast handhaving en inspecties in algemene zin zet de IGZ in het bijzonder in op toezicht op de zorg voor ouderen en versterking van het incidententoezicht. In fte uitgedrukt gaat het om ongeveer 100 fte waarvan er 80% naar directe toezichtwerkzaamheden gaan en 20% naar de ondersteuning daarvan.

De totale begroting voor de Inspectie daalt in de periode 2012-2016 met 8,9 mln. Dit komt door het feit dat de middelen voor het tijdelijke project Zichtbare Zorg (ZiZo) van totaal 10,5 mln vanaf 2012 overgeheveld zijn naar artikel (42.3.1) in verband met de overgang naar het nieuwe Kwaliteitsinstituut. Het budget van de IGZ ligt exclusief ZiZo voor 2011 op 50,5 miljoen. Dit bedrag is inclusief extra middelen van totaal 4 mln, die de minister van VWS in 2011 beschikbaar heeft gesteld bij de eerste suppletoire wet om de IGZ in staat te stellen een snelle en goede start te maken met de ambities uit het Regeer- en Gedoogakkoord. Per 2012 wordt dit bedrag verhoogd tot 10 miljoen structureel. Ook voor de IGZ geldt de opgelegde taakstelling van dit kabinet op personeel en materieel van 6%. Dit betekent een taakstelling die oploopt tot 2,7 miljoen in 2016. Daarnaast dalen enkele kleinere uitgaven voor bijvoorbeeld ICT met totaal 1,7 miljoen in 2016. Dit brengt het budget in 2016 op 52,1 miljoen. 108 'Dat betekent dat er zelfs in het eerste jaar van de overgang ruimte blijft voor groei en krimp op basis van prestatie'. Kan deze stelling nader toegelicht worden: op welke wijze kunnen goede zorgaanbieders meer groeien dan slechtere zorgaanbieders, zeker met het oog op het macrobeheersinstrument en de afspraken die gemaakt zijn in het hoofdlijnenakkoord met de NVZ en ZN? A In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord zijn door overheid, zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken gemaakt over de invulling van de voor de jaren 2012 tot en met 2015 in totaal voor ziekenhuiszorg beschikbare middelen. Daarbij is uitdrukkelijk de ruimte gecreëerd voor individuele partijen om binnen die kaders maatwerkafspraken met elkaar te maken. Het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord stipuleert nadrukkelijk niet dat iedere zorgaanbieder met 2,5 procent (exclusief loon- en prijsbijstelling) mag of kan groeien. Als bijvoorbeeld een bepaalde zorgaanbieder goede prestaties levert dan kan deze aanbieder daar daadwerkelijk voor beloond worden: het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord biedt de ruimte voor die aanbieder om met de verzekeraar(s) omzetafspraken te maken die voor die individuele aanbieder neer zouden kunnen komen op meer dan 2,5 procent omzetgroei (exclusief loon- en prijsbijstelling). Voor aanbieders die minder goede prestaties leveren zou sprake kunnen zijn van individuele afspraken met de verzekeraar(s) die lager uit komen dan 2,5 procent omzetgroei (exclusief loon- en prijsbijstelling). Het is vervolgens aan de onderhandelingspartijen om er voor te zorgen dat individuele contractsafspraken over zinnige en zuinige zorg tezamen passen binnen de totale beschikbare middelen. Met de maatregelen in het hoofdlijnenakkoord wordt onderstreept dat het macrobeheersinstrument echt een ultimum remedium is en is de kans dat het instrument daadwerkelijk uit de kast moet worden gehaald beperkt. Wij hebben absoluut de ambitie te bezien of verdere verfijning mogelijk is van de huidige generieke vormgeving van het macrobeheersinstrument. In de Kamerdebatten over de DOT's in 2009 werd gesproken over 3600 zorgproducten. Waarom wordt er nu gesproken over 4000 zorgproducten, een stijging van 400? A De invoering van DOT heeft als belangrijke doelstelling het aantal DBC-zorgproducten terug te brengen, om op deze wijze de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en verzekeraars te vereenvoudigen. Het uitgangspunt bij het aantal producten is `zo minimaal als mogelijk, zo maximaal als noodzakelijk'. Daarmee is het aantal producten afgezet tegen het huidige DBCsysteem enorm gereduceerd. Binnen de nieuwe productstructuur is in eerste instantie op een aantal plaatsen gebruik gemaakt van zogenaamde clusteringen van DBC-zorgproducten. Hierdoor kwam het aantal DBCzorgproducten oorspronkelijk uit op circa 3600. Het doel van deze clustering was om medisch

109

redelijk vergelijkbare DBC-zorgproducten aan elkaar te koppelen. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft vervolgens geoordeeld dat een dergelijke clustering onwenselijk is, behalve als er sprake is van zorginhoudelijk 100% identieke producten. Achterliggende gedachte hierbij is dat vanwege de beoogde invoering van prestatiebekostiging het van belang is dat zorgverzekeraars zelf hun eigen clustering kunnen toepassen bij de inkoop van zorg. Daarnaast zijn er op verzoek van veldpartijen een aantal DBC-zorgproducten ten behoeve van de medische herkenbaarheid alsnog gesplitst. Hierbij heeft het belang van goede medische herkenbaarheid zwaarder gewogen dan het vasthouden aan een streefaantal DBC-zorgproducten. Tezamen heeft dit ertoe geleid dat het aantal zorgproducten uiteindelijk hoger is uitgekomen dan het eerdergenoemde aantal van 3600 producten. 110 Wat wil het kabinet bereiken met het eindmodel van prestatiebekostiging dat in 2015 wordt bereikt, wat zijn de doelen van het eindmodel? A Zoals aangegeven in mijn brief Zorg die loont (TK 2010-2011, 32 620, nr. 6) zijn er de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet om de werking van het zorgstelsel te verbeteren, maar is het huidige stelsel nog niet toegerust om de uitdagingen van de toekomst ­ toenemende zorgvraag, houdbare groei collectieve uitgaven, tekort aan zorgpersoneel als gevolg van de vergrijzing ­ goed op te kunnen vangen. Prestatiebekostiging is een noodzakelijke stap om meer zorg uit elke uitgegeven euro te halen. Maximale prikkels om te innoveren zijn nodig. Die innovatie kan alleen uit het veld komen maar dat veld moet daartoe wel uitgedaagd worden. Dat is, en wij willen dat benadrukken, geen vrijblijvende opgave, gelet op genoemde uitdagingen. Als we op de huidige voet doorgaan wordt de curatieve zorg echt onbetaalbaar. Daarnaast zorgt de toenemende krapte op de arbeidsmarkt er ook voor dat we de sector veel meer moeten prikkelen om structureel de arbeidsproductiviteit en de doelmatigheid te verhogen. Zorgprofessionals moeten de ruimte krijgen om innovatieve oplossingen te vinden en beloond worden voor die inspanningen. Prestatiebekostiging maakt dit mogelijk. Door het bereiken van het eindmodel van belonen naar prestatie, vrije prijsvorming, keuzevrijheid en dynamiek zal er minder bureaucratie komen, meer ruimte om in ziekenhuizen vernieuwing toe te passen en meer onderhandelingsruimte en risicodragendheid voor verzekeraars. Beter inzicht in kosten en behandelingsresultaten zal bijdragen aan een toename van de kwaliteit van ­ en innovatie in ­ de zorg. Hoe worden ziekenhuizen financieel geprikkeld om zorg af te stoten, deze dichtbij in de eerstelijn te laten organiseren, en zich enkel te specialiseren in enkele medisch specialistische aandoeningen? A Een belangrijk onderdeel van de invoering van prestatiebekostiging is het uitbreiden van de vrije prijsvorming. Door het vergroten van het financieel belang bij ziekenhuizen en verzekeraars wordt verwacht dat de nadruk meer zal gaan liggen op het beter zichtbaar maken van prestaties, kwaliteit en een efficiënte vertaling van kosten in te leveren zorg. Een beter inzicht in doelmatigheid en kwaliteit is daarvan het gevolg, waardoor ziekenhuizen geprikkeld worden zich nog meer te richten op hetgeen de basis vormt voor een ziekenhuis, namelijk het leveren van kwalitatief goede medisch specialistische zorg. De zorgverzekeraar heeft daarbij een cruciale rol. Met de afschaffing van de de ex-post compensatiemechanismen in de risicoverevening (oa de macronacalculatie) wordt de risicodragendheid van zorgverzekeraars vanaf 2012 vergroot in de tweede lijn, waardoor zij geprikkeld zullen worden om zorg selectiever in te gaan kopen. Zorgverzekeraars krijgen daarmee een belangrijke rol bij het beoordelen of zorg `op de juiste plek' plaatsvindt, namelijk in de eerste of in de tweede lijn. Deze ontwikkeling wordt extra ondersteund door de gemaakte afspraken in het bestuurlijk

111

hoofdlijnenakkoord waarin overeengekomen is dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars substitutie op basis van kwaliteit, doelmatigheid en innovatie zullen realiseren tussen achtereenvolgens zelfzorg, eerste lijn, tweede en derde lijn. Partijen hebben hiermee een gezamenlijk belang om na te gaan of eenvoudige, niet complexe zorg (bijv. de nabehandeling van chronisch zieken) niet beter dicht bij huis kan plaatsvinden. 112 Wanneer is de minister van mening dat wachtlijsten zijn ontstaan? Gaat de minister uit van een `natuurlijke' wachtlijst? A Wachtlijsten werden een groeiend knelpunt in de tweede helft van de jaren negentig. In die tijd is een aantal maatregelen getroffen waarmee voor de hele medisch specialistische zorg een effectief omzetplafond werd ingevoerd. Dit heeft toen geleid tot verstarring in de productie en tot wachtlijsten. Om wachtlijsten tegen te gaan, is in de jaren daarna een groot aantal maatregelen getroffen waarmee budgetten weer grotendeels productieafhankelijk werden. De wachtlijsten zijn dus vooral ontstaan in de periode van de relatief vaste budgetten in de tweede helft van de jaren negentig. Er wordt niet uitgegaan van natuurlijke wachtlijsten. De term wachtlijst en wachttijd worden vaak door elkaar gebruikt. Toch is het alleen de wachttijd die van belang is voor een patiënt en waarop wordt gestuurd. Zorgaanbieders en verzekeraars hebben afspraken gemaakt over aanvaarbare wachttijden in de zorg. Deze maximaal aanvaardbare wachttijden worden `treeknormen' genoemd. 113 Hoeveel volwaardige ziekenhuizen kende ons land in 2000 en hoeveel zijn het er thans? Kunt u een integraal overzicht verschaffen? A In 2011 zijn er 134 ziekenhuislocaties en 88 buitenpoliklinieken. Deze zijn georganiseerd in 91 zorgconcerns, waarvan 8 academische centra. Het aantal ziekenhuizen is 91 waarbij een concern kan bestaan uit verschillende locaties/ziekenhuizen. Bron RIVM www.zorgatlas.nl In 2001 waren er 145 ziekenhuislocaties en 21 buitenpoliklinieken. Deze zijn georganiseerd in 100 zorgconcerns waarvan 8 academische centra. Bron RIVM Over 2000 zijn er geen betrouwbare cijfers voorhanden. 114 Kunt u een overzicht per jaar geven van de kostenontwikkeling van de algemene ziekenhuizen van 2000 tot 2005 en van 2006 tot en met 2010 en kunt u deze cijfers voorzien van uw duiding? A Onderstaande tabel en grafiek geven de uitgavenontwikkeling weer van de algemene en categorale ziekenhuizen in de periode 2000-2010. Het gaat hierbij om zowel de uitgaven in het A- als Bsegment. De academische component is bij de algemene en categorale ziekenhuizen niet relevant. De gemiddelde groei over deze periode bedraagt ongeveer 6%. Bij de stijging van de uitgaven spelen zowel loon- en prijsontwikkelingen (circa 2%) als andere ontwikkelingen een rol. Opgemerkt kan worden dat de minder grote stijging tussen 2006 en 2007 wordt veroorzaakt door de overheveling van middelen voor opleidingen naar het opleidingsfonds vanaf 2007.

Uitgavenontwikkeling algemene en categorale ziekenhuizen (* 1 mln) 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 6.79 7.45 10.10 3 9 8.154 8.746 9.150 9.503 10.011 0 10.605

2009 11.400

2010 12.099

115

Voor welke medisch specialistische ingrepen zijn de wachtlijsten de afgelopen vijf jaar per saldo toegenomen? A Voor nagenoeg alle medisch specialistische ingrepen waarvoor over de afgelopen vijf jaar wachtlijstgegevens zijn geregistreerd, zijn de wachtlijsten over deze periode per saldo afgenomen. Op welke manieren stimuleert het kabinet dat (huis)artsen ook actief willen worden in de Nederlandse krimpregio's, waar een groot tekort aan (huis)artsen dreigt te ontstaan?

116

A
Er wordt op verschillende manier gewerkt aan zorg in krimpregio's. Het RIVM is gevraagd om onderzoek te doen naar de veranderende bevolkingssamenstelling in krimpregio's en de gevolgen hiervan voor de (ontwikkeling van de) gezondheid in deze regio's, ten opzichte van de rest van Nederland. Het onderwerp krimp staat daarnaast prominent op de agenda van de Raad voor de Volkgezondheid en Zorg (RVZ). De ministeries van BZK, VWS en EL&I zijn in overleg met de Nederlandse Mededingingsautoriteit over de relatie tussen de zorg- en welzijnswetgeving en de Mededingingswet. Vanuit rijksoverheid wordt er tevens voor gezorgd dat het bekostigingssysteem de ruimte biedt voor verzekeraars om regionaal, zoals in krimpregio's, gedifferentieerd te kunnen belonen. Ook wordt er gewerkt aan beter inzicht in de gevolgen van krimp en in de ontwikkeling van regionale behoefte aan arbeidskracht in de zorg, afgezet tegen demografische en epidemiologische ontwikkelingen in die regio. Ten slotte kan met het bevorderen van taakherschikking bijgedragen worden aan een oplossing voor stijgende zorgvraag onder andere in krimpregio's. Niet alleen de rijksoverheid is aan zet. Verzekeraars hebben hun zorgplicht, ook in krimpregio's. Verzekeraars geven daar op diverse wijze invulling aan. Een voorbeeld hiervan hebben we gezien in de regio Oost-Groningen waar Menzis medeaandeelhouder is van een eerstelijns zorgbedrijf. De aanpak van Menzis kan een oplossing zijn voor een nijpend probleem in een concreet geval. Essentieel is dat patiënten keuzevrijheid houden en dat de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg

in al haar facetten is gegarandeerd. Wij zijn geen voorstander van structurele verticale integratie tussen verzekeraars en zorgaanbieders, omdat dit leidt tot onzuivere inkoopafwegingen bij de verzekeraar. Om die reden willen wij verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders verbieden, zoals ook in het Regeerakkoord is vastgelegd. Op dit verbod willen we echter wel tijdelijke uitzonderingen toestaan namelijk als verticale integratie of overname de enige manier voor een verzekeraar is om aan zijn zorgplicht te voldoen of wanneer een zorgverzekeraars het bestaande zorgaanbod wil opschudden of innoveren door het zelf in de markt zetten van tijdelijk aanbod dat anders niet van de grond zou komen. 117 Hoe zorgt de minister met de invoering van de prestatiebekostiging in de curatieve geestelijke gezondheidszorg ervoor dat de omzet in de curatieve geestelijke gezondheidszorg niet explosief groeit? A De overstap naar prestatiebekostiging willen we alleen maken indien sprake is van een budgettair beheersbaar systeem. De invoering van prestatiebekostiging in de curatieve geestelijke gezondheidszorg willen we dan ook onderdeel laten zijn van een brede beleidsagenda waarover momenteel gesprekken gaande zijn ben met de sector. Doelstelling is om in het kader van die brede beleidsagenda afspraken te maken met de sector over het op een zorginhoudelijk verstandige manier beheersbaar houden van de uitgaven aan curatieve geestelijke gezondheidszorg. Dat kan bijvoorbeeld door afspraken te maken over een verschuiving van zorg van de tweede- naar de eerstelijns ggz, preventie, zelfmanagement, e-health en ambulantisering. Deze inhoudelijke beleidsagenda willen wij koppelen aan concrete afspraken over de macrokostenontwikkeling in de curatieve ggz in de komende jaren. Mijn ambitie is om per 2013 de overstap te maken naar prestatiebekostiging in de curatieve ggz, indien in voldoende mate is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in mijn brief van 10 juni 2011. Over de concrete invulling van de implementatie dient nog besloten te worden. Daartoe is de NZa gevraagd om in een implementatieplan een traject uiteen te zetten waarbinnen naar het oordeel van de NZa per 2013 de stap naar prestatiebekostiging op verantwoorde wijze kan worden gezet. Begin 2012 zal een brief over dit onderwerp naar uw Kamer worden gezonden. In die brief zal ook nader worden ingaan op het onderwerp kostenbeheersing in de curatieve GGZ, vanaf 2013. 118 Wat doet de minister als de sector ggz niet in het najaar om tafel wil om een brede beleidsagenda op te stellen? A De overleggen om te komen tot een gezamenlijke bestuurlijke agenda zijn in volle gang. Ook GGZNederland heeft inmiddels aangegeven te willen aanschuiven. Wij hebben goede hoop gezamenlijk met partijen te komen tot een bestuurlijke agenda en een akkoord. Kan de minister aangeven wanneer de Kamer op de hoogte wordt gesteld van de concrete uitwerking van de belofte in het regeerakkoord om de numerus fixus op verantwoorde wijze af te schaffen? Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werken gezamenlijk aan de brief van het kabinet over de uitwerking van het regeerakkoord op de passage over de numerus fixus en de vraag om een kwart meer artsen in 2025. De uitwerking vergt nog enige tijd in verband met het overleg tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de universiteiten en hogescholen. Naar verwachting wordt de brief in het voorjaar van 2012 aan u aangeboden. kan de minister aangeven in hoeverre het aantal parttimers in de opleiding of aantal parttimers aan de slag wordt meegenomen in de weging van het (versneld) afschaffen van de numerus fixus? A

119

120

In de aanstaande brief van het kabinet over de uitwerking van het regeerakkoord over de numerus fixus worden de ramingen van het Capaciteitsorgaan betrokken. Het Capaciteitsorgaan houdt in haar berekeningen rekening met verschillende factoren die de capaciteit van medisch specialisten kan beïnvloeden. De parttime-factor maakt hiervan onderdeel uit. 121 Welke maatregelen gaat de regering treffen om meer artsen aan te trekken in de zorg? A Om de doelstelling uit het regeerakkoord te halen om 25% meer artsen te hebben in 2025, zijn voor het opleidingsfonds medische vervolgopleidingen extra financiële middelen uitgetrokken. Hiermee wordt mogelijk gemaakt dat de instroom in de medische vervolgopleidingen groeit in lijn met wat het Capaciteitsorgaan aan benodigde capaciteitsgroei raamt om zorgvraag en ­aanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Verder wordt specifiek aandacht besteed aan opleidingen waar minder instroomt dan aan opleidingsplaatsen beschikbaar is. Met het veld wordt gekeken hoe deze plaatsen daadwerkelijk kunnen worden ingevuld en wat de partijen daar zelf aan kunnen bijdragen. Zo loopt op dit moment een project ter verbetering van de instroom in de profielopleiding tot jeugdarts KNMG. Ook lopen acties gelieerd aan de problematiek rondom de instroom in de opleiding tot Specialist Ouderengeneeskunde. Werkgevers moeten werknemers bijstand verlenen bij het doen van aangifte. Dit is erg vrijblijvend, waarom wordt er niet standaard de mogelijkheid geboden om `beschermd' aangifte te doen? A Anonieme aangifte is mogelijk binnen het wettelijk kader in het strafproces en de uitwerking hiervan in de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 28684, nr. 283). Eén van de mogelijkheden is domiciliekeuze. De politie zal altijd domicilie aanbieden voor functionarissen met een publieke taak, zoals zorgmedewerkers. Concreet betekent domicilie kiezen dat alleen de voor- en achternaam van de aangever of getuige in het proces-verbaal of de getuigenverklaring worden gemeld. De andere persoonlijke gegevens, zoals adres en dergelijke, zijn bekend bij de politie, maar worden niet openbaar gemaakt. Een andere mogelijkheid is dat de werkgever aangifte doet voor de werknemer. De werkgever is daar immers toe bevoegd op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. Zoals uiteengezet in de Arbeidsmarktbrief die onlangs is verstuurd, zetten de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich in voor het vergroten van de bereidheid van werkgevers in de zorg om aangifte te doen voor de werknemer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, MEVA/ABA-3081655). 123 Welke knelpunten in de wet- en regelgeving voor e-health worden opgelost? Welke zorgaanbieders mogen e-health aanbieden, zijn dit alleen GZ-psychologen of ook anderszins opgeleide psychologen, therapeuten en coaches? Wat gaat de innovatie van e-health kosten? A Veelbelovende initiatieven op het gebied van e-health verspreiden zich niet vanzelf in de praktijk. Afgelopen jaren zijn hierover verschillende rapporten en adviezen verschenen waarin barrières zijn geïdentificeerd op het gebied van regelgeving, cultuur & organisatie en standaardisatie & interoperabiliteit. E-health is hierbij een verzamelbegrip voor toepassingen van ICT, internet en mobiele technologie ten behoeve van gezondheid en zorg. Dit is toepasbaar in alle zorgdomeinen en is breder toepasbaar dan alleen in de GGZ. Knelpunten in wet- en regelgeving betreffen vooral het inbedden in structurele bekostiging, bijvoorbeeld ten aanzien van de criteria voor toelating van e-health tot het verzekerde pakket, het inpassen van e-health toepassingen in de beleidsregels van de NZa en de samenhang van het beoordelingsproces rondom innovatie en e-health. Vanaf 2012 stellen wij een bedrag van 2 mln

122

per jaar aan subsidie beschikbaar gesteld voor een tijdelijke oplossing voor de bekostiging van anonieme e-mental health, terwijl tegelijkertijd wordt gewerkt aan een meer structurele oplossing voor deze bekostigingsproblematiek. E-health toepassingen zullen moeten aantonen dat het een verbetering van zorg betreft, het betaalbaar is en dat het in de plaats van iets anders komt. Wij zullen onze aanpak richten op het optimaliseren van de wet- en regelgeving om e-health mogelijk te maken binnen de gezondheidszorg. 124 Kan de minister aangeven wat zij bedoelt met `daar waar het kabinet werkgevers en werknemers kan ondersteunen, zullen wij dit doen'? Kunt u aangeven om welke maatregelen dit gaat, en welke hindernissen er wellicht nog zijn? A Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een plan van aanpak agressie en geweld in de zorg. Samen met sociale partners, de minister van BZK (het programma VPT) en de minister van Veiligheid en Justitie (V&J) wordt dit plan opgesteld, dat beoogt het beleid rond agressie en geweld in de zorg op diverse punten te verbeteren. Vanuit VWS stellen we in de periode 2012-2015 jaarlijks 1,5 miljoen beschikbaar. Er wordt onder andere ingezet op het nemen van preventieve maatregelen, zoals scholing van medewerkers, en het geven van een passende reactie naar de veroorzaker. Daarnaast ondersteunen we jaarlijks honderd zorginstellingen financieel bij het (door)ontwikkelen en implementeren van beleid. Ook vinden er jaarlijks diverse regionale bijeenkomsten plaats waarbij tal van goede voorbeelden worden gedeeld en instellingen van elkaar kunnen leren. Verder worden business cases ontwikkeld en een quick scan opgesteld voor de evaluatie van anti-agressiebeleid op organisatieniveau. Tevens wordt een coördinatiepunt opgezet waar branchespecifieke kennis wordt verzameld en gedeeld. Hierbij zal de samenwerking worden gezocht met het Expertisecentrum VPT. Welke maatregelen gaat de regering treffen om de agressie tegen hulpverleners in de zorg aan te pakken? A Zie antwoord 124 Gesteld wordt dat de AWBZ-premie zou verdubbelen indien we ervoor kiezen de stijgende uitgaven uit de premiegelden te betalen. Wanneer zou deze verdubbeling plaatsvinden? Kan deze stelling onderbouwd worden met een raming van de AWBZ premie de komende jaren bij ongewijzigd beleid, onder de veronderstelling dat de stijgende kosten opgevangen worden door de premie? A De stijgende kosten worden op dit moment maar ten dele opgevangen door de premiegelden. De hoogte van het percentage AWBZ-premie is conform het staande beleid gemaximeerd op 12,15 % van het premieplichtig inkomen. De OESO heeft een rapport doen verschijnen over de langdurige zorg in internationaal perspectief. Uit dit rapport is een tabel in de begroting (pg24) opgenomen over de ontwikkeling van de langdurige zorg tot 2050 in diverse landen. Uit deze tabel blijkt dat de kosten van langdurige zorg bij ongewijzigd beleid al voor 2050 twee keer zo hoog zouden worden. Onder de veronderstelling dat de stijgende kosten opgevangen worden door de premie dient de premie te verdubbelen. In hoeverre blijven vormen van begeleiding mogelijk via een pgb of een ander financieringsvorm, nu de aanspraak op het pgb aanzienlijk beperkt wordt? A Zie antwoord op 28 Hoe wordt onafhankelijke indicatiestelling inzake de aanvraag van een pgb gerealiseerd en

125

126

127

128

gegarandeerd? A Door het CIZ wordt naar aanleiding van een aanvraag onafhankelijk beoordeeld of er een aanspraak op AWBZ zorg bestaat. Door het CIZ wordt ook de voorkeur van de cliënt voor de leveringsvorm gevraagd en geregistreerd. Op welke wijze de aanspraak zal worden verzilverd, in natura of in de vorm van een pgb, is aan de cliënt. 129 Hoeveel is er afgelopen jaar totaal aan gouden handdrukken gegeven? A VWS heeft geen gegevens waarop een antwoord op deze vraag kan worden gebaseerd, in ieder geval wanneer onder `gouden handdrukken' een `bovenwettelijke regeling op de WW bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst' wordt verstaan. Wanneer het begrip wordt ingeperkt tot alleen de beëindigingsregelingen van vertrokken zorgbestuurders dan is daar wel enige, zij het niet exacte informatie over. In de jaarverslagen moeten die kosten namelijk apart worden verantwoord. Maar dan wordt niet het bedrag vermeld dat daadwerkelijk is betaald. Het maximaal mogelijke bedrag dat de regeling kan kosten wordt in één keer in het verslagjaar waarin de betrokken bestuurders is vertrokken, boekhoudkundig verwerkt. Mochten er anticumulatiebepalingen in de regeling zijn opgenomen, dan zal de opbrengst daarvan worden verwerkt in het verslagjaar waarin die opbrengst optreedt. Een bedrag kunnen we dus niet noemen. Aan het einde van ieder jaar komt VWS, zoals gewoonlijk, met een rapportage over de inkomens van bestuurders en toezichthouders in de zorg uit het voorgaande jaar. Daarin worden ook de ontslagvergoedingen behandeld. Deze rapportage is onderdeel van de WOPT-rapportage van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op basis van welk feitelijk onderzoek gaat de minister er vanuit dat voor zorgaanbieders het aantrekken van privaat kapitaal goedkoper is dan het aantrekken van een banklening waarvoor het Waarborgfonds Zorg garant staat? Wil een verstrekker van privaat kapitaal geen risico-opslag, waardoor de zorgkosten in de realiteit stijgen? A Het aantrekken van risicodragend privaat kapitaal ter versterking van het eigen vermogen is op zich waarschijnlijk niet goedkoper dan het aantrekken van een banklening waarvoor het Waarborgfonds garant staat. Het aantrekken van risicodragend privaat kapitaal ter versterking van het eigen vermogen kan toch aantrekkelijk zijn. Dit blijkt ook uit het onderzoek `Winst in de eigendomsstructuur' van SEO (2010). Een banklening met onderliggende zekerheden heeft voor de verschaffers van de lening een relatief beperkt risico. Daarom is een dergelijke lening relatief goedkoop. Er zijn echter grenzen aan het aantrekken van vreemd vermogen als het eigen vermogen beperkt is en de risico's toenemen. Om vreemd vermogen (tegen goede voorwaarden) aan te kunnen trekken is dan versterking van het eigen vermogen nodig. Voor de verstrekker van een lening is het namelijk niet aantrekkelijk indien (de eigenaar van) een zorgaanbieder geen eigen geld heeft ingelegd. Bestuurders kunnen dan risicovol gedrag vertonen, omdat ze niet zelf de risico's dragen. In het SEO onderzoek wordt gesteld: "Dit moral hazard dilemma kan worden opgelost door de eigenaar ook risico te laten lopen. Vreemd vermogen verschaffers zullen daarom normaliter eisen dat de eigenaar ook eigen vermogen inbrengt. Op deze manier zijn de doelstellingen van beide partijen meer gelijkgericht". Aanbieders zullen dus zelf een afweging maken om al dan niet risicodragend kapitaal aan te trekken door winstuitkering toe te staan. Aanbieders zullen er voor kiezen om risicodragend kapitaal aan te trekken indien de voordelen opwegen tegen de nadelen, deze afweging zal per aanbieder verschillen.

130

131

Op welke wijze werkt de staatssecretaris met de gemeenten samen, zodat gemeenten in het komend jaar nadrukkelijk aandacht besteden aan het versterken van het lokaal preventief jeugdbeleid? A Zoals u gemeld is in de brief van 30 september 2011 (DJ/3082486) wordt samen met de VNG en het IPO een transitieplan opgesteld over de wijze waarop gemeenten ondersteund kunnen worden bij de voorbereiding op hun nieuwe taken. Dit plan is eind 2011 gereed. Uiteraard bouwen we voort op de ondersteuning die VNG en Rijk de afgelopen jaren hebben geboden en de rest van dit jaar nog bieden op het terrein van de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Zo is een tweetal CJG-ondersteuners actief in het veld. Zij zorgen voor intensief contact met gemeenten en regio's, gaan na waar de belangrijkste problemen zitten (lokaal/regionaal) en zorgen actief voor oplossing van deze problemen. Afhankelijk van hun ervaringen wordt de ondersteuning op maat ingezet Via de website en nieuwsbrief Samenwerken voor de Jeugd worden gemeenten en andere betrokkenen geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van CJG en de andere projecten gericht op het lokaal jeugdbeleid en worden voorbeelden en ervaringen uit het land gepresenteerd. Aan Samenwerken voor de Jeugd is ook een telefonische en e-mail-helpdesk verbonden. De samenwerking met gemeenten ter versterking van hun lokaal preventief jeugdbeleid komt daarnaast heel concreet tot uitdrukking in de landelijke week van de opvoeding: Samen met de VNG steunen wij dit initiatief, dat dit jaar voor het eerst wordt georganiseerd. In dit kader biedt VWS, via NJi, een financiële bijdrage aan de ondersteuning van de initiatiefgroep en aan de website www.weekvandeopvoeding.nl . In de week van 10 tot 17 oktober worden landelijke meer dan 1200 activiteiten georganiseerd voor ouders en andere opvoeders waarmee wordt bijgedragen aan positief opvoeden en versterking van de eigen kracht.

132

Op welke wijze kan de jeugd met zware en complexe problematiek toch beter geholpen worden? A Door de complexiteit van het huidige jeugdstelsel krijgt een deel van de jeugd met zware en complexe problematiek onvoldoende intersectorale hulp. Die is nodig omdat zij vaak kampen met meervoudige problematiek. Doel van de stelselherziening is daarom ook dat voor de jongeren die dat nodig hebben de toegang tot en de organisatie van voor hen noodzakelijke zorg vereenvoudigd wordt. Dat gebeurt door de drie verschillende toegangen voor de deelsectoren provinciale jeugdzorg, jeugd-LVG en jeugd-GGZ bij elkaar te brengen waardoor - als dat nodig is - tijdig en adequaat intersectorale zorg kan worden aangeboden volgens het principe één gezin, één plan, één hulpverlener. Hoeveel jeugd met zware en complexe problematiek krijgt nu onvoldoende zorg? A Door de complexiteit van het huidige jeugdstelsel krijgt een deel van de jeugd met zware en complexe problematiek onvoldoende intersectorale hulp. In het onderzoek over Combinaties van zorg bij jeugdigen over het gebruik van acht verschillende ondersteunende regelingen staat dat 10% van de jeugdigen die hiervan gebruik maken niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. (TK 20082009, 31839, nr.6). Wat zijn uw concrete doelstellingen met betrekking tot de overheveling van de jeugdzorg naar Nederlandse gemeenten? A De doelstelling van de decentralisatie van de zorg voor jeugd is de ondersteuning en zorg voor jeugd

133

134

laagdrempeliger, integraler en efficiënter te maken. Het kabinet wil de zorg voor jeugd beter laten aansluiten op de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders. Om de gewenste verschuiving van zware zorg naar lichte ondersteuning te realiseren wordt alle jeugdzorg die nu nog valt onder het Rijk, de provincies, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw), alsmede de jeugdbescherming en jeugdreclassering gedecentraliseerd naar gemeenten. Welke fasering brengt u aan in de maatregelen als gevolg van de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten? A Er komt 1 nieuw wettelijk kader voor alle onderdelen van de jeugdzorg. We hebben in de bestuursafspraken vastgelegd dat uiterlijk in 2016 de decentralisatie van alle onderdelen van de jeugdzorg gerealiseerd zijn. In de bestuursafspraken hebben we verder afgesproken met VNG en IPO dat we de precieze uitwerking van de fasering, vanuit een inhoudelijke samenhang, gaan regelen in het transitieplan. De eerste fase van de decentralisatie is vastgelegd in het regeerakkoord. Dit houdt in dat 2013 een overgangsjaar is voor de overheveling van de begeleiding van jeugd vanuit de AWBZ naar de WMO. De laatste fase is vastgelegd in de bestuursafspraken. Hierin is opgenomen dat de jeugdreclassering en de jeugdbescherming aan het eind van de periode dus uiterlijk in 2016 zullen overgaan In de tussenliggende zal fasegewijs de ambulante hulp overgaan, de dag- en residentiële hulp, de overige onderdelen van de provinciale jeugdzorg (de kindertelefoon, diagnostiek, indicatiestelling, casemanagement, advies en meldpunt kindermishandeling), de jeugd-GGZ, jeugd-LVG en gesloten jeugdzorg. 136 In hoeverre betrekt u de feedback van Jeugdzorg Nederland en haar lidinstellingen bij de implementatie van de overheveling van de gehele jeugdzorg naar gemeenten? A Jeugdzorg Nederland is als vertegenwoordigende organisatie van haar lidinstellingen aangesloten bij de klankbordgroepen met veldpartijen die wij hebben ingericht rondom de stelselwijziging zorg voor jeugd. De adviezen die wij van de partijen vanuit deze klankbordgroepen krijgen ­ ook de adviezen ingebracht door Jeugdzorg Nederland ­ betrekken wij bij de te maken keuzes. Naast een adviserende rol stellen de partijen in deze klankbordgroepen met ons een werkagenda op. Ook voor deze werkagenda kunnen partijen zelf voorstellen agenderen. Er wordt gesproken over slimme oplossingen, die nodig zijn om de zorg toekomstbestendig te maken. Een probleem dat hier ook mee samenhangt, is dat er veel schotten zijn in de zorg. Wanneer bijvoorbeeld investeringen van gemeentes in de Wmo leiden tot aanzienlijke besparingen in de AWBZ (groter dan de investering), dan komen deze zeer moeilijk van de grond omdat de besparing niet terecht komt bij degene die de investering doet. Wordt dit probleem onderkend en zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing hiervoor, vooruitlopend op de uitvoering van de AWBZ door verzekeraars? A In mijn brief d.d. 23 september jl. inzake `Decentralisatie taken naar en groei in de Wmo' is nader op het punt van perverse prikkels ingegaan. In die brief is aangegeven, dat in de huidige financiering gemeenten thans onvoldoende belang hebben bij een goede, ruimhartige uitvoering van de Wmo. In verband hiermee worden de ontwikkelingen in het beleid en de uitgaven ten aanzien van de Wmo onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht hoe zowel de ontwikkelingen in de uitvoering van de Wmo als op aanpalende terreinen, zoals de AWBZ en de Zvw, de komende jaren kan volgen en hierin verbanden kunnen worden

135

137

ontdekt. Met de informatie uit deze trajecten willen wij bekijken in hoeverre er sprake van onnodig gebruik van zwaardere zorg lijkt te zijn en op welke wijze dit vervolgens tegengegaan kan worden. 138 Neemt door de invoering van prestatiebekostiging, vrije prijsvorming, winstuitkering de kans op een faillissement van zorginstellingen deze kabinetsperiode toe? A Op 27 april jl. hebben wij onze beleidsvoornemens ten aanzien van continuïteit van zorg per brief aan de Tweede Kamer voorgelegd (Tweede kamer, 2010-2011, 32 620, nr. 10). Zorgaanbieders hebben de laatste jaren steeds meer vrijheid gekregen om zelf keuzes te maken. Bij deze vrijheid hoort verantwoordelijkheid voor de financiële gevolgen van die keuzes. Dat betekent ook dat uiteindelijk faillissement tot de mogelijkheden behoort. Deze dreiging is de ultieme prikkel voor aanbieders om hun zaken op orde te houden. Maar ook andere belanghebbenden, waaronder zorgverzekeraars/zorgkantoren, banken, cliënten(organisaties) en het personeel worden hiermee gestimuleerd om faillissement en daarmee discontinuïteit van zorg te voorkomen. Wij zijn dan ook niet van mening dat de door de vragensteller genoemde maatregelen leiden tot een grotere kans op faillissementen van zorginstellingen. Maar indien sprake is van faillissement zullen wij waarborgen dat cruciale zorg in stand wordt gehouden. Het adagium daarbij is de continuïteit van de zorg en niet de continuïteit van de zorgaanbieder. Wanneer gaat de regering de minutenregistratie definitief afschaffen in plaats van niet verplichten? Wat kost de minutenregistratie jaarlijks? A Thuiszorgmedewerkers moeten maximaal tijd hebben voor de cliënt. Enige registratie in de extramurale zorg is en blijft evenwel nodig in verband met de declaratie van geboden zorg en de eigen bijdrage van de cliënt. De term "minuten registratie" is hierbij echter verwarrend omdat dit suggereert dat er van minuut tot minuut geregistreerd wordt (of moet worden), terwijl dat niet het geval is. De geleverde zorg wordt in uren en of minuten uitgedrukt omdat daarop de eigen bijdrage kan worden berekend en de zorg kan worden gedeclareerd. Wat echter niet wenselijk is, is dat zorgwerkers zich als boekhouders moeten bezighouden met gedetailleerde minutenregistratie. Daarom heeft tijdsregistratie in de extramurale zorg ook onze aandacht. Zo is instellingen in het kader van het experiment regelarme instellingen de gelegenheid gegeven om melding te maken van overbodige administratieve belastingen en kunnen regels, indien de noodzaak hiervoor gering blijkt, waar mogelijk komen te vervallen. Daarnaast wordt door instellingen zelf ook gewerkt om de administratieve belasting, binnen de huidige wet- en regelgeving zo veel mogelijk te minimaliseren. Een goed voorbeeld hiervan is Rivas. In een zorgarrangement worden door Rivas afspraken tussen cliënt en instelling vastgelegd. De medewerkers houden zich aan deze planning en hoeven vervolgens alleen de afwijkingen aan te geven. Ook met behulp van pasjes, PDA's of een webapplicatie kunnen zorgmedewerkers worden ontlast van administratie. Veel instellingen werken hier al mee. Van deze goede voorbeelden heeft een onderzoeksbureau in opdracht van VWS verschillende casusbeschrijvingen gemaakt die via de website "In voor zorg" worden verspreid. Tot slot zijn wij voornemens om voor de extramurale zorg, net als bij de intramurale zorg, zorgzwaartepaketten te ontwikkelen waarbij de bekostiging en de eigen bijdrage gekoppeld is aan het integrale pakket aan zorg in plaats van aan de productie in functies en tijd. Bij brief van 1 juli jongstleden bent u hier reeds over geïnformeerd. Wat de minutenregistratie op macroniveau jaarlijks kost kunnen wij u, gezien het bovenstaande, niet vertellen. Dit verschilt namelijk van instelling tot instelling en is in grote mate afhankelijk van de wijze waarop de organisatie dit heeft ingericht. Bovendien zijn de registratiesystemen voor bijvoorbeeld de salarisadministratie, de declaratie aan het zorgkantoor en de eigen bijdrage vaak dezelfde waardoor de kosten lastig zijn toe te rekenen.

139

140

Welke maatregelen gaat de regering treffen om bureaucratie in de zorg te bestrijden? A Het huidige kabinet zet, net zoals dat in voorgaande kabinetsperioden het geval was, in op een verdere vermindering van regeldruk en verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening van de overheid. VWS zal, meer nog dan in het verleden, een substantiële bijdrage leveren, zoals recent ook aan de Tweede Kamer is meegedeeld in de voortgangsrapportage vermindering regeldruk van zowel de minister van BZK (Kamerstukken II 2011/12, 29 362, nr. 195) als de minister van EL&I (Kamerstukken II 2011/12, 29 515, nr. 333). De te nemen maatregelen zijn divers van aard, maar gaan uit van het geven van vertrouwen, standaardisatie van uitvraag en verdere aansluiting bij bedrijfseigen informatiestromen. Te denken valt hierbij aan: Invoeren prestatiebekostiging/DOT; Doorontwikkeling regelhulp; Standaardisatie uitvraag zorgkantoren. Voor de overige maatregelen verwijzen wij u dan ook graag naar deze voortgangsrapportages. Daarnaast is in het kader van regelvrije instellingen geïnventariseerd welke belemmerende regelgeving er in de care is, om daar vanaf 2012 in een aantal experimenten te kijken of landelijke uitrol van een aangemeld initiatief mogelijk is. Binnenkort worden professionals en instellingen in de cure ook uitgenodigd deze belemmeringen te melden.

141

Hoeveel kosten de HKZ en andere keurmerken in de zorg? Hoeveel van deze keurmerken per merk worden jaarlijks afgegeven? Is de regering bereid keurmerken zoals de HKZ af te schaffen? A Op de website van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) staat dat de kosten van het HKZ-keurmerk bestaan uit de kosten van de audit door een certificerende instelling (variërend tussen de 2.000 en 24.000 afhankelijk van de omvang van de te certificeren organisatie) en uit een "afdracht" aan HKZ (variërend tussen circa 300 en ruim 3.000 afhankelijk van de omvang van de gecertificeerde organisatie). De afdracht-ontvangsten besteedt HKZ aan onderhoud en vernieuwing van de HKZ-normen. Op de website van HKZ staat dat momenteel 2948 HKZ-certificaten zijn afgegeven; de desbetreffende organisaties krijgen periodiek een vervolg-audit om te bezien of zij nog steeds aan de HKZ-normen voldoen. Wij hebben geen zicht op het aantal afgegeven HKZ-keurmerken per jaar. Op de website van het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ) staat dat de kosten van een NIAZ-accreditatie bestaan uit een starttarief (variërend tussen circa 8.000 en circa 110.000 afhankelijk van de categorie van de te accrediteren organisatie) en een jaarlijkse bijdrage (variërend tussen circa 2.000 en ruim 27.000 afhankelijk van de categorie van de geaccrediteerde organisatie). Op de website van NIAZ staat dat momenteel 80 zorginstellingen een NIAZ-accreditatie hebben en dat 38 zorginstellingen bezig zijn met het behalen van een NIAZ-accreditatie. Het is niet aan de regering om keurmerken af te schaffen. Keurmerken komen tot stand op eigen initiatief van veldpartijen. Veldpartijen zelf kiezen ervoor om een keurmerk al dan niet te verwerven of van anderen te eisen, om zich met een keurmerk van anderen te kunnen onderscheiden. De overheid heeft daarin geen rol. Vanuit deze overweging is wel besloten om de subsidie aan HKZ te beëindigen. Vanaf 2012 is de subsidie aan HKZ volledig stopgezet. Vanaf 1 oktober 2011 kunnen zorgaanbieders voor mensen boven de tachtig jaar die voor verblijf in aanmerking komen, volstaan met een melding bij het

142

CIZ. Zijn er risicoscenario's ontwikkeld, die rekening houden met eventueel toenemende kosten door deze vereenvoudiging van de indicatiestelling, bijvoorbeeld wanneer instellingen deze geboden ruimte gebruiken om hogere indicaties afgeven dan nodig? A Het in de vraag benoemde risico is onderkend. Het CIZ heeft daarom een monitor ingericht. Daarmee zal het CIZ het verloop van de ontwikkeling van de indicatiemelding, en welke zorgzwaartepakketten op aangeven van de melding daarbij worden geïndiceerd, goed monitoren. Doel van de monitor is om inzicht te krijgen in de eventuele effecten van de indicatiemelding op macroniveau. Centrale eenheden van monitoring zijn daarbij de aantallen cliënten met uitstaand recht op AWBZ-zorg, de omvang van de geïndiceerde zorg en het totaal aan uitstaand recht op AWBZ-zorg. Ook volgt het CIZ met de monitor de ontwikkelingen van de meldingen door de individuele zorgaanbieder. Individuele zorgaanbieders kunnen zo gespiegeld worden aan het landelijk beeld. Opvallende en op het eerste gezicht niet te verklaren afwijkingen worden zo zichtbaar en zijn voor het CIZ onderwerp van gesprek met de desbetreffende zorgaanbieder. Op het moment dat blijkt dat uit fouten geen lering wordt getrokken c.q. zich daarin een structureel patroon ontwikkelt, dan zal het CIZ actief invulling geven aan haar rol van toezichthouder en daarop acteren. De desbetreffende zorgaanbieder wordt dan van de digitale aanmeldfunctionaliteit afgesloten en kan geen gebruik meer maken van de indicatiemelding. 143 Kan worden onderbouwd waarom de overstap van DBC's naar DOT's kan worden aangemerkt als een vermindering van de regeldruk van 10%? Het aantal regels neemt toch niet af. Elke behandeling moet toch nog steeds worden geregistreerd? A Door de invoering van DOT neemt de regeldruk inderdaad af, hoewel de genoemde 10% niet uitsluitend betrekking heeft op de invoering van DOT. Dat de regeldruk afneemt door de invoering van de DOT heeft een aantal oorzaken. Zo vereist het DOT-systeem niet meer dat de medisch specialist zelf moet uitzoeken welk DBC-zorgproduct past bij de geleverde zorg, zoals onder de DBCsystematiek nog wel het geval is. Dit wordt binnen DOT automatisch afgeleid uit de geregistreerde diagnose en behandelingen. Ook is nieuw onder DOT dat bepaalde zorgtrajecten automatisch zullen worden afgesloten, een vaste periode na het laatste bezoek van een patiënt. Tot slot wordt onder DOT een eventuele vervolg-DBC automatisch geopend als de patiënt weer moet terugkomen voor verdere behandeling. Bij elkaar leveren deze aanpassingen een bijdrage aan de genoemde vermindering van de regeldruk Welke gevolgen heeft de vereenvoudiging van de indicatiestelling op de jeugdzorg? A Door een vereenvoudiging van de indicatiestelling wordt bereikt dat de zorgaanbieder meer ruimte, verantwoordelijkheid en prikkels krijgt voor het realiseren van zorg op maat en het realiseren van een optimale doelmatigheid en doeltreffendheid daarvan. Hulpverlening wordt daarmee meer toegesneden op de dynamische ontwikkeling van de problematiek bij jongeren. Hoe wordt de manier waarop de jeugdzorg verantwoordelijkheid aan de overheid aflegt vereenvoudigd? A Op de volgende manier wordt de verantwoording over de jeugdzorg vereenvoudigd: 1) Single information Single audit(SiSa) verantwoordingsystematiek 2) Jaardocument jeugdzorg Ad 1 SiSa verantwoordingsystematiek De SiSa verantwoordingsystematiek houdt in dat er per bestuurslaag slechts één keer over een onderwerp verantwoording hoeft te worden afgelegd. Hiertoe heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een formulier ontwikkeld waarmee door de gemeenten en provincies in één keer verantwoording voor alle subsidieregelingen aan het Rijk wordt afgelegd.

144

145

Deze systematiek wordt al gedurende meerdere jaren gehanteerd en heeft de verantwoordingslast aanzienlijk beperkt. Ad 2 Jaardocument jeugdzorg Er is een jaardocument jeugdzorg in ontwikkeling waarmee door de instellingen in de jeugdzorg op eenduidige wijze verantwoording kan worden afgelegd. Dit document gaat, volgens de huidige planning, met ingang van de jaarrekening 2012 gehanteerd worden. Dit is een belangrijke bijdrage aan een eenvoudiger verantwoordingsssystematiek, ook als de financiering van de jeugdzorg straks via de gemeenten gaat lopen. 146 Welke onderzoeken en welke resultaten zijn bekend naar de invloed van massamediale campagnes op leefstijlverandering? A De Gezondheidsraad heeft relevant onderzoek naar de effectiviteit van leefstijlcampagnes geanalyseerd. De Raad concludeerde dat het effect van de massamediale component van leefstijlcampagnes op gedrag hooguit bescheiden is. (Bron: Plan de campagne; Bevordering van gezond gedrag door massamediale voorlichting, Gezondheidsraad, Den Haag, 2006). Kan de minister aangeven wat er precies mee wordt bedoeld dat grenzen handhaven meer aandacht krijgt van dit kabinet? Welke grenzen worden hiermee bedoeld en hoe wordt de handhaving geconcretiseerd? A Het kabinet heeft hiermee beoogd aan te geven dat bij het stellen van grenzen het handhaven van deze grenzen belangrijk is. In het kader van de bevordering van een gezonde leefstijl is bijvoorbeeld de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van alcohol en tabak belangrijk. Als aan jongeren onder de 16 jaar alcohol of tabak wordt verkocht, kan de ondernemer daarvoor een boete krijgen. Aan de andere kant kan een jongere onder de 16 jaar die alcoholhoudende drank aanwezig heeft op straat of in een horecagelegenheid na wijziging van de Drank- en Horecawet ook een boete krijgen. Op deze manier wordt duidelijk dat de grens van 16 jaar over de gehele linie geldt. Wie deze grens overschrijdt, kan een sanctie verwachten. Ook zijn de sancties op overtreding van het rookverbod in de horeca verhoogd. Per 30 augustus zijn de boetes verdubbeld. Ook hiervan moet het signaal uitgaan dat wetten moeten worden nageleefd. Op dit moment is nog onvoldoende betrouwbare en doelgerichte informatie op het gebied van seksuele gezondheid beschikbaar voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of lichamelijke beperking. Op welke manier draagt de minister zorg voor betrouwbare en doelgerichte informatie voor deze volwassenen? A De organisatie Rutgers WPF ontvangt jaarlijks van het ministerie van VWS een instellingssubsidie. Rutgers WPF zet zich vanuit deze subsidie onder andere in voor het bevorderen van de seksuele gezondheid van mensen met een ziekte of beperking. Denk hierbij aan deskundigheidsbevordering van professionals en de ontwikkeling van interventies voor mensen met een chronische ziekte of een beperking, of het beter ontsluiten van bestaand materiaal. Onlangs is daarnaast de met subsidie van VWS ontwikkelde website meerdanliefde.nl gelanceerd. Deze site is bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking en bevat makkelijk toegankelijke informatie over onderwerpen als relaties, weerbaarheid en soa. Geldt de verantwoordelijkheid van de minister voor het verschaffen van betrouwbare en doelgerichte informatie op het gebied van seksuele gezondheid ook voor nieuwe Nederlanders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier draagt de minister er zorg voor dat deze informatie voor hen toegankelijk wordt? A Ja, deze verantwoordelijkheid geldt voor alle Nederlanders, dus ook nieuwe Nederlanders.

147

148

149

In de Landelijke nota gezondheidsbeleid6 die pp 25 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd, staan de diverse domeinen en kanalen beschreven die een rol spelen bij informatie en advies, zoals zorgprofessionals, gemeenten en scholen. De basisvoorlichting en op maat advisering wordt met subsidie van het ministerie van VWS door diverse gezondheidsbevorderende instellingen verzorgd. Bij communicatie-instrumenten en interventies wordt altijd aandacht besteed aan implementatie, zodat ze de betreffende doelgroepen bereiken. Dit gebeurt door middel van een evaluatie of een effectiviteitstoets zoals het Centrum Gezond Leven (CGL) doet ten aanzien van interventies. In de Idatabase zijn actuele leefstijlinterventies te vinden, ingedeeld op doelgroep, setting, gezondheidsthema en het niveau van erkenning van de effectiviteit. Kansrijke, nieuwe interventies worden ook op effectiviteit beoordeeld door een onafhankelijke erkenningscommissie. Zo wordt bevorderd dat informatie de juiste doelgroepen bereikt en voldoende effectief is. 150 De massamediale campagnes voor jongeren op het gebied van veilig vrijen worden stop- gezet. Een vervolg campagne gericht op specifieke kwetsbare groepen zal niet van start gaan. Op welke andere manieren worden jongeren bereikt met boodschappen als `begin over condooms voordat je broek uitgaat'? Welke maatregelen neemt dit kabinet om de keuze voor veilig vrijen te vergemakkelijken? A Een generieke, populatiebrede aanpak met massamediale campagnes past niet in mijn beleid dat gericht is op de eigen verantwoordelijkheid voor een gezond leven. Vanuit de gedachte `gezondheid dichtbij' wordt de menselijke maat juist gevonden in informatievoorziening in de eigen leefwereld van burgers via bijvoorbeeld school, werk, buurt en zorg. De basisvoorlichting en op maat advisering gericht op jongeren wordt met subsidie van het ministerie van VWS door diverse gezondheidsbevorderende instellingen verzorgd. Over de manier waarop het toerusten van jongeren meer in samenhang en optimaal aansluitend bij de belevingswereld van jongeren vanuit gezondheidsbevorderende instellingen vormgegeven kan worden, vinden er nu met hen gesprekken plaats. Onder meer wordt gesproken over social media. We verwachten daarvan meer effect. Wat is de projectsubsidie voor 2012 voor Convenant Gezond Gewicht? A De ministeries van VWS en OCW zijn voornemens om het Convenant Gezond Gewicht, waarin het deelconvenant Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) en het deelconvenant School een belangrijke rol spelen, een bedrag van 777.500 via een projectsubsidie ter beschikking te stellen. Aan dit bedrag draagt het ministerie van OCW 100.000 bij. Het bedrag dat de ministeries ter beschikking stellen is even hoog, 777.500, als het bedrag dat in voorgaande jaren ter beschikking is gesteld. Dit is namelijk het bedrag waarvoor VWS de samenwerking is aangegaan. Zolang het Convenant loopt dragen VWS en OCW in principe het toegezegde bedrag bij. Daarnaast wordt het Convenant medegefinancierd door private partners en gemeenten. Hun gezamenlijke totale bijdrage bedroeg voor het jaar 2010 453.305, voor het jaar 2011 601.200 en voor het jaar 2012 is dit een bedrag van 654.750. 152 In hoeverre is Bureau jeugdzorg verantwoordelijk voor het inzetten van de sociale omgeving van een gezin bij de uithuisplaatsing van kinderen? A Zowel bij het voorkomen van uithuisplaatsingen, als bij het begeleiden van het gezin tijdens de uithuisplaatsing als ook in de laatste fase bij het terugkeren van een uithuisgeplaatste jongere in het gezin, dient gekeken te worden naar de mogelijkheden die de sociale omgeving van een gezin 6

151

VWS. 25 mei 2011. Landelijke nota gezondheidsbeleid `Gezondheid dichtbij'; http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/notas/2011/05/25/landelijke-nota-gezondheidsbeleid.html

daarbij heeft. Wettelijk vloeit dit voort uit artikel 3 lid 2 sub a van het uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Hier wordt ook de sociale omgeving genoemd. Het betrekken van de sociale omgeving maakt ook expliciet onderdeel uit van het Plan van Aanpak dat in het kader van de Deltamethode wordt opgesteld. Ook in de veelgebruikte methode Signs of Safety wordt bij een kinderbeschermingsmaatregel de sociale omgeving nauw betrokken. 153 Hoe wil het kabinet ouders motiveren om met zorgvragen ten aanzien van hun kinderen aan te kloppen bij de sociale omgeving? A Van 10 tot 17 oktober 2011 heeft de eerste landelijke Week van de Opvoeding plaatsgevonden. In deze week is veel aandacht besteed aan het `normale' opvoeden. In de ongeveer 1200 activiteiten stonden ontmoeting en uitwisseling tussen ouders centraal. Het ministerie van VWS heeft door een subsidie aan het NJi, een van de organisatoren, deze week gestimuleerd en zal de komende drie jaar de Week van de Opvoeding blijven ondersteunen. Daarnaast vindt in het kader van het ZonMw-programma Vrijwillige inzet een groot aantal projecten plaats dat gericht is op het betrekken van de sociale omgeving bij het opvoeden en opgroeien van kinderen. Dit programma loopt van begin 2009 tot medio 2012 en voor het totale programma is vanuit VWS 18 miljoen euro beschikbaar gesteld. In het ondersteuningstraject voor de professionals van de Centra voor Jeugd en Gezin wordt speciaal aandacht besteed aan het stimuleren van de eigen kracht van gezinnen. Het aankloppen bij het eigen netwerk in plaats van bij de hulpverlening is hier logisch onderdeel van. Het traject loopt van oktober 2011 t/m februari 2012, wordt uitgevoerd door het NJi en NCJ en gefinancierd door VWS. Ca. 82 procent van de mantelzorgers bij dementie is overbelast of loopt een groot risico op overbelasting. In hoeverre wordt de regeerakkoordintensivering van 852 miljoen in de langdurige zorg mede ingezet voor het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers bij dementie, en in hoeverre kan deze daar verder voor worden ingezet? Wat zijn de ontwikkelingen bij de beschikbaarheid van casemanagement bij dementie de afgelopen jaren kwantitatief en wat zijn de streefcijfers voor de periode 2012-2016? A In de programmabrief langdurige zorg van 1 juni jongstleden en in mijn brief over het convenant bent u geïnformeerd over de besteding van de investering van 852 miljoen.7 Van het totaal beschikbare bedrag van 852 miljoen wordt 636 miljoen ingezet voor het verhogen van de ZZPtarieven, 142 miljoen voor het verhogen van de contracteerruimte en 74 miljoen voor het stagefonds. Deze middelen zijn beschikbaar voor het opleiden en aannemen van (professionele) zorgverleners ten behoeve van het verlenen van zorg voor de meest kwetsbare cliënten in onze samenleving. De middelen worden niet direct ingezet voor het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers. Uit een peiling van Nivel `organisatie en invulling van casemanagement dementie in Nederland'8 uit 2011 blijkt dat casemanagement dementie een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat casemanagement begin 2011 in 74 regio's en subregio's in Nederland wordt aangeboden. Het onderzoek laat zien hoeveel regio's gestart zijn met het aanbieden van een dementieketen. In 2008 zijn er 7 regio's gestart, in 2009 zijn 14 nieuwe ketens gevormd, in 2010 zijn er wederom 14 ketens van start gegaan. Dit betekent een dekking van 90%. Voor de periode 2012-2016 is het streven naar een volledige landelijke dekking. Als het gaat om de ondersteuning van mantelzorgers ­ zowel vanuit gemeenten als door het Rijk - verwijzen we u graag naar de brief over informele zorg die naar verwachting dit najaar naar u wordt toegezonden. 7

154

DLZ/KZ-U-3067294 en DLZ/KZ-3079710 http://www.nivel.nl/pdf/Rapport-organisatie-casemanagement-dementie.pdf

8

155