Uitspraken vastgesteld d.d. 28 oktober 2011
door mw. mr. H. Troostwijk, voorzitter, A. Mellink MPA, mw. H.M.M.
Nietsch, mw. F. Santing en mw. drs. P.C.J. van Schaveren, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. J.M.
Leurs, plaatsvervangend secretaris.
X / 1. T. van der Mee en AD; 2. J. Snel en Blauw Bloed (EO)
Uitspraak: ongegrond
Klager is op Prinsjesdag 2010 (21 september) aangehouden omdat hij een
glazen waxinelichthouder naar de gouden koets heeft gegooid. Diverse
media hebben over dit incident en de daarop volgende strafzaak tegen
klager bericht. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop
diverse media, waaronder verweerders, over het incident hebben bericht.
De voorzitter en de secretaris van de Raad hebben bij beslissing van 14
maart 2011 op de voet van artikel 4a van het Reglement voor de
werkwijze van de Raad geoordeeld dat de Raad evident onbevoegd is om te
oordelen over uitlatingen van politie en justitie. Voor zover de klacht
betrekking heeft op de berichtgeving in diverse media hebben de
voorzitter en secretaris klager in zijn klacht evident
niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep
aangetekend. De Raad heeft klager in zijn beroep ontvangen en het
beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de evident
niet-ontvankelijk verklaring betreffende de volgende publicaties: "De
koningin draagt een zware last" in het AD van 22 september 2010 en de
uitzending van Blauw Bloed (EO) van 26 september 2010. De Raad heeft
het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Conform artikel 4a lid
6 van het Reglement is de klacht vervolgens deels in behandeling
genomen.
Kern van de klacht is dat zowel verweerders ad 1. als verweerders ad 2.
onjuiste, grievende kwalificaties hebben gebruikt ter aanduiding van
klager.
De Raad overweegt dat bij het gebruik van kwalificaties ten aanzien van
de psychische gesteldheid van degene waarover wordt bericht - zoals in
dit geval de aanduidingen `verward' en `gestoord' - bijzondere
zorgvuldigheid is geboden.
In dit geval is de kwalificatie `verward' overgenomen uit de
persberichten van de politie die over de zaak zijn uitgebracht. In die
persberichten is ter zake vermeld dat klager in het eerste contact met
de politie verward overkomt. Met het overnemen van deze kwalificatie
hebben verweerders - gelet op het feit dat een persbericht van de
politie in het algemeen als betrouwbare bron kan worden aangemerkt -
niet onzorgvuldig gehandeld.
In de persberichten van de politie is verder vermeld dat klager een
psychiatrisch verleden heeft. Gezien de maatschappelijke onrust die is
opgetreden naar aanleiding van de daad van klager en in aanmerking
genomen dat hij bij de politie verward is overgekomen, hebben
verweerders in dit geval niet journalistiek ontoelaatbaar gehandeld
door ten aanzien van klager de aanduidingen `gestoord' en `psychische
stoornis' te hanteren. Daarbij overweegt de Raad dat verweerders met
die aanduidingen niet hebben beoogd klager in medische zin te
kwalificeren. In de berichtgeving is duidelijk aangesloten bij de
formuleringen van politie en justitie en bij dagelijks spraakgebruik
voor `afwijkend gedrag'.
Nu overigens niet is gebleken dat de gewraakte berichtgeving relevante
feitelijke onjuistheden bevat of verweerders anderszins journalistiek
onzorgvuldig hebben gehandeld, komt de Raad tot de slotsom dat de
klacht ongegrond is. (zie punten 1.1. en 1.5 van de Leidraad van de
Raad)
Trefwoorden:
· Feitenweergave: onjuiste berichtgeving
· Procedure: bevoegdheid, ontvankelijkheid
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/70
Drs. M. Kat, K. Ferwerda, E. Donk en W. Dankbaar / J. de Boer,
Leeuwarder Courant, Dagblad van het Noorden, De Gooi- en Eemlander en
Haarlems Dagblad - herziening
Uitspraak: afgewezen
Verzoekers hebben geklaagd over onder meer de artikelen "Kollumse
belaagd door Vaatstra-speurders" en "Vogelvrij". Bij uitspraak van 23
juni 2011 heeft de Raad de klacht op een onderdeel gegrond verklaard,
op zes onderdelen ongegrond verklaard en zich voor het overige
onthouden van een oordeel (RvdJ 2011/42). Klagers hebben verzocht om
herziening van die uitspraak.
De herzieningskamer overweegt allereerst dat geen aanleiding bestaat om
verzoekers de gelegenheid te geven hun standpunten ter zitting toe te
lichten. Dat verzoekers op de zitting van de Raad van 29 april 2011
ervoor hebben gekozen om geen toelichting op hun klacht te geven -
omdat hen niet werd toegestaan opnamen te maken - doet daaraan niet af,
aangezien dat voor hun rekening dient te komen.
Verder overweegt de herzieningskamer dat herziening slechts in beperkte
gevallen mogelijk is. Verzoekers hebben allereerst bezwaar gemaakt
tegen de wijze waarop hun klacht is behandeld. Hetgeen zij ter zake
hebben aangevoerd, brengt echter - voor zover al juist - niet mee dat
de inhoudelijke beoordeling van hun klacht berust op ten onrechte als
vaststaand of aannemelijk geoordeelde feiten.
Uit hetgeen verzoekers verder hebben aangevoerd blijkt dat zij zich
niet kunnen vinden in de overwegingen en de beoordeling van de Raad.
Dit is echter onvoldoende om een verzoek tot herziening gegrond te
verklaren. Verzoekers hebben in dit verband toegelicht dat een aantal
door hen aangedragen argumenten niet of slechts verkort in de uitspraak
aan de orde is gekomen. Hiermee is echter niet gebleken dat het oordeel
van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk
geoordeelde feiten. Naar het oordeel van de herzieningskamer blijkt de
kern van de standpunten van verzoekers voldoende uit de uitspraak.
Naar het oordeel van de herzieningskamer hebben verzoekers met hetgeen
zij in hun verzoekschrift hebben aangevoerd niet aannemelijk gemaakt
dat de beslissing van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of
aannemelijk geoordeelde feiten. De herzieningskamer ziet dan ook geen
aanleiding tot herziening van die beslissing.
Trefwoorden:
· Procedure: herziening
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/71
---
Uitspraken vastgesteld d.d. 21 oktober 2011
door mw. mr. H. Troostwijk, voorzitter, A. Mellink MPA, mw. H.M.M.
Nietsch, mw. F. Santing en mw. drs. P.C.J. van Schaveren, leden, in
tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. J.M.
Leurs, plaatsvervangend secretaris.
X, Y en Z / F. Pasma en Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad
Uitspraak: deels gegrond
Klagers maken bezwaren tegen de publicaties "'Verduistering bij
bejaardenclub'", "Aangifte bejaardenclub" en "Schinnen hield subsidie
achter tot bestuurswissel". Volgens klagers worden zij in de
berichtgeving beschuldigd van verduistering en daartoe veroordeeld
terwijl dat niet is bewezen, zodat sprake is van laster en kwetsende
berichtgeving. Verder hebben zij gesteld dat geen wederhoor is
toegepast en dat met het vermelden van hun namen inbreuk is gemaakt op
hun privacy.
Volgens de Raad hebben verweerders duidelijk gemaakt welke bronnen zij
hebben geraadpleegd. Daartoe behoort ook de aangifte tegen klagers. Zij
hebben daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de berichtgeving
een deugdelijke grondslag bestond. Daarbij overweegt de Raad dat nu
tegen klagers aangifte is gedaan, dit betekent dat zij ergens van zijn
beschuldigd. Bij objectieve lezing kan niet uit de berichtgeving worden
afgeleid dat klagers al zijn veroordeeld. Verweerders hebben niet
onnodig grievend over de kwestie bericht. Dat klagers zich door deze
berichtgeving gekwetst voelen, is onvoldoende grond voor het oordeel
dat verweerders op dit punt journalistiek ontoelaatbaar hebben
gehandeld. De klacht is op dit punt ongegrond. (zie punten 1.1. en
2.2.5 van de Leidraad van de Raad)
Verder constateert de Raad dat in de artikelen de feitelijke situatie
is beschreven en dat voorts de verschillende kanten van het verhaal
zijn belicht. Of verweerders het verhaal van klagers al dan niet
geloven, is niet relevant; in de berichtgeving is door verweerders ter
zake geen standpunt ingenomen. Beide partijen zijn in de gelegenheid
gesteld hun visie over de kwestie naar voren te brengen. In de
artikelen met de koppen "Aangifte bejaardenclub" en "Schinnen hield
subsidie achter tot bestuurswissel" is de visie van klagers opgenomen.
Bij het artikel met de kop "Verduistering bij bejaardenclub" was dat
gezien de feitelijke inhoud van het bericht, dat later in de krant werd
vervolgd, niet nodig. Verweerders hebben op dit punt evenmin
journalistiek onzorgvuldig gehandeld, zodat ook dit onderdeel van de
klacht ongegrond is. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad)
Ten slotte overweegt de Raad dat met het vermelden van namen van
personen waartegen aangifte van een strafbaar feit is gedaan,
terughoudend moet worden omgegaan. De berichtgeving gaat over een
conflict tussen twee besturen van een bejaardenclub. In dit geval was
het in het kader van de berichtgeving niet nodig om de namen van
klagers, als leden van het oud-bestuur, te vermelden. Klagers hadden
anoniem kunnen worden genoemd of hoogstens met initialen kunnen worden
aangeduid, zonder dat afbreuk was gedaan aan de aard en inhoud van de
berichtgeving. Niet valt in te zien dat door het weglaten van de
volledige namen van klagers een onaanvaardbare onduidelijkheid voor de
lezer zou zijn ontstaan. Dat klagers wellicht ook zonder vermelding van
hun namen voor de lokale gemeenschap herkenbaar zouden zijn, betekent
nog niet dat hun belang bij de bescherming van hun privacy buiten die
gemeenschap geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden vormt
het vermelden van de volledige namen van klagers in de gewraakte
berichtgeving een ongerechtvaardigde aantasting van hun privéleven.
Verweerders hebben op dit punt grenzen overschreden van hetgeen, gelet
op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk
aanvaardbaar is. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond. (zie
punten 2.4.1. en 2.4.6. van de Leidraad)
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Feitenweergave: grievende, tendentieuze berichtgeving
· Privacy: verdachten/veroordeelden, vermelding persoonlijke
gegevens
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/67
X, Y en Z / B. Thimister en Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad
Uitspraak: ongegrond
De klacht betreft het artikel "Man van afpersing verdacht". Klagers
menen dat ten onrechte in het artikel wordt beschreven dat zij iemand
bedreigd zouden hebben. Volgens klagers wordt hun strafzaak ten
onrechte in de krant breed uitgemeten en worden zij in het artikel al
veroordeeld. Verder stellen zij dat zij door de publicatie in hun goede
naam en eer zijn aangetast.
De Raad overweegt dat klagers niet in het artikel zijn genoemd en
daardoor niet voor het publiek identificeerbaar zijn. Hetgeen in de
publicatie is beschreven, kan daarom niet worden gekoppeld aan klagers.
Van onnodige publicatie van details, die extra leed toevoegen aan het
slachtoffer of diens naaste familieleden, is geen sprake. Volgens de
Raad is de privacy van klagers dan ook niet aangetast. Verweerders
hebben in redelijkheid de belangen die zijn gediend met de publicatie
voorrang kunnen geven boven de belangen van klagers. Dat klagers
wellicht in hun omgeving op de publicatie zijn c.q. kunnen worden
aangesproken, kan daaraan niet afdoen. (zie punten 2.4.1., 2.4.6.,
2.4.8. en 2.4.9. van de Leidraad van de Raad)
Uit hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, blijkt dat verweerders
waarheidsgetrouw over de kwestie hebben bericht. Bij objectieve lezing
kan uit het artikel niet worden afgeleid dat klagers al zijn
veroordeeld. Van relevante onjuistheden is niet gebleken. (zie punt
1.1. van de Leidraad)
Daargelaten de vraag of verweerders in dit geval gehouden waren om
wederhoor toe te passen, stelt de Raad verder vast dat zij de raadsman
van klagers om een reactie hebben gevraagd. Dat deze geen inhoudelijk
commentaar wilde geven, kan verweerders niet worden toegerekend. (zie
punten 2.3.1. en 2.3.4. van de Leidraad)
Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerders niet journalistiek
onzorgvuldig hebben gehandeld. (zie ook punten 1.2. en 1.3. van de
Leidraad)
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor, selectie van
nieuws
· Feitenweergave: onjuiste berichtgeving
· Privacy: algemeen, slachtoffers/nabestaanden
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/68
X, Y en Z / Hart van Nederland (SBS)
Uitspraak: deels gegrond
In een uitzending van Hart van Nederland is aandacht besteed aan valse
aangiften van zedenmisdrijven en de grote gevolgen hiervan voor een
vermeende verdachte van een zedendelict. In de uitzending heeft de
vader/ex-man van klaagsters zijn verhaal gedaan.
De Raad begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hij met de
uitzending heeft beoogd duidelijk te maken wat de gevolgen zijn voor
iemand die is beschuldigd van een zedendelict, terwijl de aangifte niet
tot veroordeling heeft geleid, en dat hij in die context de term `valse
aangifte' heeft gebruikt. Verweerder heeft verder aangevoerd dat onder
die term zowel opzettelijke als onopzettelijke valse aangiften worden
verstaan. Aangezien echter in de uitzending geen onderscheid wordt
gemaakt tussen dergelijke aangiften, kan de term `valse aangifte' - met
name door het gebruik van het woord `vals' - volgens de Raad tot
verwarring leiden en door het grote publiek eenvoudig worden uitgelegd
als een moedwillig gedane onterechte beschuldiging van seksueel
misbruik; een opzettelijke valse aangifte. De aangiften van klaagsters
X en Y zijn in de uitzending als `valse aangiften' gepresenteerd; de
Raad acht het aannemelijk dat bij het grote publiek de indruk is
ontstaan dat zij moedwillig hun vader onterecht hebben beschuldigd. Dat
in de uitzending is vermeld dat de zaak is geseponeerd, maakt
onvoldoende duidelijk dat ten aanzien van klaagsters een onopzettelijke
valse aangifte is bedoeld. Naar het oordeel van de Raad is het gebruik
van de term `valse aangifte' zonder nadere uitleg daarom in dit geval
journalistiek onzorgvuldig. (zie punt 1.1. van de Leidraad van de Raad)
De Raad overweegt voorts dat het rapport "Lastige Verhalen" de
aanleiding voor verweerder was om een item te maken over `valse
aangiften' en de grote gevolgen hiervan voor een vermeende verdachte
van een zedendelict. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de
uitzending voldoende nieuwswaarde had en een maatschappelijk belang
diende. Het stond verweerder vrij in de context van de uitzending een
persoon aan het woord te laten tegen wie aangifte over een
zedenmisdrijf is gedaan en daar niet voor is veroordeeld. Verweerder
heeft zich bij de keuze van deze persoon laten leiden door een adviseur
die op dit terrein deskundig kon worden geacht. (zie punten 1.2. en
1.3. van de Leidraad)
Daarbij komt dat het item is gemaakt vanuit het perspectief van ,
waarbij deze onder meer vertelt over zijn vermoedens ten aanzien van de
beweegredenen voor de beschuldigingen. is zodanig onherkenbaar in
beeld gebracht, dat hij niet voor het grote publiek herkenbaar is.
Klaagsters zijn niet met naam genoemd en verder ook niet
identificeerbaar. Van onnodige publicatie van details, die extra leed
toevoegen aan de slachtoffers of hun naaste familieleden, is geen
sprake. (zie punten 2.4.8. en 2.4.9. van de Leidraad)
Hoewel klaagsters de uitzending als grievend hebben ervaren, kan niet
worden geconcludeerd dat zij - objectief bezien - door de uitzending
worden gediskwalificeerd. Reeds daarom behoefde verweerder dan ook geen
wederhoor bij klaagsters toe te passen. In de gegeven omstandigheden
mocht verweerder afgaan op het feit dat door diens advocaat naar
voren was geschoven als een representatief voorbeeld voor de uitzending
en kon verweerder volstaan met een toetsing van de betrouwbaarheid van
het verhaal van op basis van de hem beschikbare informatie.
Op dit punt heeft verweerder niet journalistiek ontoelaatbaar
gehandeld. (zie punten 2.2.3., 2.2.5. en 2.3.1. van de Leidraad)
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Feitenweergave: onjuiste, grievende berichtgeving
· Privacy: algemeen, slachtoffers/nabestaanden
Publicatie op www.rvdj.nl/2011/69
---
Raad voor de Journalistiek