Rijksoverheid
27 oktober 2011
Reactie op mondelinge vragenuur van 6 september 2011 inzake
oorlogsmisdadiger K.C. Faber
Tijdens het mondelinge vragenuur van 6 september 2011 heb ik naar aanleiding
van vragen van Kamerlid Roemer met uw Kamer gesproken over de
oorlogsmisdadiger K.C. Faber.
Daarbij is onder andere de vraag aan de orde geweest of de nabestaanden van
slachtoffers, die nog steeds in onzekerheid leven over de vraag hoe hun dierbaren
om het leven zijn gekomen, inzage kunnen krijgen in alle relevante stukken van
het dossier Faber.
Ik heb toegezegd op dit punt de onderste steen boven te zullen krijgen en mijn
bevindingen aan uw Kamer mee te delen. Het kabinet heeft begrip voor de
nabestaanden en wil hen graag helpen.
De materie is echter juridisch complex. Dit geldt met name voor het dossier in het
Nationaal Archief. Ter toelichting hierop kan ik u, mede namens de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Onderwijs
Cultuur en Wetenschappen het volgende berichten.
Het dossier Faber maakt deel uit van het Centraal Archief Bijzondere
Rechtspleging 1945!1952 dat in het Nationaal Archief in Den Haag berust. Het is
in november 2000 door de toenmalige minister van Justitie op grond van de
Archiefwet naar het Nationaal Archief overgebracht. Bij de overbrenging is
bepaald dat raadpleging van de archiefbescheiden, gelet op artikel 15, derde lid
Archiefwet, slechts mogelijk is na schriftelijk verkregen toestemming van de
Algemene Rijksarchivaris.
Bij een besluit tot verlenen van deze toestemming heeft de Algemene
Rijksarchivaris discretionaire ruimte. Bij een verzoek om raadpleging van
bijzondere persoonsgegevens moet echter het verbod van artikel 16 Wet
Bescherming Persoonsgegevens (WBP) in aanmerking genomen worden.
Alleen wanneer een persoon, op wie het dossier betrekking heeft, is overleden, is
het verbod op inzage niet van kracht. Voor dossiers van nog levende personen
kan een verzoek om inzage worden gehonoreerd, indien verzoeker kan aantonen
de uitdrukkelijke toestemming te hebben van degene wiens dossier men wil
inzien.
De WBP biedt dus slechts beperkte mogelijkheden tot inzage in dossiers met
bijzondere persoonsgegevens, zoals het dossier van K.C. Faber. Dit blijkt ook uit
de uitspraak van het College Bescherming Persoonsgegevens van
14 augustus 2001 (http://www.cbpweb.nl/downloads_uit/z2001!0709.pdf).
De staatssecretaris van OCW is bereid -als archiefwettelijk zorgdrager van het
CABR archief- te onderzoeken of ontheffing van het verbod op raadpleging voor
slachtoffers en hun nabestaanden door het CPB mogelijk is. Hij zal uw Kamer
daarover zo spoedig mogelijk informeren.
Op korte termijn is er een andere mogelijkheid om de nabestaanden deels te
kunnen helpen. Op het arrondissementsparket Arnhem bevindt zich een wat
omvang betreft beperkt dossier dat betrekking heeft op de zaak Faber. Volgens
informatie van het Openbaar Ministerie bestaat dit dossier voornamelijk uit
stukken die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de aan Faber
opgelegde straf.
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten graag bereid te zijn tot een persoonlijk
gesprek met de nabestaanden. Bij dat gesprek kan dan ook inzage worden
gegeven in de voor de nabestaanden relevante stukken uit dit dossier.
Ik hoop met dit positieve gebaar van het Openbaar Ministerie, in afwachting van
de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheid voor raadpleging van het
volledige dossier, in ieder geval op korte termijn deels aan de wens van de
nabestaanden tegemoet te kunnen komen.
DE MINISTER!PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,
Mark Rutte