Rijksoverheid



------GESPROKEN WOORD GELDT-----

"Naar een nieuwe architectuur van internationale verantwoordelijkheid" Toespraak van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, op de Afrikadag van de Evert Vermeer Stichting, op 29 oktober te Den Haag

Dames en heren,

Het Nederlandse debat over ontwikkeling gaat de laatste jaren vaak over de behoefte aan focus. Minder landen, minder thema's. Want burgers en bestuurders eisen efficiëntie en effectiviteit bij in de inzet van belastinggeld. Dat is terecht. En het kabinet werkt hier ook hard aan. Maar hoe belangrijk ook, de nadruk op efficiëntie en effectiviteit zou fundamentelere ontwikkelingen aan het zicht kunnen onttrekken. Ontwikkelingen die verder reiken dan een debat over landen en thema's. Ontwikkelingen die we kennen, maar waarop we nog geen passend antwoord hebben gevonden. Over die ontwikkelingen wil ik vandaag met u spreken. Niet omdat ik alle antwoorden zou hebben. Wel omdat het tijd is om deze ontwikkelingen onder ogen te zien. Ik neem u daarom graag mee naar 1969, het geboortejaar van de officiële definitie voor ontwikkelingshulp, opgesteld door de Development Assistence Committee van de OESO. En het jaar dat Lenny Kuhr met `De troubadour' het Eurovisiesongfevistal won. Vergelijk dat jaar eens met de wereld van vandaag. De tijden zijn voorbij dat Nederland het Songfestival won. Ook de Koude Oorlog ligt inmiddels achter ons.


1



En, belangrijker, het Westen is al lang niet meer het vanzelfsprekende centrum van de wereld. Alles is kortom in beweging. Dat leg ik graag uit aan de hand van drie trends. Bij elkaar opgeteld komen deze trends neer op een paradigmawisseling.

~
De eerste trend, dames en heren, is de opkomst van nieuwe spelers. Landen als China, India en Brazilië ... en bedrijven uit die landen... hebben zo hun eigen ideeën over ontwikkeling. Zij worden steeds actiever in ontwikkelingslanden. Zij vinden een politiek van wederzijds eigenbelang vanzelfsprekend. Zij hanteren hun eigen spelregels. Deborah Brautigam schreef erover in haar recente, fascinerende boek The Dragon's Gift. De Chinese benadering in Angola en in Congo, maar ook in andere landen, bouwt voort op het systeem dat de Chinezen van de Japanners leerden: hele grote kredieten tegen competitieve tarieven, gekoppeld aan de levering van Chinese machinerie, gereedschap en bouwkundige diensten. En met terugbetaling in de vorm van olie of andere grondstoffen. Dat is de kern van wat zij zien als een win-winsituatie. Wat wij hier ook van mogen denken, dit is een nieuwe werkelijkheid. En laten we eerlijk zijn: soms werkt het ook goed. Kijk maar eens hoe Chinese infrastructuur de bedrijvigheid in het noorden van Ethiopië aanwakkert. Er zijn overigens veel meer nieuwe spelers op het gebied van ontwikkelingshulp. Gulle gevers spelen een steeds grotere rol ­ denk aan de drie miljard dollar die The Bill & Melinda Gates Foundation jaarlijks te besteden heeft. Maar ook private


2



partijen als investeringsmaatschappijen of beleggingsfondsen investeren steeds vaker en steeds meer in ontwikkelingslanden. Dan de tweede trend: in de echte vraagstukken van vandaag zijn staten slechts een deeltje van de keten. Dan heb ik het over kwesties als klimaatverandering, migratie of het financiële systeem. Kwesties die in het ontwikkelingswereldje `mondiale publieke goederen' zijn gaan heten. Staten kunnen deze onderwerpen niet onderling regelen. Ook de betrokkenheid van bedrijven, kennisinstellingen, ngo's en burgers is hard nodig. Straks sta ik hier nog uitvoerig bij stil. Dames en heren, de derde en laatste trend is de verandering van het armoedepatroon. Om te beginnen daalt het aantal arme landen. The International Development Association, het loket van de Wereldbank waar arme landen geld kunnen lenen, verliest in de komende tien tot vijftien jaar naar verwachting ruim de helft van zijn klanten. Nu vallen nog 68 landen onder de noemer `arm', tegen die tijd zijn het er waarschijnlijk zo'n 36. Het idee om een deel van het bruto binnenlands product uit te geven aan ontwikkelingshulp is ontstaan in een wereld met slechts twee smaken: je had arme landen en je had rijke landen. Het internationaal en eerlijker herverdelen van de welvaart, dat was de ambitie van ontwikkelingshulp. Maar de spectaculaire daling van het aantal arme landen laat zien dat die wereld van arme landen versus rijke landen als dominant contrast niet meer bestaat. Niet alleen het aantal arme landen daalt, ook het aantal arme mensen neemt af. Volgens het gezaghebbende Brookings Institute is het aantal armen tussen 2005 en 2010 van ruim 1,3 miljard teruggebracht tot circa 900 miljoen. Dat is een veel snellere daling dan nog maar een paar jaar geleden voor mogelijk werd gehouden. En datzelfde Brookings Institute schat dat er in 2015 zelfs minder dan 600 miljoen armen zullen zijn, hoewel de crisis nog roet in het eten kan gooien. Er worden dus grote stappen vooruit gezet. Niet alleen in Azië, maar ook in Afrika. Volgens cijfers van het IMF en The Economist stonden tussen 2001 en


3



2010 maar liefst zes Afrikaanse landen in de Top 10 van snelst groeiende economieën. En de verwachting is dat er in de komende vijf jaar zelfs zeven Afrikaanse landen in deze Top 10 staan. De African Development Bank heeft voorspeld dat maar liefst tien Afrikaanse landen dit jaar uitkomen op meer dan zeven procent economische groei. En private equity funds weten Afrika steeds beter te vinden. Kortom: ons beeld ­ hier gaat het goed en daar gaat het slecht ­ klopt niet meer met de werkelijkheid. Natuurlijk zijn er nog steeds dramatische aantallen armen en is onverschilligheid ongepast. Maar deze problemen concentreren zich niet langer in arme landen. Armen wonen juist steeds vaker in middeninkomenslanden. In deze landen dragen elites zelf verantwoordelijkheid voor herverdeling binnen de eigen landsgrenzen. Met herverdeling bedoel ik hier dat alle burgers de kans moeten krijgen deel te nemen aan de vooruitgang. Daar ligt bij uitstek een taak voor de opkomende middenklasse in ontwikkelingslanden. Gezien de ­ soms schrijnende ­ ongelijkheid van middelen en kansen in nieuwe middeninkomenslanden, zou de Gini-coëfficiënt misschien een veel prominentere rol moeten spelen in het debat over ontwikkelingssamenwerking. Want dat is een indicator voor rijk en arm binnen een land. Overigens: binnenlandse ongelijkheid verschilt van tijd tot tijd, en van cultuur tot cultuur. Neem Amerika. Daar is het verschil tussen rijk en arm inmiddels weer zo net groot als aan het eind van de 19e eeuw. Volgens de econoom Jeffrey Sachs was de rijkste 1 procent van de Amerikaanse huishoudens in 1980 nog goed voor tien procent van het nationale inkomen. Vandaag is diezelfde groep al goed voor twintig procent van het nationale inkomen. Ook hiervan mag iedereen het zijne denken. Ik zelf kan enige sympathie voor Occupy-sentimenten eerlijk gezegd niet altijd onderdrukken. Maar het zijn eerst en vooral afwegingen die in een land zelf worden gemaakt. Hoeveel ongelijkheid is acceptabel, onvermijdelijk of zelfs zinvol als maatschappelijke prikkel? Wanneer slaat de ongelijkheid om in gebrek, wanneer


4



raakt ongelijkheid de menselijke waardigheid, wanneer is ongelijkheid onaanvaardbaar? Dat zijn ook relevante vragen voor veel opkomende middeninkomenslanden. Ik denk dat vooral het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden ­ en in het Westen ­ moet zorgen dat burgers zich verantwoordelijk gedragen. Bijvoorbeeld door te wijzen op het belang van duurzame productie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Modern burgerschap, daar gaat het om. Hier en daar. Dames en heren, er is één belangrijke uitzondering op de hier geschetste trends. Die uitzondering betreft fragiele staten en conflictlanden. In gebieden waar de politics of identity alle vormen van fatsoenlijk samenleven hebben ondermijnd, heerst bittere armoede. De minste vooruitgang wordt geboekt in fragiele staten en conflictlanden. Sterker: geen enkele fragiele staat, geen enkel conflictland heeft ook nog maar één Millenniumdoel gehaald. Volgens de Wereldbank zorgen deze landen voor het grootste deel van de achterstand op de Millenniumdoelen. En van alle armen in lageinkomenslanden leeft meer dan een derde in fragiele staten of conflictlanden. Denk maar aan de trieste realiteit van de mensen in Somalië vandaag. Armoede en zwakke staten horen helaas bij elkaar. Toch vallen vredesmissies niet onder de officiële hulpdefinitie van OESO/DAC. Ik begrijp de gevoeligheden hierover wel en ik bepleit niet om allerlei missies lock, stock and barrel onder ontwikkelingssamenwerking te rubriceren. Maar neem de Amisom-missie in Mogadishu. Dat kun je een militaire missie noemen, je kunt het ook een vredesmissie noemen. Het is allebei waar. En het valt officieel niet onder ontwikkelingssamenwerking. Maar de militairen creëren in de stad toch ook een toevluchtsoord voor hongerende Somaliërs. En dat is voor humanitaire hulp en voor veel mensen daar toch letterlijk van levensbelang. Eigenlijk kun je niet volhouden dat dit niets met ontwikkelingssamenwerking te maken heeft.


5



Helaas, dames en heren, hebben we niet alleen problemen bij zulke missies. Voorschriften en regels knellen wel vaker. Er zijn bijvoorbeeld tal van bijdragen die helpen bij ontwikkeling, maar niet vallen onder de officiële definitie van hulp. Denk aan garantiestellingen, denk aan soft loans, denk aan first loss-arrangementen. Bovendien ­ voeg ik hier nog aan toe ­ zijn er bijdragen die nu wel passen binnen de officiële definitie, maar waarvan de relevantie voor ontwikkeling zeer twijfelachtig zijn. Denk bijvoorbeeld aan het doorberekenen van opleidingskosten voor buitenlandse studenten. De OESO denkt hierover na. Men wil nieuwe geldstromen bijvoorbeeld gaan registreren onder een nieuwe titel. Maar het is niet genoeg. Want oude denkbeelden zijn niet langer bruikbaar in een nieuwe tijd. Dit betekent niet dat ontwikkelingssamenwerking overbodig is geworden. Integendeel. Maar we moeten ons wel rekenschap geven van alle veranderingen. Met andere woorden: de opkomst van nieuwe spelers, de toekomst van mondiale publieke goederen en de verandering van het armoedepatroon vragen om een volledig nieuwe architectuur van internationale verantwoordelijkheid.

~

Dames en heren, de geopolitieke verhoudingen zijn voorgoed veranderd. Ontwikkelingshulp is geen ideologisch strijdtoneel meer. Het gaat nu om wereldomspannende problemen die schreeuwen om een collectieve aanpak. Een aanpak voorbij de ooit dominante rol van statelijke donoren. In de definitie van hulp zou het meten van resultaten daarom minstens zo belangrijk moeten zijn als het in kaart brengen van financiële inspanningen. En wat gemeten zou moeten worden, zijn de resultaten van alle spelers ­ privaat en


6



publiek. Want ik zei het al: in de echte vraagstukken van vandaag zijn staten slechts een deeltje van de keten. Laat ik hier wat uitvoeriger stilstaan bij de mondiale publieke goederen. Vaak hoor je dat wij arme mensen in ontwikkelingslanden geen vis moeten geven, maar een hengel. Zodat ze zelf vis kunnen vangen. Zelfredzaamheid. Maar de werkelijkheid is soms al een paar stappen verder. Met wat venture capital kun je in een ontwikkelingsland investeren in een vissersvloot. En wat je dan niet wilt, is dat ze de zeeën leegvissen. Ineens zie je dan een heel ander gedeeld belang, namelijk dat we zowel hier als daar maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat we zowel hier als daar goed met de zee omspringen. Want een zee is niet te splitsen in een arm en een rijk deel. Dit is de werkelijkheid van een mondiaal publiek goed. Dit is ook een voorbeeld van hoe ontwikkelingssamenwerking evolueert naar internationale verantwoordelijkheid van allerlei stakeholders. Vooral hier zie ik voor ngo's en voor bedrijven grote verantwoordelijkheden en grote kansen. Dat hiermee op den duur een einde komt aan ontwikkelingssamenwerking waarmee wij zijn opgegroeid, staat voor mij buiten kijf. Evenzeer buiten kijf staat dat we dus op zoek moeten naar nieuwe manieren om ieders bijdrage aan de mondiale publieke goederen te meten. Coherentie is hier het trefwoord. En verantwoord burgerschap het perspectief. Dit is de sleutel naar nieuwe arrangementen waarin burgers, consumenten, ondernemers en overheden allemaal een rol spelen. Hier zie ik de contouren van een nieuw tijdperk van internationale verantwoordelijkheid en solidariteit. Een betere, bredere samenwerking en rolverdeling van verschillende spelers is daarvoor dringend noodzakelijk. Die spelers zijn in toenemende mate nietstatelijk. Denk aan ngo's.


7



Denk aan gulle gevers. Denk aan internationale organisaties. En denk natuurlijk aan het bedrijfsleven. En dan niet alleen grote bedrijven, maar ook de kleinschalige ondernemers. Vele oorzaken van armoede kunnen onmogelijk worden aangepakt zonder de kennis en de financiering van bedrijven. Zonder aan te sluiten bij de kernactiviteiten van bedrijven krijgen veel projecten niet de juiste schaal. Ook het bedrijfsleven zelf heeft alle belang bij ontwikkelingsvraagstukken, omdat handelsstromen en financiële systemen steeds internationaler worden, omdat problemen zich niet laten tegenhouden aan een grens. Critici willen in het bedrijfsleven een Paard van Troje zien, zij denken dat met het bedrijfsleven het platte eigenbelang zijn intrede doet. Dat is veel te simpel, zou ik willen tegenwerpen. Economische groei is simpelweg een cruciale voorwaarde voor een succesvolle aanpak van armoede. En voor economische groei is het bedrijfsleven onmisbaar. Zij zorgen voor banen, zij zorgen voor belastinginkomsten. Dus als wij de bedrijvigheid in ontwikkelingslanden met gerichte actie kunnen ondersteunen, waarom zouden we dat dan niet doen? Mits we met z'n allen meer werken maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen, natuurlijk. Precies zoals werkgevers en werknemers in de Sociaal-Economische Raad ons op het hart hebben gedrukt. Maar mogen Nederlandse bedrijven dan zomaar profiteren van hun investeringen in ontwikkelingslanden, vragen critici zich af. Natuurlijk, zeg ik. Maar opnieuw met de toevoeging over het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen.


8



Ik geloof in wederkerigheid. Als wij het verschil kunnen maken in ontwikkelingslanden en tegelijk het verlichte eigenbelang kunnen dienen, verhoogt dat de effectiviteit van onze inspanningen. Staat u mij toe nog een laatste argument te geven voor de betrokkenheid van de private sector. Vroeger keken we vooral met een statelijke bril naar ontwikkelingssamenwerking. Belastinginkomsten van de ene staat gaan als hulp naar een ander land. Maar de rol van staten in internationale kapitaal- en investeringsstromen wordt kleiner en kleiner. Steeds belangrijker worden investeringen in arbeidsproductiviteit, investeringen in kennis, en investeringen in markttoegang. Dat zijn investeringen die zichzelf terugverdienen. De private sector is kortom onmisbaar bij de aanpak van mondiale publieke goederen. Zoals ook ngo's, internationale organisaties en kennisinstellingen onmisbaar zijn. Daarom wil dit kabinet allianties sluiten ­ nationaal en internationaal. Want alleen samen kunnen we ontwikkeling effectiever en efficiënter stimuleren. Laat ik eens concreet maken hoe moderne internationale verantwoordelijkheid er uit zou kunnen zien. Een groot aantal bedrijven in de wereld denkt na over een nieuw rapportagesysteem waarin duurzaamheid een kernindicator wordt. Ook de grote accountancykantoren denken in deze richting, ook al hebben ze nog geen idee hoe ze het moeten doen. Maar stel je nu eens voor dat we over vijf jaar zulke regels voor duurzaamheid hebben, vergelijkbaar met de regels die we nu voor accountantscontrole kennen. Stel je voor dat Peter Bakker zoiets als nieuwe baas van de World Business Council for Sustainable Development voor elkaar krijgt. Dan is internationale verantwoordelijkheid, dan is coherentie van ontwikkelingssamenwerking een werkelijkheid geworden van u en mij als consumenten, als burgers.


9



Zulke tendensen zijn zoveel belangrijker dan wat overheden in staat zijn te doen. En dit type verantwoording kunnen wij als civil society, als ondernemers, als verantwoorde burgers zelf aanzwengelen.

~
Dames en heren, het ontwikkelingsvraagstuk is allang niet meer het monopolie van de hulpsector. Ook het parlement is zich hiervan bewust. Het vraagt om een globaliseringsvisie en een nadere invulling van het coherentiebeleid. Het is de vraag welke rol ontwikkelingshulp daarin kan spelen. De discussie moet gaan over wat precies de rol van ontwikkelingssamenwerking moet zijn. En de discussie moet gaan over de vraag hoe we gaan voorkomen dat er na 2015 ­ het eindjaar van de Millenniumdoelen ­ helemaal geen ontwikkelingsconsensus meer bestaat, zoals de bekende econoom Nancy Birdsall en de beroemde denker Francis Fukuyama vrezen. Wat mij betreft verandert ontwikkelingssamenwerking langzaam maar zeker in de richting van een coördinerende rol bij het oplossen van wereldwijde problemen. De overheid als makelaar in internationale verantwoordelijkheid. Dan gaat het, en ik citeer Todd Moss van het Global Center for Development, om een toekomst waarin meer resultaten worden geëist, waarin de aanpak van mondiale problemen belangrijker is dan landenspecifieke programma's en waarin non-aid tools een steeds belangrijkere rol spelen. Ik zou er wat voor geven als Nederland in dit debat opnieuw een voortrekkersrol kan spelen. Van oudsher zijn we een open, internationaal gericht land, met stevige economische en stevige morele drijfveren. Natuurlijk brengt niet elke generatie een nieuwe Tinbergen voort. Maar deze ambitie moeten we wel blijven koesteren. Die drang moeten kennisinstellingen, moeten jonge wetenschappers wel hebben.


10



Achterover leunen en afwachten is geen optie. Dus binnen de bestaande regels probeert dit kabinet alvast een stap in de goede richting te zetten ­ bijvoorbeeld door het netwerk van kennisinstellingen breder te spannen. Maar ook door ngo's te prikkelen en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven te agenderen. Waar ik kom, begin ik hier over. Binnen de EU bijvoorbeeld. Maar ook in onze vijftien partnerlanden. In contacten met gelijkgezinde en andersdenkende donoren. Bij multilaterale instellingen als de VN. Enzovoort. Enzovoort. De conferentie in het Zuid-Koreanse Busan over de effectiviteit van hulp is een eerste gelegenheid om onze boodschap met kracht uit te dragen. Het kan in Busan eind november nog twee kanten op. Of er wordt alleen gepraat over hulp van klassieke donoren. Of de deuren gaan open voor andere, net zo relevante spelers. Het zal u inmiddels duidelijk zijn dat ik kies voor het laatste. Gelukkig lijkt het ook die kant op te gaan. Belangrijke nieuwe spelers als Brazilië en China willen misschien een rol spelen. En ook de private sector begint te bewegen. Ik verwacht van Busan geen wonderen. Maar ik hoop wel dat daar een eerste stap voorbij de oude westerse wereld van ontwikkelingssamenwerking wordt gezet. Want nu het Westen niet meer is wat het ooit geweest is, het Noorden en het Zuiden niet meer het Noorden en het Zuiden van vroeger zijn, en het Oosten het wereldtoneel heeft betreden, is er behoefte aan een nieuwe architectuur, een nieuw huis voor internationale verantwoordelijkheid. Dank u wel.


11






---- --