Rijksoverheid


24 oktober 2011

Beleidsreactie sectorplan kunstvakonderwijs 'Focus op Toptalent'

Zoals ik in mijn brief van 10 juni jl. over het cultuurbeleid (Kamerstuk 32820, nr. 1, vergaderjaar 2010-2011) heb toegezegd, ontvangt u hierbij mijn beleidsreactie op het sectorplan1 kunstvakonderwijs van de HBO-raad. Dit sectorplan bouwt voort op het rapport van de commissie Dijkgraaf en de gesprekken die onder leiding van het Regieorgaan Kunstvakonderwijs (commissie Brinkman) binnen de sector hebben plaatsgevonden. Bij het wetgevingsoverleg cultuur op 13 december 2010 heb ik toegezegd om in deze beleidsreactie tevens in te gaan op de arbeidsmarktmogelijkheden van studenten die een creatieve mbo-opleiding volgen. Tot slot geef ik in deze brief mijn reactie op de motie Van der Ham over de postacademische instellingen (Tweede Kamer 2010-2011, 32820 nr. 40). Samenvatting sectorplan De doelstelling van het sectorplan kunstvakonderwijs is het - in nauwe interactie met de beroepspraktijk - verder versterken van de kwaliteit en de profilering. Doelen Het sectorplan ondersteunt hogescho len bij het verder versterken van de kwaliteit langs de lijnen van het rapport Dijkgraaf. Hogescholen zullen in interactie met de praktijk voor elke opleiding een scherper profiel kiezen. Daar waar nodig wordt de instroom aangepast aan de ontwikkelingen in de kunstpraktijk. De positie van Nederland als internationaal centrum voor kunst, kennis en creativiteit wordt duurzaam versterkt. Om de kwaliteit en het profiel van het kunstvakonderwijs te versterken zet het sectorplan in op drie lijnen: 1. Landelijke reductie van de instroom van het aantal eerstejaarsstudenten bij bacheloropleidingen afgestemd op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij in het bijzonder om de opleidingen autonoom beeldende kunst, dans, muziek, vormgeving en theater. Voornemens hogescholen Hogescholen realiseren in de looptijd van vier jaar van het sectorplan een reductie van het aantal opleidingsplaatsen bij een deel van de bacheloropleidingen die zich richten op de kunsten. Elke hogeschool komt tot een aanscherping van de profielkeuzes. Bij de instellingsplannen geven de hogescholen een nadere onderbouwing van de keuzes die zij maken bij verdere aanscherping van het profiel van hun kunstvakopleidingen. Waar de vereiste kritische massa ontbreekt, zullen hogescholen voorstellen doen om deze via bundeling toch te realiseren. Hogescholen komen in onderlinge afstemming tot een evenwichtig, toegankelijk en complementair opleidingenaanbod. Dat kan op regionaal niveau, maar ook andere vormen zijn mogelijk. Elke hogeschool maakt vierjaarlijks, op basis van de eigen ambities, in het instellingsplan afspraken met OCW over te realiseren prestaties. Hogescholen versterken in alle opleidingen de aandacht voor het functioneren in de creatieve beroepspraktijk. Daarbinnen zullen alle opleidingen substantieel aandacht besteden aan ondernemerschap.


2. Voorzieningen voor jong talent worden kwalitatief versterkt en uitgebouwd. Voor jong talent in muziek en dans komt er tevens een aparte voorziening voor toptalent. Voornemens hogescholen Een substantiële bijdrage aan de kwaliteit en intensiteit van de binnen- en buitenschoolse kunst- en cultuureducatie. Versterking van de instroom in de docentopleidingen voor de kunstvakken. Verbetering van het opsporen van jong talent voor de opleidingen in het kunstvakonderwijs.


-


3. Door het uitbouwen van het masteraanbod en het versterken van de vraagsturing in het onderzoek, draagt het kunstvakonderwijs substantieel bij aan de kwaliteit van de creatieve sectoren en de innovatie daarvan. Voornemens hogescholen De hogescholen komen in onderlinge afstemming tot een volwaardig palet van praktijkgerichte, specialistische masteropleidingen in alle creatieve disciplines. De aandacht voor het kwalitatieve en op de praktijk gerichte karakter van de masteropleidingen wordt versterkt. In beginsel zullen alle masteropleidingen externe experts inschakelen bij de toelatingsprocedures. Meer samenhang in het praktijkgericht onderzoek in het kunstvakonderwijs.


-


-

Beleidsreactie Ik heb veel waardering voor de inhoudelijke keuzes die in het sectorplan worden gemaakt. Ook de gezamenlijkheid waarmee de keuzes worden gemaakt is een belangrijke stap voorwaarts. Positieve elementen zijn: 1) het reduceren van de instroom van opleidingen zoals autonoom beeldende kunst en muziek; 2) het investeren in de kwaliteit van het kunstvakonderwijs, waaronder de kwaliteit van de masteropleiding; 3) het versterken van de voorzieningen voor jong talent in het voortraject en ondernemerschap in de opleidingen; 4) de aandacht voor de lerarenopleidingen in de kunstvakken; 5) meer samenhang en complementair aanbod van masters en praktijkgericht onderzoek. Ik ben me ervan bewust dat de instellingen pijnlijke beslissingen hebben moeten nemen om hiertoe te komen. Met deze keuzes geven de instellingen gehoor aan de geluiden in de samenleving en in de cultuursector. Ook worden diverse door de NVAO geconstateerde aandachtspunten opgepakt. De inhoudelijke richting van het sectorplan waardeer ik, tegelijkertijd stel ik vast dat er een inhoudelijke verdiepingsslag van het sectorplan nodig is om te komen tot scherpere profilering en zwaartepunten. Waar kan de kwaliteit worden versterkt en op welke wijze gaan de instellingen meer samenwerken? De sector moet hierin nog verdere stappen zetten, maar gezien de keuzes die tot dusver zijn gemaakt heb ik vertrouwen in het verdere verloop van het proces. Dat proces is gebaat bij een duidelijke fasering en heldere verwachtingen. Ik onderscheid twee fases: 1. in het najaar 2011 komt de HBO-raad met een plan van aanpak dat het proces schetst dat vóór 1 april 2012 leidt tot de benodigde inhoudelijke verdieping van het sectorplan en 2. vóór de zomer van 2012 worden in het verlengde van deze inhoudelijke verdieping van het sectorplan prestatieafspraken per instelling gemaakt. Ik heb met de HBO-raad afgesproken dat de inhoudelijke verdieping van het sectorplan: a) voorstellen bevat voor verdere samenwerking en krachtenbundeling tussen de hogescholen; b) is gebaseerd op een analyse per discipline die ingaat op de vraag waar het opleidingenaanbod te weinig kritische massa heeft; hierbij zal in ieder geval scherp worden gekeken naar de relatief kleine masteropleidingen en de instrumentgroepen bij de bacheloropleiding muziek; c) voorstellen bevat voor landelijke zwaartepunten in het praktijkgericht onderzoek en het masteraanbod; d) op draagvlak kan rekenen binnen het werkveld- en de beroepsorganisaties en aansluit op de afspraken voortkomend uit eerdere convenanten; in ieder geval zal de Federatie Cultuur hierbij worden betrokken; e) aansluit op de ambities van het kabinet op het gebied van ondernemerschap en de plannen voor de topsector Creatieve Industrie, zoals opgenomen in de bedrijfslevenbrief (d.d. 13 september 2011)2 en f) een tijdpad bevat voor de komende vier jaar. Financieel kader Het sectorplan gaat uit van herinvestering van middelen die met een reductie van de instroom worden vrijgespeeld binnen de betreffende hogeschool. Ik ben bereid de vrijgespeelde middelen geheel of gedeeltelijk te behouden voor het kunstvakonderwijs. Dat is wat mij betreft afhankelijk van de kwaliteit van de inhoudelijke verdieping van het sectorplan en de te maken prestatieafspraken. Ve rder wil ik verkennen of bij de herinvestering van bovengenoemde middelen en de daarbij behorende prestatieafspraken voor het kunstvakonderwijs een specifiek bonus-malussystematiek gehanteerd kan worden. Postacademische instellingen In mijn brief Meer dan kwaliteit; een nieuwe visie op het cultuurbeleid van 10 juni jl. 2011 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010-2011, 32820, nr.1) heb ik aangegeven te zullen stoppen met de financiering van de postacademische instellingen. Net als in andere sectoren wordt praktijkverdieping en verdere ontwikkeling van bewezen talent een zaak van de markt. Voor de sector beeldende kunst voorzie ik in een overgangsperiode. Gedurende vier jaar stel ik via de BIS binnen de sector beeldende kunst een bedrag van 2,5 mln. euro beschikbaar voor minimaal 50 plekken ten behoeve van de verdere ontwikkeling van bewezen talent. Culturele instellingen kunnen hiervoor een aanvraag indienen. Ik zie hierbij volop mogelijkheden voor samenwerking tussen de postacademische instellingen en het kunstvakonderwijs, bijvoorbeeld gezamenlijk gebruik van faciliteiten, het benutten van alumni- en internationale netwerken en een gezamenlijke kennisfunctie Zoals ik al in het notaoverleg van 27 juni jl. en mijn brief van 16 september 2011 heb aangegeven, zal ik geen budget overhevelen van de begroting Hoger Onderwijs naar de begroting Cultuur om daarmee de bezuinigingen op de postacademische instellingen terug te draaien of te verminderen. Mbo-ers in de kunstsector Het CBS-rapport over de arbeidsmarktpositie van kunstenaars in Nederland dat binnenkort verschijnt, illustreert dat mbo-ers die een creatieve opleiding gevolgd hebben niet zozeer in de kunstsector werkzaam zijn, maar vooral in creatieve beroepen in andere sectoren. Volgens het CBS-rapport ligt het percentage afgestudeerde mbo-ers in creatieve beroepen die in 2007 een uitkering ontvingen lager dan het gemiddelde van het gehele mbo. Hun arbeidsmarktpositie was dus niet slechter dan die van andere mbo-ers. Een en ander laat onverlet dat het kabinet in het voorjaar van 2011 in het Actieplan mbo "Focus op vakmanschap 2011 ­ 2012" heeft aangegeven het aanbod aan mbo-opleidingen te gaan reguleren. Eerst wordt nu een pilot in vijf regio's uitgevoerd. Mede op basis van de ervaringen hiermee, werkt het kabinet dit verder uit. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat zij hierover in december 2011 een brief ontvangt. Tot slot Ik realiseer mij terdege dat de keuzes die instellingen de komende maanden moeten gaan maken de moeilijkste zijn. Op basis van wat er tot nu toe tot stand is gebracht, heb ik er vertrouwen in dat de sector erin zal slagen het kunstvakonderwijs toekomstbestendig te maken. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Halbe Zijlstra