Rijksoverheid


21 oktober 2011

Reactie op Groenboek exportcontrole dual-usegoederen

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u de reactie aan op de vragen en opmerkingen die uw Kamer heeft gemaakt bij het Groenboek exportcontrole dual-use goederen en de kabinetsreactie daarop, Kamerstukken 22112, nr. 125.

(w.g.)

dr. Henk Bleker Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie



Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD


1 Exportcontrolebeleid is erop gericht te voorkomen dat geëxporteerde goederen een bijdrage leveren aan de proliferatie van massavernietigingswapens of gebruikt worden voor militaire doeleinden in landen van zorg. De leden van de VVD-fractie steunen deze doelstellingen van harte en zijn van mening dat Nederland en de EU hierbij internationaal een actieve rol moeten blijven spelen. Tegelijkertijd zijn de leden zich ervan bewust dat het handhaven van de regels op een transparante en efficiënte wijze moet gebeuren, om zoveel mogelijk ongemak bij de industrie te voorkomen. Bij het verlenen van vergunningen moet binnen de kaders van de regelgeving zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het verkleinen van de hinder voor het bedrijfsleven. Hoe denkt de staatssecretaris dat de hinder die bedrijven ondervinden bij de export van goederen voor tweeërlei gebruik verder verminderd kan worden? Hoe kunnen bijvoorbeeld de administratieve lasten verminderd worden? Antwoord Het is onvermijdel ijk dat bedrijven ongemak ondervinden van exportcontrole. Ik streef er echter naar om dit noodzakelijke kwaad tot een minimum te beperken. Bedrijven die regelmatig vergunningplichtige goederen exporteren, kunnen een globale vergunning aanvragen. Deze geldt voor meerdere transacties, zodat niet voor elke individuele transactie een vergunning aangevraagd hoeft te worden en de administratieve lasten aanzienlijk beperkt kunnen worden. Om in aanmerking te komen voor een globale vergunning, moet een bedrijf overeenkomstig de exportcontroleregelgeving handelen en de regelgeving en onderliggende doelstellingen aantoonbaar in de administratieve organisatie hebben verankerd. 2 In de kabinetsreactie wordt gesteld door export van goederen voor tweeërlei gebruik mogelijk 10% van de export van de EU uitmaakt, terwijl deze 1% van de Nederlandse export vormt. Welke plaats neemt Nederland in de EU in als exporteur van dit soort goederen en welke landen zijn de grootste exporteurs, relatief en abso luut? Antwoord Gedetailleerde statistische informatie over de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en de verschillen tussen Europese lidstaten is vooralsnog niet beschikbaar. Het is daarom niet mogelijk om aan te geven welke plaats Nederland inneemt in de EU. Een van de beweegredenen van de Europese Commissie om deze vraag in het groenboek te stellen, is om meer informatie te verzamelen over het belang van handel in goederen voor tweeërlei gebruik in de verschillende lidstaten. 3 Op internationaal niveau zal er gezorgd moeten worden dat regelgeving zoveel mogelijk geharmoniseerd is, om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven hun concurrentiepositie zien verslechteren. Op wat voor een manier proberen Nederland en de EU hieraan met gericht beleid een bijdrage te leveren? Antwoord De belangrijkste leveranciers van goederen voor tweeërlei gebruik bevinden zich in landen die zijn aangesloten bij de internationale exportcontroleregimes. In die regimes wordt ook gezorgd voor het cr eëren van een level playing field, onder andere door informatie-uitwisseling over geweigerde vergunningaanvragen.

Daarnaast zet Nederland zich in de EU in voor snelle implementatie van aanpassingen in de goederenlijsten van deze regimes, om te voorkomen dat de concurrentiepositie van Europese bedrijven slechter is dan die van bedrijven buiten de EU. Ook acht Nederland het van belang om zo veel mogelijk leveranciers van goederen voor tweeërlei gebruik aan de regimes te laten deelnemen, om zo voor vergaande harmonisatie te zorgen. Het spreekt voor zich dat nieuwe deelnemers aan de regimes aan alle criteria voor deelname moeten voldoen. 4 De Europese Commissie geeft aan dat de praktische uitvoering van het beleid en de regelgeving door lidstaten heeft geleid tot verschillende benaderingen, te onderscheiden in administratieve, essentiële en operationele verschillen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze verschillen in de EU er in de praktijk uitzien, waar deze toe leiden en op welke wijze Nederland en Nederlandse bedrijven door deze verschillende benaderingen bij de implementatie hinder onde rvinden, bijvoorbeeld doordat zij een grotere hinder ondervinden dan bedrijven in andere lidstaten van de EU? Kan het voorkomen dat bedrijven met meerdere vestigingen daardoor kiezen voor het `makkelijkste' regime, gezien het internationale karakter van de meeste van deze bedrijven. Antwoord De verschillen waar de Europese Commissie op doelt, komen vooral tot uitdrukking in het gebruik van het onder de dual-useverordening (428/2009) beschikbare instrumentarium. Sommige lidstaten hebben meer dan Nederland gebruik gemaakt van de mogelijkheid om goederen onder een algemene vergunning te brengen. Hier staat tegenover dat Nederland vaker globale vergunningen afgeeft aan vertrouwde exporteurs en sneller beslist op herhaalaanvragen, zodat dit verschil nauwelijks leidt tot hinder voor het Nederlandse bedrijfsleven. Een ander verschil, waar Nederlandse bedrijven wel hinder van ondervinden, is de wijze waarop Europese lidstaten het catch-all instrument toepassen en daaruit volgende vergunni ngaanvragen beoordelen. Om deze hinder tot een minimum te beperken en te voorkomen dat bedrijven kiezen voor het `makkelijkste' regime, zet Nederland zich actief in om het Europese catch-all beleid verder te harmoniseren, meer en sneller informatie te delen over toepassing van de catchall en het no-undercut beginsel minder vrijblijvend toe te passen. 5 Nu er een Europese wettelijk kader en beleidskader is moet er gezorgd worden dat de vastgestelde regels zoveel mogelijk op gelijke wijze worden nageleefd door de verschillende lidstaten, een level-playing field is een kernvoorwaarde voor de interne markt. Na harmonisatie van de regelgeving moet nu worden overgegaan tot harmonisatie van de implementatie om Europese bedrijven op internationaal niveau een gelijk speelveld te geven. De leden van de VVD-fractie delen hierbij de mening van de staatssecretaris dat er een verbetering moet komen op het gebied van informatie-uitwisseling. Hoe kan dit volgens de staatssecretaris het beste word en vormgegeven? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat lidstaten tevens dezelfde criteria en belangenafweging zouden gebruiken om vervolgens deze informatie te beoordelen? Antwoord Op dit moment ligt de nadruk van de informatie-uitwisseling op het delen van informatie over afgewezen vergunningen. Nederland is van mening dat het uitwisselen van informatie over toegekende vergunningen zal bijdragen aan een gelijk speelveld. De grens tussen toekennen en afwijzen wordt duidelijker als EUlidstaten transparant zijn over beslissingen aan beide zijden van die scheidslijn. En hoe duidelijker de grens is, hoe beter kan worden vastgesteld of hij daadwerkelijk op de juiste plek ligt. De leden van de VVD-fractie steunen net als de regering het eindbeeld van de Europese Commissie dat de samenwerking tussen de EU-douaneautoriteiten een voorbeeld is voor de uitvoercontrole-instanties en is tevens van mening dat er echter geen one size fits all benadering moet worden gekozen. 6 De staatssecretaris is voorstander van het verplaatsen van de aanpassingsprocedure naar een besluitvorming in de Raad. Verwacht de staatssecretaris dat hier problemen ontstaan wanneer bepaalde landen een belang hebben bepaalde producten aan zo weinig mogelijk restricties te verbinden waardoor een effectieve actualisering van de controlelijsten belemmerd of vertraagd kan worden? Zijn er nog andere mogelijkheden om de aanpass ingsprocedure van de controlelijsten efficiënter te maken? Antwoord De goederenlijst in de bijlage van de dual-useverordening is een letterlijke weergave van de goederenlijsten uit de exportcontroleregimes. In die regimes vindt het overleg plaats dat leidt tot aanpassing van de lijsten. Nationale handelsbelangen - ook die van individuele EU-lidstaten -worden hierin meegewogen, zodat mijn voorkeur uitgaat naar de snelst mogelijke implementatie in de EU, te weten via een uitvoeringshandeling. 7 In de kabinetsreactie wordt gesteld dat de Nederlandse regering geen voorstander is van afschaffing of inkorting van de lijst met goederen waarvoor ook binnen de EU een vergunning is verricht. Kan de staatssecretaris toelichten wat hiervoor de overwegingen zijn? Is de staatssecretaris niet van mening dat het ook in het voordeel van de Nederlandse industrie zou zijn wanneer er een interne markt voor dit soort goederen in de EU zou kunnen functioneren? De leden zijn van mening dat in sommige ge vallen dit mogelijk moet zijn. Antwoord De intracommunautaire vergunningplicht geldt alleen voor de meest gevoelige goederen, zoals nucleaire verrijkingsinstallaties, stealth-technologie en ballistische raketten. Het is van groot belang dat het civiele eindgebruik van deze goederen gewaarborgd is. Daarom gaat mijn voorkeur eerder uit naar een minder belastende wijze van controleren dan naar het afschaffen van de controle. 8 In de kabinetsreactie wordt aangegeven dat Nederland terughoudend is met het gebruik van de algemene vergunningen, waarom is dit de mening van de staatssecretaris? Is dit tevens het geval in andere EU-lidstaten? Zo nee, hoe kan ervoor gezorgd worden dat gebruik hiervan geharmoniseerd wordt? Antwoord Nederland is van mening dat het instrument algemene vergunning zeer generiek is en op gespannen voet staat met de uitgangspunten van het Nederlandse dualuse exportcontrolebeleid. Bij gebruik van de algemene vergunningen vindt geen voorafgaande toetsing van het proli feratiegevaar per geval plaats, maar wordt pas achteraf melding gemaakt van een uitvoer. Nederland gebruikt het instrument daarom terughoudend en slechts voor een zeer beperkt aantal, relatief ongevoelige, goederen. Andere lidstaten maken weliswaar vaker gebruik van algemene vergunningen, maar ook daar geldt het instrument alleen voor goederen en bestemmingen die relatief ongevoelig zijn. De introductie van nieuwe communautaire algemene vergunningen en het uitfaseren van nationale algemene vergunningen kan het gebruik verder harmoniseren, maar ik blijf van mening dat een one size fits all benadering onwenselijk is. 9 De afhandeling van individuele en globale vergunningen duurde in 2010 gemiddeld 4 weken. Wat was dit gemiddelde op EU-niveau? Hoe kan ervoor gezorgd worden deze wachttijd te verlagen, zonder de inhoudelijke toetsing aan te tasten, om de hinder voor het Nederlandse bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken? Antwoord Gedetailleerde statistische informatie over de afhandeling van vergunningen en de verschillen tussen Europese lidstaten is vooralsnog niet beschikbaar. Het kabinet is van menin g dat zorgvuldigheid voorop staat bij het behandelen van aanvragen, maar streeft ernaar de behandeltermijn zo kort mogelijk te houden. Momenteel werken het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en de Douane gezamenlijk aan het verdergaand automatiseren van het vergunningaanvraag en ­behandelproces om de doorlooptijden verder terug te brengen. 10 In welke gevallen wordt een catch-all door Nederland ingezet? In hoeverre wordt dit ook door andere Europese landen gedaan? Is het wenselijk dit op Europees niveau te harmoniseren en coördineren? Antwoord Nederland legt een catch-all beschikking op aan een individuele exporteur voor de uitvoer van specifiek omschreven producten naar een bepaald land als er aanwijzingen zijn dat de goederen in kwestie mogelijk gebruikt zullen worden voor het ontwikkelen of produceren van massavernietigingswapens. De vergunningplicht geldt voor een heel bestemmingsland om te voorkomen dat de regel makkelijk te omzeilen is door de goe deren naar bijvoorbeeld een buurman van de oorspronkelijke eindgebruiker te sturen. De opgelegde vergunningplicht stelt de Nederlandse autoriteiten in staat meer informatie te vergaren en op basis daarvan een weloverwogen besluit te nemen. Het komt geregeld voor dat er in tweede instantie voldoende waarborgen zijn voor het civiele eindgebruik van de goederen en de vergunning toch wordt afgegeven. Als de exporteur besluit de transactie af te blazen en het product aan een klant in een ander land te verkopen, moet hij dit voorafgaand aan de uitvoer melden. Nederland is ervan overtuigd dat met deze toepassing de risico's omtrent de specifieke zending en eventueel toekomstige zendingen, het omleidingsrisico en de belasting voor het bedrijfsleven in evenwicht zijn. De toepassing van het catch-all instrument in Europa kent grote verscheidenheid. Een aantal willekeurige voorbeelden. In Duitsland betekent het opleggen van de catch-all beschikking automatisch dat uitvoer helemaal verboden i s. Om dat verbod zo nodig ook bij een rechter stand te laten houden, heeft de Duitse overheid veel meer belastende informatie nodig dan Nederland over het vermoede eindgebruik om een catch-all te kunnen opleggen. Zweden legt de vergunningplicht alleen op voor een specifieke zending, en niet voor toekomstige zendingen van hetzelfde product naar dezelfde eindgebruiker. Denemarken wil na het opleggen van een catch-all worden geïnformeerd over iedere zending naar die eindgebruiker van zorg, ook als de goederen niets met dual-use goederen te maken hebben. De Finse praktijk is vergelijkbaar met de Nederlandse, maar het informeren over een veranderde eindbestemming is uniek voor Nederland, terwijl andere lidstaten moeten proberen via hun douane te achterhalen wat uiteindelijk met de zending is gebeurd. Nederland is van mening dat deze verscheidenheid in het toepassen van de catchall onwenselijk is. Daarom staat Nederland in beginsel positief tegenover het invoeren van een Europese catch-all en steunt Nederland het voorstel van de Commissie om gezamenlijk systematisch bij te houden welke catch-all beschikkingen zijn opgelegd, zodat deze informatie beschikbaar is voor alle lidstaten bij het beoordelen van uitvoer van vergelijkbare producten of van uitvoer naar dezelfde eindgebruiker. Conclude rend zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat het initiatief van de Europese Commissie om te kijken naar het functioneren van het huidige systeem positief is. Wat de leden betreft werkt het huidige systeem goed, maar moet er zoveel mogelijk gekeken worden naar de mogelijkheden om efficiënter met de uitvoering om te gaan. We moeten niet toe naar een aanscherping, maar een harmonisatie van de uitvoering van de huidige regelgeving. Hierbij moet vooropstaan dat de controle op de goederen goed uitgevoerd moet blijven, dat de hinder voor het bedrijfsleven tot een minimum moet worden beperkt en dat EUlidstaten zoveel mogelijk op dezelfde wijze de regels moeten toepassen. Specifiek moeten hier met name een geharmoniseerd Europees exportcontrolesysteem en gemeenschappelijk exportcontrolebeleid aan bijdragen, aangevuld met een betere uitwisseling van informatie en het vergroten van de transparantie over de implementatie van het beleid in alle EU-lidstaten, zodat de handhaving van het beleid zoveel mogelijk op dezelfde wijze zal gebeuren. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het groenboek van de Europese Commissie en de kabinetsreactie op dit groenboek. De leden verwelkomen dit groenboek dat als doel heeft een breed publiek debat op gang te brengen over de werking van huidige systeem. Deze leden hopen dat dit groenboek als basis kan dienen voor een langere termijn visie van het EU-kader voor controles op de uitvoer van dual-usegoederen. De leden hebben echter nog enkele vragen. 11 Het algemene kader waarbinnen leveranties van goederen voor tweeërlei gebruik worden vastgesteld is vastgelegd in Europese regelgeving. Toch bestaat er verschil in de praktische uitvoering door de verschillende lidstaten met verschillende benaderingen in de EU tot als gevolg. De verschillen in uitvoering hebben te maken met administratieve verschillen, essentiële verschillen en o perationele verschillen tussen de lidstaten. De leden betreuren het dat in het groenboek slechts aangeven wordt dat er nagedacht moet worden over een beperking van de belangrijkste verschillen in de toepassing van de verordening producten voor tweeërlei gebruik. De staatssecretaris geeft in zijn reactie op het groenboek aan dat Europa een stap voorsprong heeft. Deelt de staatssecretaris de mening dat de verschillen juist weergeven dat er nog helemaal geen sprake is van een voorsprong? Deelt de staatssecretaris eveneens de mening dat de Europese Commissie weldegelijk met oplossingen moet komen over dit probleem en niet slechts moet `nadenken' over mogelijke aanpassingen? Indien dit het geval is, op welke wijze gaat de staatssecretaris deze dialoog bevorderen? Antwoord Hoewel er verschillen bestaan in de wijze waarop Europese lidstaten uitvoering geven aan het exportcontrolebeleid is het niveau van exportcontrole in de EU over het algemeen hoog. Vanwege de interne markt en de gemeenschappelijke buitengrens bestaat er verregaande samenwerking op het gebied van handhaving en grenscontrole, waardoor Europa wel degelijk een stap voorsprong heeft. De grootste winst valt te behalen door meer informatie te delen over verleende vergunningen en registratie van bedrijven die gebruik maken van algemene vergunningen en door het verder harmoniseren van het exportcontrolebeleid. Met het Groenboek beoogt de Commissie een dialoog op gang te brengen om het huidige systeem effectiever en efficiënter te maken. Nederland beoogt een actieve bijdrage aan deze dialoog te leveren en zal zich - zowel in de officiële over legfora als daarbuiten - enthousiast blijven inzetten voor de in de kabinetsreactie genoemde standpunten. 12 Kan de staatssecretaris aangeven waaruit blijkt dat de samenwerking binnen Europa op het gebied van exportcontrole goed is? Zijn er ook landen binnen de EU waar moeizaam mee valt samen te werken? Zo ja, welke landen zijn dit? De staatssecretaris geeft aan dat de samenwerking erg goed is, maar hij geeft tegelijkertijd aan dat hij de mening van de Europese Commissie deelt dat de effectiviteit kan worden vergoot. Kan de staatssecretaris toelichten op welke wijze hij denkt dat de effectiviteit verbeterd kan worden? Antwoord De samenwerking tussen EU-lidstaten op het gebied van exportcontrole is voor een groot deel geformaliseerd in de dual-useverordening en heeft betrekking op de uitwisseling van informatie over afgewezen vergunningen, opgelegde catch-alls en vergunningaanvragen waar meerdere lidstaten bij betrokken zijn. Daarnaast vindt er ook informeel contact plaats over spe cifieke dossiers of technische vraagstukken waar individuele landen over specifieke kennis beschikken. Het kabinet is van mening dat de effectiviteit vergroot kan worden door meer informatie te delen, vooral over toegekende vergunningaanvragen, en door minder vrijblijvendheid bij het gebruik van de uitgewisselde informatie. Het kabinet hecht sterk aan het no-undercut beginsel en streeft, ondanks de mogelijkheid af te wijken van de beslissing van andere lidstaten, naar nul undercuts per jaar. Het kabinet is voorstander van een versterking van het no-undercut beginsel en minder vrijblijvendheid bij het overnemen van elkaars beslissingen. 13 De leden van de fractie van de PvdA delen de mening van de staatssecretaris dat de bestaande lijst van gevoelige goederen niet afgeschaft of verdergaand ingekort zou moeten worden. Kan de staatssecretaris toelichten of hij het gebruik van nationale algemene vergunningen (NGA's- National General Export Authorisations) bevordert? Zo nee, waarom nie t? Antwoord Het kabinet is van mening dat het instrument algemene vergunning zeer generiek is en op gespannen voet staat met de uitgangspunten van het Nederlandse

exportcontrolebeleid. Bij gebruik van de algemene vergunningen vindt geen voorafgaande toetsing van het proliferatiegevaar per geval plaats, maar wordt pas achteraf melding gemaakt van een uitvoer. Hhet instrument wordt daarom terughoudend gebruikt en slechts voor een zeer beperkt aantal relatief ongevoelige, goederen. Het kabinet is op korte termijn niet voornemens het aantal nationale algemene vergunningen voor dual-use goederen uit te breiden. 14 De leden van de fractie van de PvdA lezen dat Nederland zich inspant om voor bedrijven een gelijk speelveld te bieden. Indien blijkt dat een gebrek aan gelijk spel wordt geconstateerd, zal de staatssecretaris altijd proberen het speelveld te herstellen. Is de staatssecretaris ook bereid om dit gelijke speelveld tussen landen te bevorderen? Indien een partnerland wél ontlastende informatie kan verstrekken, geldt dan dat het voor de hand ligt om de minder strenge regels van dat land over te nemen? Antwoord In de afweging tussen veilighe id en handelsbelangen ligt de nadruk op veiligheid. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om te voldoen aan de internationale verplichtingen op het gebied van non-proliferatie, ook als dit betekent dat het Nederlandse bedrijfsleven daarvan hinder ondervindt. Op basis van beschikbare informatie wordt per geval getoetst wat de risico's zijn op ongewenst gebruik van de goederen en wat de waarborgen zijn dat de goederen voor het opgegeven civiele eindgebruik worden ingezet. Als een partnerland ontlastende informatie verstrekt, kan dit de beoordeling positief beïnvloeden. 15 De leden lezen dat uitvoercontrole moet plaatsvinden voorafgaand aan de export. Kan de staatssecretaris toelichten hoe het zit met de controle als het gaat om tussenhandel of doorvoerexport? Wat is de opvatting van de regering over de verordening (EG) nr. 428/2009 die voor tussenhandel en doorvoer volledige nieuwe controles heeft ingevoerd? Is de staatssecretaris van mening dat deze verordening voldoende controle biedt op transacties die vanuit de EU naar derde landen gaan? Antwoord Zoals ook is te lezen in de Memorie van Toelichting bij de Wet strategische diensten1, die per 1 januari 2012 van kracht zal worden, is het kabinet weliswaar tevreden dat de EU-verordening bepalingen voor de controle op tussenhandel bevat, maar vindt zij dat de EU-wetgever voor een beperkte variant heeft gekozen. Ook na implementatie van de nationale mogelijkheden blijft het voor kwaadwillenden mogelijk de regels te omzeilen, en alsnog via makelaarsactiviteiten bij te dragen aan de ontwikkeling van een massavernietigingswapen of een raket. De verordening definieert tussenhandeldiensten namelijk als een activiteit verricht vanuit de Europese Unie die betrekking heeft op de overbrenging van gecontroleerde goederen van een derde land naar een ander derde land. Het gevolg van deze locatiegerelateerde definitie van tussenhandeldiensten is dat er vormen van tussenhandel zijn die niet onder de reikwijdte van de verordening 428/2009 vallen ­ omdat ze niet voldoen aan de locatie-eis - maar waarbij wel degelijk makelaarsactiviteiten kunnen worden verricht die bijdragen aan een wapenprogramma. Nederland is dan ook van mening dat niet kan worden volstaan met het reguleren van de
1

Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 665, nr. 3, Memorie van Toelichting bij Regels inzake de controle op diensten die betrekking hebben op strategische goederen (Wet strategische diensten)

7



goederenstroom vanuit de Europese Unie maar dat aanvullende bepalingen nodig zijn om andere vormen van tussenhandeldiensten ten behoeve van het ontwikkelen of vervaardigen van massavernietigingswapens tegen te kunnen gaan. De Nederlandse wet laat zien dat er zeker mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan zorgen over administratieve lasten en een oplossing te vinden waarmee zowel proliferatierisico's worden afgedekt als de nadelen voor het bedrijfsleven binnen de perken blijven. Nederland zal blijven ijveren voor aanvullende Europese regelgeving zodat de problemen werkelijk en geharmoniseerd worden aangepakt. Het invoeren van een Europese meldplicht voor tussenhandelaren, zodat de handhavingsinstanties beter kunnen overzien welke tussenhandelaars in de EU actief zijn, zou een goede eerste stap zijn. 16 De leden van de fractie van de PvdA delen de opvatting van de staatssecretaris die zegt dat naast het uitwerken en verfijnen van procedures en wetgeving, het noodzakelijk is om t e komen tot een inhoudelijk gemeenschappelijk exportcontrolebeleid en verbeterde informatie-uitwisseling te komen. Nederland steunt het voorstel van de Commissie voor een `geautoriseerde marktdeelnemer' (Authorised Economic Operator- AEO), maar is van mening dat het instrument vooral toepasbaar is bij grenscontroles, niet bij toezichtonderzoek. Waarom is de staatssecretaris geen voorstander van het gebruik van het AEO als voorwaarde voor vergunningsaanvragen of voor het gebruik van algemene vergunningen? De staatssecretaris is voorstander van verbeterde informatie-uitwisseling. Kan de staatssecretaris toelichten of hij vindt dat EU landen een verplichte informatieverstrekking over afgifte of weigering van een vergunning onderling zouden moeten uitwisselen? Antwoord Het doel en de reikwijdte van AEO is zeer verschillend van het doel en reikwijdte van exportcontrole, die vooral gericht is op zorgvuldige beoordeling van het eindgebruik en de eindgebruiker van de goederen. Desalniette min hebben bedrijven met een AEO-status een uitgebreid beoordelingsproces moeten doorstaan, waarbij de vraag centraal staat of het bedrijf voldoet aan douaneregels en over een deugdelijke administratieve organisatie beschikt. Bij het beoordelen van vergunningaanvragen wordt meegewogen of een bedrijf over een internal compliance programme beschikt om te garanderen dat aan de exportcontroleregels wordt voldaan, daarop kan de voor de AEO benodigde administratieve organisatie een positieve invloed hebben. Dit is vooral relevant bij het beoordelen van globale vergunningaanvragen. Ook bedrijven die geen AEO-status hebben, kunnen een vergunning krijgen als het eindgebruik van de goederen voldoende bekend en acceptabel bevonden is. Zie verder het antwoord op vraag 5. 17 De staatssecretaris geeft aan dat een langdurige behandeling van vergunningsaanvragen de handelsbelangen van het bedrijfsleven negatief beïnvloedt en zet zich in voor snelle afhandeling. De leden vragen welke stappen de st aatssecretaris hiertoe onderneemt en of hij daarbij garandeert dat de inhoudelijke toetsing (met name veiligheidsbelang) hierbij niet in gevaar komt? Antwoord Het kabinet is van mening dat zorgvuldigheid voorop staat bij het behandelen van aanvragen, maar streeft ernaar de behandeltermijn zo kort mogelijk te houden. 8



Momenteel loopt er een project voor het verder automatiseren van het vergunningaanvraag en -behandelingsproces om de doorlooptijden verder terug te brengen. 18 De leden lezen dat de overheid in een enkel geval additionele voorschriften zal stellen om te waarborgen dat de risico's ook na levering van goederen beperkt blijven. Deelt de staatssecretaris de mening dat alle landen dit eigenlijk zouden moeten doen? Antwoord Ja. De nadruk zal echter blijven liggen op het vooraf beoordelen van de risico's op ongewenst eindgebruik. 19 De leden van de fractie van de PvdA vinden het opmerkelijk dat Nederland de mogelijkheid van artikel 4, vijfde lid, niet heeft geïmplementeerd. Met die bepaling kan een land, zonder dat daarvoor een ad-hoc beschikking nodig is, een vergunningsplicht instellen indien een exporteur slechts vermoedt dat zijn producten in een wapenprogramma zullen terecht komen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom hij deze bepaling niet heeft geïmplementeerd? Vertrouwt de staatssecretaris hiermee dus niet op deskundige oordeel van de exporteur? Antwoord In artikel 4, vierde lid, staat dat een exporteur die weet dat zijn goederen gebruikt zullen worden voor het ontwikkelen of vervaardigen van een massavernietigingswapen daarvan melding moet doen bij de autoriteiten. Het vijfde lid maakt het mogelijk om nationaal regels te stellen voor exporteurs die vermoeden dat hun goederen voor zulke doeleinden gebruikt zullen worden. Ik ben van mening dat die exporteurs zeker de verantwoordelijkheid hebben om de overheid bij dergelijke twijfel om advies te vragen, maar dat het te ver gaat om het niet melden van een vermoeden strafbaar te stellen. 20 De doorvoer van goederen levert bij de staatssecretaris- net als bij de leden van de fractie van de PvdA- veel vragen op. Is de staatssecretaris van mening dat met zijn voorstel om degene die de douaneformaliteiten verricht als verantwoordelijke aan te wijzen of indien er geen douaneformaliteiten worden verricht, de vervoerder aan te wijzen haar twijfels/vragen voldoende worden weggenomen? Antwoord De achtergrond van mijn voorstel is vooral praktische van aard. Hoewel de oorspronkelijke exporteur uiteindelijk verantwoordelijk is voor een zending, bevindt deze zich in gevallen van doorvoer vaak buiten de Nederlandse jurisdictie. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om overtredingen te onderzoeken en zo nodig te bestraffen. De leden van de fractie van PvdA zijn erg te spreken over het gegeven dat Nederland zal blijven ijveren voor aanvullende Europese regelgeving zodat de problemen omtrent tussenhandel werkelijk en geharmoniseerd worden aangepakt. Dit hebben de leden van de PvdA-fractie ook altijd benadrukt. Het voorstel van de staatssecretaris om het invoeren van een Europese meldplicht voor tussenhandelaren, zodat de handhavingsinstanties beter kunnen overzien welke tussenhandelaars in de EU actief zijn, vinden de leden daarom ook een goede eerste stap. 9



Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het groenboek en de brief van de staatssecretaris van 22 september jongstleden. De leden van de CDA-fractie zijn in de eerste plaats van mening dat het Nederlandse beleid open, eerlijk en in overeenstemming moet zijn met de internationale verdragen, zoals het non-proliferatieverdrag, VN-resoluties, richtlijnen van internationale exportcontroleregimes en regelgeving van de Europese Unie inzake de uitvoer van wapens en dual-use items. Wapenexport is een gevoelig en belangrijk onderwerp dat zorgvuldig besproken dient te worden. 21 De leden van de CDA-fractie verwelkomen het groenboek en hebben met veel interesse kennis genomen van de onderwerpen en het beleid dat in het groenboek wordt aangesneden. Het vormen van dat beleid is een voortdurende zoektocht naar de optimale balans tussen buitenlands- en veiligheidsbeleid enerzijds en handelspolitiek ander zijds. Het belang van goede exportcontrole wordt internationaal erkend en vindt zijn weerslag in diverse non-proliferatieverdragen en exportcontroleregimes. De leden van de CDA-fractie staan pal voor deze internationale afspraken en zijn van mening dat deze internationale kaders leidend moeten zijn. Gezamenlijk beleid op dit soort onderwerpen is cruciaal! Deelt de staatssecretaris deze opvatting met de leden van de CDA-fractie? Graag een reactie. Antwoord Ik deel inderdaad met de CDA-fractie de opvatting dat internationale kaders leidend moeten zijn voor goede exportcontrole. Bij het instellen van exportcontrole of sancties is het inderdaad zaak de juiste balans te vinden. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om te voldoen aan de internationale verplichtingen op het gebied van non-proliferatie, ook als die betekenen dat het Nederlandse bedrijfsleven daarvan hinder ondervindt. 22 De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat het primaire doel van die