Rijksoverheid


3 oktober 2011

Beantwoording vragen van het lid Timmermans over de opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie (ingezonden 26 augustus 2011)

Geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Timmermans over Nederlandse verdragsverplichtingen. Deze vragen werden ingezonden op 26 augustus 2011 met kenmerk 2011Z16502.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. U. Rosenthal

Antwoorden van Dr. U. Rosenthal, Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op vragen van het lid Timmermans (PvdA) over de opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie Vraag 1 Bent u bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Genève van 10 mei 2011, waarin de speciaal rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Nederlandse regering voor de tweede keer herinnert aan de openstaande vragen van het comité? 1) Antwoord Ja. Vraag 2 Wat is de exacte reden voor de vertraging in de verzending van de tussenrapportage? Antwoord De rapportage is op 16 september bij het Mensenrechtencomité ingediend. Het comité is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van de Nederlandse tussenrapportage. De tussenrapportage was vertraagd omdat er sprake was van noodzakelijke herzieni ngen naar aanleiding van de staatkundige hervormingen van het Koninkrijk in oktober 2010. Vraag 3 Kunt u toelichten op welke wijze u van plan bent om het vierde periodieke rapport en de reactie van de Nederlandse regering op de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan openbaar gaat maken? Indien u dit niet van plan bent, wat is de verklaring voor het gegeven dat u aanbeveling 28 van dit rapport, waarin de openbaarheid van dit rapport expliciet wordt gevraagd o.a. voor het bredere publiek, NGO's en universiteiten en openbare bibliotheken, terzijde wenst te schuiven? Antwoord Het vierde periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden is al geruime tijd openbaar en is in te zien op de website van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de toenmalige Minister van Justitie de aanbevelingen van het comité naar aanleiding van de vierde rapportage, met een kabinetsreactie hierop, aan uw Kamer gestuurd (TK 20092010, 32123-VI, nr.11) Ook de tussentijdse rapportage, waarin nader wordt ingegaan op enkele van deze aanbevelingen is direct na indiening bij de VN ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. De reactie van de regering zal op termijn eveneens door de VN op de website van het mensenrechtencomité worden geplaatst. Vraag 4 Bent u bereid het Nederlandse voorbehoud bij artikel 10 van het internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten in te trekken en de voorbehouden bij de andere artikelen te heroverwegen, zoals aanbevolen door het mensenrechtencomité in alinea 4 van de "concluding observations"? Indien nee, waarom niet? 2) Antwoord Het comité spoort Nederland aan de voorbehouden bij het Verdrag te heroverwegen en vraagt in het bijzonder aandacht voor het voorbehoud bij artikel 10, dat ziet op de scheiding van verdachten en veroordeelden. Die scheiding is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse penitentiaire regelgeving en in de penitentiaire praktijk. Het voorbehoud is gemaakt omdat er op dat uitgangspunt in de Nederlandse regelgeving enkele belangrijke uitzonderingen bestaan. Niettemin zal Nederland, zoals ook in de kabinetsreactie van oktober 2009 al is aangegeven, opnieuw bekijken of het voorbehoud kan worden ingetrokken. Uiterlijk in juli 2014, wanneer Nederland zijn volgende periodieke rapportage onder dit Verdrag dient in te dienen, zal op deze aanbeveling van het mensenrechtencomité nader worden ingegaan. Vraag 5 Deelt u de mening van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie, di e in aanbeveling 21, alinea 8, aangeeft het zeer zorgwekkend te vinden dat incidenten van racistische en xenofobe aard met name teweeggebracht door extremistische politieke partijen ongunstig kunnen zijn voor het politieke dialoog rondom rassendiscriminatie? Indien nee, waarom niet? 3) Vraag 7 Kunt u toelichten of de zinssnede : "it goes without saying that action against utterances incompatible with provisions of law or with legal frameworks created at national and international level with a view to eliminating discrimination" volgens u ook voor Nederlandse politici moet gelden? Indien nee, waarom niet? 4) Antwoord op de vragen 5 en 7 De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Vrijheid en openheid van de samenleving maken deze pluriformiteit mogelijk. De Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van breed gedeelde uitgangspunten. Debat over maatschappelijke vraagstukken is van cruciaal bela ng in een democratische rechtsstaat. Ook wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op de uitoefening van grondwettelijke vrijheden. Het spreekt voor zich dat er tegen uitlatingen, die onverenigbaar zijn met wettelijke bepalingen en juridische kaders die nationaal en internationaal zijn geschapen in het kader van de vrijwaring van discriminatie, wordt opgetreden. Intimidatie van politieke kandidaten wordt niet toegestaan en openbare discussies over politieke standpunten vinden in een democratische rechtsstaat vanzelfsprekend plaats. In het publieke debat hebben politici daarvoor veel ruimte. De ruimte die politici hebben is bij discussie en debat in het parlement nog groter. De grenzen van de ruimte worden uiteindelijk door de rechter bepaald. Aantekening: Overigens is de geciteerde passage bij vraag 7 niet terug te vinden in document CERD /C/NLD/CO/17-18 dd 25 maart 2010.

Vraag 6 Op welke wijze geeft de Nederlandse regering gehoor aan de door het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie in alinea 4 geplaatste aanbeveling waarbij de Nederlandse regering wordt verzocht om in haar migratiebeleid de geschikte balans te vinden tussen verantwoordelijkheid van de Staat onder de Conventie en de verantwoordelijkheid van immigrantengemeenschappen in Nederland? Antwoord op vraag 6 Waarschijnlijk wordt in de vraag het integratiebeleid bedoeld in plaats van het migratiebeleid, omdat CERD-aanbeveling 4 verwijst naar het integratiebeleid. De regering heeft op 28 juni 2011 in een brief aan de Tweede Kamer haar visie op het integratiebeleid aangeboden; zie Tweede Kamer 32824, nr. 1. Daarin wordt de balans beschreven tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de migrant met het oog op een zo voorspoedig mogelijk verloop van het integratieproces. Voorts heeft de regering op 15 juli 2011 in een brief aan de Tweede Kamer de aanscherping van maatregelen in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie uiteengezet; zie Tweede Kamer 30950, nr. 34. Vraag 8 Heeft de Nederlandse regering haar zesde periodieke rapport over het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing al ingediend? Klopt het dat dit rapport op 30 juli jl. ingediend had moeten worden? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer toe te zenden? Antwoord Dit rapport had op 15 juli jl. moeten worden ingediend. De regering heeft er naar gestreefd het rapport tijdig in te dienen maar dit is door het uitvoerige afstemmingsproces, waarbij verschillende departementen en alle vier de landen van het Koninkrijk zijn betrokken, helaas niet gelukt. Het Ministerie heeft op dit moment bijna alle bijdragen voor het rapport ontvangen. Ook in dit geval is het anti-foltercomité van de VN op de hoogte gesteld van de voortgang van de Nederlandse rapportage. Ik ben bereid dit rapport na indiening aan de VN ook ter kennisgeving aan de K amer toe te zenden. Vraag 9 Deelt u de mening dat rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen altijd ter kennisgeving aan de Kamer voorgelegd moeten worden? Indien ja, gaat u dit uitvoeren? Indien nee, waarom niet? Antwoord Rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen zullen in de toekomst zo spoedig mogelijk na indiening bij de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer worden gestuurd. 1) Ingezonden 30 mei 2011- zaaknummer 3166 http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/docs/followup/Netherlands96_May2011 .pdf 2) http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrc/docs/co/CCPR.C.NLD.CO.4.doc 3) http://www2.ohchr.org/english/bodies/cerd/docs/co/CERD-C-NLD-CO-1820.doc

4) http://daccess-dds ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/G11/445/81/PDF/G1144581.pdf?OpenElement