Europees Hof v Justitie


Gerecht van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 93/11 Luxemburg, 15 september 2011

Pers en Voorlichting

Arrest in zaak T-234/07 Koninklijke Grolsch NV / Commissie

Het Gerecht verklaart de geldboete van 31,66 miljoen EUR die Koninklijke Grolsch NV wegens haar betrokkenheid bij een kartel op de Nederlandse biermarkt is opgelegd, nietig Bij beschikking van 18 april 20071 heeft de Commissie geldboeten voor een totaalbedrag van meer dan 273 miljoen EUR opgelegd aan de voornaamste Nederlandse brouwers2: Heineken NV en haar dochteronderneming ­ Heineken Nederland BV, Bavaria NV3 en Koninklijke Grolsch NV wegens hun deelneming aan een kartel op de Nederlandse biermarkt in de periode van 27 februari 1996 tot en met 3 november 1999. De brouwers verkopen hun product op deze markt met name via twee verkoopkanalen aan de eindverbruiker: enerzijds via het circuit van de horeca-etablissementen, dat wil zeggen hotels, restaurants en cafés, waar de consumptie ter plaatse geschiedt, en anderzijds via het circuit van de foodsector van supermarkten en slijterijen, waar bier wordt gekocht voor thuisverbruik. De door de Commissie vastgestelde inbreuk bestond uit de coördinatie van prijzen en prijsverhogingen voor bier en de onderlinge toewijzing van afnemers, in zowel het horecasegment als het thuisverbruiksegment in Nederland, en uit de incidentele coördinatie van andere commerciële voorwaarden voor individuele afnemers in het horecasegment in Nederland. De Commissie heeft Koninklijke Grolsch NV een geldboete van 31,66 miljoen EUR opgelegd. Daarop heeft deze onderneming bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring of vermindering van de haar opgelegde geldboete ingesteld. Koninklijke Grolsch NV betwist in wezen rechtstreeks bij de geconstateerde inbreuk betrokken te zijn geweest. Zij voert aan dat de werknemers van haar volle dochteronderneming Grolsche Bierbrouwerij Nederland BV aan de meeste litigieuze bijeenkomsten hebben deelgenomen en de Commissie bijgevolg niet had moeten concluderen dat zij aan de inbreuk heeft deelgenomen, maar haar in voorkomend geval veeleer aansprakelijk had moeten stellen voor een inbreuk die door haar dochteronderneming is gepleegd. Om te beginnen onderzoekt het Gerecht een aantal stukken over de bijeenkomsten die tussen de ondernemingen hebben plaatsgevonden en het concludeert dat het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikt, niet volstaat als bewijs dat Koninklijke Grolsch NV rechtstreeks aan het kartel heeft deelgenomen.

Beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 (Zaak COMP/B-2/37.766 ­ Nederlandse biermarkt) (PB 2008 C 122, blz. 1). 2 De InBev-groep heeft overeenkomstig de clementieregeling van de Commissie immuniteit verkregen, aangezien zij beslissende informatie over de inbreuk had verstrekt. 3 De Commissie had Heineken NV en haar dochteronderneming hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van een geldboete van 219,28 miljoen EUR en Bavaria NV een geldboete van 22,85 miljoen EUR opgelegd. Bij arresten van 16 juni 2011 (T-235/07 en T-240/07) heeft het Gerecht deze geldboeten verminderd tot respectievelijk 198 en 20,71 miljoen EUR (zie PC nr. 62/11).


1

www.curia.europa.eu



Vervolgens herinnert het Gerecht eraan dat wanneer een beschikking tot toepassing van artikel 81 EG meer dan één adressaat heeft ­ zoals in casu ­ en de vraag rijst aan wie de vastgestelde inbreuk moet worden toegerekend, deze beschikking een toereikende motivering dient te bevatten ten aanzien van al haar adressaten, in het bijzonder van degenen die volgens de bewoordingen van deze beschikking voor de inbreuk aansprakelijk zijn. Ten aanzien van een moedermaatschappij die aansprakelijk wordt gesteld voor het gedrag van haar dochteronderneming moet een dergelijke beschikking derhalve een omstandige uiteenzetting bevatten van de redenen die kunnen rechtvaardigen dat de inbreuk aan haar wordt toegerekend. In het bijzondere geval waarin een moedermaatschappij 100 % van het kapitaal in handen heeft van haar dochteronderneming die een inbreuk op de mededingingsregels heeft gepleegd, kan deze moedermaatschappij volgens vaste rechtspraak beslissende invloed uitoefenen op het gedrag van deze dochter en bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat die moedermaatschappij metterdaad een beslissende invloed op het gedrag van haar dochter uitoefent. In die omstandigheden volstaat het dat de Commissie bewijst dat het gehele kapitaal van een dochteronderneming in handen is van haar moedermaatschappij om aan te nemen dat deze laatste beslissende invloed heeft op het commerciële beleid van de dochter. De Commissie kan de moedermaatschappij vervolgens hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betaling van de aan de dochteronderneming opgelegde geldboete, tenzij de moedermaatschappij, die dat vermoeden moet weerleggen, afdoende bewijzen overlegt die aantonen dat haar dochteronderneming zich op de markt autonoom gedraagt. Het Gerecht wijst erop dat in casu de beschikking de moedermaatschappij, Koninklijke Grolsch NV, met de Grolsch-groep assimileert en geen gegevens bevat over de economische, organisatorische en juridische banden tussen de moedermaatschappij en haar dochteronderneming en de naam van laatstgenoemde onderneming in de motivering van deze beschikking nergens is vermeld. Aldus heeft de Commissie niet de redenen aangegeven op basis waarvan zij heeft bepaald, welke natuurlijke of rechtspersoon de onderneming exploiteerde op het tijdstip waarop de inbreuk is gemaakt, teneinde deze aansprakelijk te stellen, dan wel teneinde deze persoon in voorkomend geval in de gelegenheid te stellen, het vermoeden dat de moedermaatschappij daadwerkelijk een beslissende invloed op het gedrag van haar dochteronderneming uitoefent, te weerleggen. Het Gerecht stelt vast dat de Commissie in de beschikking niet heeft uiteengezet waarom zij Koninklijke Grolsch NV aansprakelijk heeft gesteld voor het gedrag van haar dochteronderneming, in de vorm van de deelneming van de werknemers van deze laatste aan de litigieuze bijeenkomsten. Aldus heeft de Commissie de moedermaatschappij de mogelijkheid ontzegd, de gegrondheid van deze aansprakelijkstelling eventueel te betwisten voor het Gerecht door dat vermoeden te weerleggen, en heeft zij het Gerecht niet in staat gesteld om dienaangaande zijn toezicht uit te oefenen. Bijgevolg besluit het Gerecht de beschikking van de Commissie nietig te verklaren, voor zover deze beschikking Koninklijke Grolsch NV betreft.

NOTA BENE: Tegen de beslissing van het Gerecht kan binnen een termijn van twee maanden vanaf de betekening ervan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof. NOTA BENE: Het beroep tot nietigverklaring strekt tot nietigverklaring van met het recht van de Unie strijdige handelingen van de instellingen van de Unie. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten, de Europese instellingen en particulieren bij het Hof van Justitie of het Gerecht een beroep tot nietigverklaring instellen. Indien het beroep gegrond is, wordt de handeling nietig verklaard. De betrokken instelling moet in voorkomend geval voorzien in de door de nietigverklaring van de handeling ontstane leemte in de regelgeving. Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht niet bindt. www.curia.europa.eu



De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu