SGP
SGP waardeert CU-initiatief
De SGP staat in principe sympathiek tegenover het wetsvoorstel waarin
de Holocaust (en andere vormen van volkerenmoord) wordt ontkend. Het
speelt bijvoorbeeld ook bij de genocide op de Armenen, waarbij Turkije
niet bereid is om de begane misdaden te erkennen. De SGP ziet het
initiatief-Voordewind als de vastlegging van wat nu reeds door rechters
is uitgesproken.
---
Initiatief-Voordewind over strafbaarstelling van âHolocaustontkenningâ
13 september 2011
C.G. van der Staaij
In deze week van de herdenking van 11 september kun je je bijna niet
voorstellen dat er nog steeds mensen zijn die de val van de Twin Towers
zien als een PR-stunt van de Amerikaanse regering en niet als een
verwoestende uiting van internationaal terrorisme. Toch zijn die mensen
en groepen er. En als ze het niet ontkennen, dan is ook het toejuichen
ervan vreselijk.
Er zijn nog steeds antisemitische stromingen die de âProtocollen van de
Wijzen van Sionâ opvoeren als bewijs voor de machtshonger van het
Joodse volk. Een fictief boek vol laster als âbewijsâ van en
goedkeuring voor vernietiging van het Joodse volk. Eigenlijk een
legitimatie van de Holocaust.
Het erkennen van genocide is ook voor een land als Turkije een
moeilijke zaak. Nog steeds is de regering van dit land niet bereid om
de genocide onder de Armeense bevolking van nu bijna 100 jaar geleden
te erkennen.
Dit zijn enkele voorbeelden. Machtshonger, samenzweringen, laster en
ontkennen tegen beter weten in: het is van alle tijden. Je kunt geen
bijna ernstig feit uit de wereldgeschiedenis opnoemen of er is wel een
groep of stroming die ontkent dat het heeft plaatsgevonden of die er
complottheorie over maakt.
Het is belangrijk dat ieder in vrijheid een opvatting kan hebben over
tal van gebeurtenissen uit het verleden of heden. Hoezeer je zoân
opvatting ook afkeurt, er komen niet automatisch problemen van. Terecht
signaleert de indiener dat bijvoorbeeld bij de Armeense genocide van
1915 en de Holocaust het ontkennen daarvan vaak gepaard gaat met haat
of de wens om te vernietigen.
Het is daarom een goede zaak dat er aandacht is voor de strafbaarheid
van de ontkenning van volkerenmoord. Wij waarderen de inzet van collega
Voordewind. Hij heeft hiermee in navolging van zijn voorgangster een
belangrijk thema op de agenda van deze Kamer gezet. De vrijheid van
meningsuiting is immers in Nederland zeer ruim, maar niet zo ruim dat
alles gezegd moet kunnen worden. In het strafrecht zijn hiervoor
grenzen gegeven.
De indiener stelt voor om strafbaar te stellen âhij die (â¦)
volkerenmoord ontkent, op grove wijze bagatelliseert, goedkeurt of
rechtvaardigt met het oogmerk aan te zetten tot haat tegen of
discriminatie van mensen etc.â. Hetzelfde doet hij met hen die dit
doen, âterwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij
daarmee (â¦) beledigt.â
Met de voorbeelden in de nota naar aanleiding van het verslag heeft de
indiener naar de mening van de SGP wel de belangrijkste voorbeelden te
pakken. Vooral de aandacht voor de Holocaust is daarbij van belang. Er
is natuurlijk geen precieze afbakening te geven van de gevallen
waarvoor deze wet zou moeten gelden. Toch zou het de gewenste
duidelijkheid nog wel ten goede komen als koppeling aan bijvoorbeeld
jurisprudentie of verdragen zou worden voorgesteld.
In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel staat: âHet gaat
daarbij niet om een inhoudelijke uitbreiding van wat al dan niet
strafbaar is, maar om een explicitering en afzonderlijke
strafbaarstelling van feiten die nu nog alleen op basis van
jurisprudentie binnen het bereik van de bestaande wetgeving zijn
gebracht.â Tegelijkertijd lezen we in de antwoorden: âOntkenningen
zijn immers op grond van de huidige wetgeving niet zonder meer
strafbaar gesteld. (â¦) Tot op heden is er geen vastomlijnde
jurisprudentiële norm die duidelijkheid en rechtsgelijkheid verschaft.
De huidige ontwikkeling die zich voordoet binnen de jurisprudentie ten
aanzien van negationistische uitlatingen geeft reden tot wetgeving.â
Graag ontvangen wij van de indiener nog een nadere toelichting hoe hij
nu precies tegen de bestaande jurisprudentie aankijkt. Vindt hij dat de
lijn daarin goed is en dat er alleen codificatie nodig is, of vindt hij
dat er een correctie op de bestaande jurisprudentie noodzakelijk is? Is
het wetsvoorstel een echte aanvulling op de bestaande strafrechtelijke
bepalingen of alleen een verduidelijking of explicitering?
Het begrip volkerenmoord is in de Wet internationale misdrijven
omschrijven. Omdat het in het wetsvoorstel van collega Voordewind gaat
om een strafbaarstelling, is een duidelijke definiëring noodzakelijk.
Zou het te overwegen zijn om niet alleen via de toelichting, maar ook
via de wettekst zelf aansluiting te zoeken bij de bestaande
formuleringen? Want in zekere zin past de indiener die definitie toe op
in de beantwoording van de vragen uit de Kamer. Is het alleen leidraad
voor de rechter of is dit echt het uitgangspunt? Daarmee zou pas echt
goed invulling gegeven worden aan de voorgestane rechtszekerheid.
Ontkenning van de Holocaust is vooral ernstig voor die mensen die er in
hun familiekring of naaste omgeving mee te maken hebben gehad. In de
beantwoording lijkt de suggestie van de indiener te zijn dat het
langzamerhand afnemen van nog levende Holocaust slachtoffers, ertoe zal
leiden dat er zonder wetswijziging geen strafbaarstelling meer zal
overblijven. Wil de indiener dit nog verduidelijken? Blijft het
ontkennen van de Holocaust â maar dat geldt ook voor andere
volkerenmoorden â niet even erg voor de volgende generaties? Is er dus
wel sprake van een zo rechtstreeks verband?
Het is duidelijk dat er onderscheid is tussen wetenschappelijk debat en
uitingen gericht op haat of aanzetten daartoe. De SGP vindt daarbij dat
ook het wetenschappelijk debat dat uitloopt in haat niet op voorhand
van de werking van de wet uitgesloten moet worden. Een beroep op
wetenschappelijk debat is niet voldoende. Zo is het denkbaar dat een
site voor neonaziâs een wetenschappelijke publicatie verspreidt of
beschikbaar stelt. Klopt onze indruk dat de indiener dan de publicatie
op zich niet verwerpelijk acht, maar dat ook het verspreiden van zoân
publicatie met als doel antisemitisme wel onder de werking van de wet
valt? Met andere woorden: is het dus mogelijk dat de auteur niet en de
verspreider wel strafrechtelijk aangesproken kan worden voor precies
dezelfde publicatie?
Daarnaast is het van groot belang dat ook in het onderwijs voldoende
aandacht is voor de gruwelen van de Holocaust en andere vormen van
volkerenmoord. Zie de motie hierover die wij hebben ingediend bij het
debat over antisemitisme in dit voorjaar. Daarin vroeg de Kamer aan de
regering om te bevorderen dat er aandacht is voor de Holocaust als
zwarte bladzijde in onze geschiedenis in het onderwijs en bij de
herdenking van de Tweede Wereldoorlog. Die aandacht mag niet
verslappen. Wat doet de regering concreet met die motie?
Ten slotte zijn we benieuwd naar de eerstvolgende rapportage van de
minister over antisemitisme. Want uiteindelijk is het strafrecht het
sluitstuk van een goed werkend beleid voor de bestrijding van
antisemitisme.
Met belangstelling wachten we de reactie van de indiener af. Hoewel we
nog diverse vragen hebben, staan we in principe sympathiek ten opzichte
van het voorstel.