Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 88/11 Luxemburg, 13 september 2011 Arrest in zaak C-447/09 Reinhard Prigge, Michael Fromm en Volker Lambach / Deutsche Lufthansa AG

Pers en Voorlichting

Verkeerspiloten verbieden om hun beroep uit te oefenen na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar is een discriminatie op grond van leeftijd Hoewel het recht om dit beroep uit te oefenen vanaf die leeftijd mag worden beperkt, gaat een volledig verbod verder dan noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van het luchtverkeer De richtlijn betreffende de gelijke behandeling in arbeid en beroep1 verbiedt op de arbeidsmarkt elk verschil in behandeling op grond van leeftijd dat niet genoegzaam is gerechtvaardigd. Niettemin kunnen de lidstaten bij de uitvoering van de richtlijn bepalen dat een verschil in behandeling op grond van de fysieke capaciteiten van de werknemers, die leeftijdsgebonden zijn, geen discriminatie vormt indien het beschikken over dergelijke capaciteiten wezenlijk en bepalend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit is. Ook belet de richtlijn niet dat de lidstaten alle noodzakelijke bepalingen vaststellen om de openbare veiligheid te waarborgen. Overigens kunnen de lidstaten de sociale partners belasten met de uitvoering van de richtlijn. De internationale voorschriften en de Duitse voorschriften bepalen dat een verkeerspiloot tussen 60 en 64 jaar zijn beroep slechts mag voortzetten indien hij lid is van een bemanning die uit meerdere piloten bestaat en mits de andere piloten de leeftijd van 60 jaar nog niet hebben bereikt. Die voorschriften verbieden piloten echter om hun beroep uit te oefenen na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De collectieve overeenkomst die van toepassing is op het cockpitpersoneel van de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa ­ erkend door het Duitse recht ­ verbiedt haar piloten hun beroep uit te oefenen na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Prigge, Fromm en Lambach zijn jarenlang als piloot en vervolgens als boordcommandant bij Deutsche Lufthansa in dienst geweest. Toen zij de leeftijd van 60 jaar hadden bereikt, zijn hun arbeidsovereenkomsten automatisch geëindigd krachtens de collectieve overeenkomst. Aangezien zij slachtoffer meenden te zijn van een met de richtlijn strijdige discriminatie op grond van leeftijd, hebben zij beroep ingesteld bij de Duitse rechterlijke instanties ertoe strekkende te doen vaststellen dat hun arbeidsverhoudingen met Deutsche Lufthansa niet zijn geëindigd bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en de voortzetting van hun arbeidsovereenkomsten te doen gelasten. Het Bundesarbeitsgericht (federale arbeidsrechtbank, Duitsland) vraagt het Hof van Justitie of een collectieve overeenkomst, die een leeftijdsgrens van 60 jaar vaststelt voor verkeerspiloten ter waarborging van de veiligheid van het luchtverkeer, in overeenstemming met het recht van de Unie is. Het Hof brengt vooreerst in herinnering dat de met de sociale partners gesloten collectieve overeenkomsten, net als het nationale recht van de lidstaten, het beginsel van non-discriminatie op
1 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).

www.curia.europa.eu



grond van leeftijd in acht moeten nemen, dat als algemeen beginsel van het recht van de Unie is erkend en door de richtlijn op het vlak van arbeid en beroep is geconcretiseerd. Vervolgens stelt het Hof vast dat het beperken van de mogelijkheid voor piloten om hun beroep uit te oefenen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar het waarborgen van de veiligheid van de passagiers en van de personen die in het overvlogen gebied wonen en ook de veiligheid en de gezondheid van de piloten zelf tot doel heeft, dat dit doel een verschil in behandeling kan rechtvaardigen en dat die beperking bij collectieve overeenkomst mag worden vastgesteld. Het Hof merkt echter op dat de internationale voorschriften en de Duitse voorschriften het niet nodig hebben geacht om piloten de uitoefening van hun beroep na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar te verbieden, maar meenden dat het volstond die uitoefening te beperken. Het Hof oordeelt dus dat het bij collectieve overeenkomst vastgestelde verbod om een vliegtuig te besturen na het bereiken van die leeftijd, geen noodzakelijke bepaling is ter bescherming van de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Overigens stelt het Hof vast dat het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten als een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste voor de uitoefening van het beroep van verkeerspiloot wordt beschouwd en dat het beschikken over dergelijke capaciteiten leeftijdsgebonden is. Dat vereiste, dat het waarborgen van de veiligheid van het luchtverkeer tot doel heeft, streeft een legitiem doel na op grond waarvan een verschil in behandeling op grond van leeftijd kan worden gerechtvaardigd. Een dergelijk verschil in behandeling kan echter slechts in een zeer beperkt aantal omstandigheden worden gerechtvaardigd. In dit verband merkt het Hof op dat de internationale en de Duitse autoriteiten van mening zijn dat piloten tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar over de vereiste fysieke capaciteiten beschikken voor het besturen van een vliegtuig, ook al mogen zij dit tussen 60 en 65 jaar slechts doen als lid van een bemanning waarvan de andere piloten de leeftijd van 60 jaar nog niet hebben bereikt. De sociale partners van Lufthansa hebben de leeftijdsgrens vanaf welke wordt aangenomen dat verkeerspiloten niet langer over de fysieke capaciteiten beschikken om hun beroepsactiviteit uit te oefenen echter op 60 jaar vastgesteld. In die omstandigheden antwoordt het Hof dat de door de sociale partners voorgeschreven leeftijdsgrens van 60 jaar voor het besturen van een verkeersvliegtuig een onevenredig vereiste vormt in het licht van de internationale voorschriften en de Duitse voorschriften, die deze leeftijdsgrens op 65 jaar hebben vastgesteld.