Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 86/11 Luxemburg, 8 september 2011

Pers en Voorlichting

Arrest in de gevoegde zaken C-58/10 tot en met C-68/10 Monsanto SAS e.a

Het Hof doet uitspraak over de voorwaarden waaronder de Franse autoriteiten de teelt van MON 810-maïs voorlopig konden verbieden In casu konden de noodmaatregelen worden vastgesteld onder de voorwaarden van de regelgeving inzake levensmiddelen en diervoeders De doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) ­ veldproeven of de teelt van genetisch gemodificeerde plantenrassen ­ wordt geregeld door een Europese regelgeving die met name berust op twee regelingen: enerzijds, de regeling van richtlijn 2001/18/EG1, die van toepassing is op de introductie van alle GGO's, en, anderzijds, de regeling van verordening nr.1829/20032 die, wat de GGO's betreft die bestemd zijn voor de voeding van mens of dier, tevens toepassing kan vinden. In overeenstemming met het voorzorgsbeginsel beoogt deze wetgeving een hoog niveau van bescherming van het leven en van de gezondheid van de mens te waarborgen, en tegelijkertijd het vrije verkeer van levensmiddelen en diervoeders te verzekeren. Bij beschikking3 van 22 april 1998 heeft de Europese Commissie conform de aanvraag van Monsanto Europe toestemming gegeven voor het in de handel brengen van het genetisch gemodificeerde maïsras MON 810 op grond van de toentertijd vigerende richtlijn 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Ter uitvoering van die beschikking heeft Frankrijk schriftelijk toegestemd met het in de handel brengen van MON 810-maïs.4 Dit maïsras, dat op het grondgebied van de Unie als diervoeder wordt gebruikt en door de Amerikaanse groep Monsanto is ontwikkeld, is bijzonder resistent tegen bepaalde parasieten. Op 11 juli 2004 heeft Monsanto Europe op grond van verordening nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders MON 810-maïs bij de Commissie aangemeld als ,,bestaand product", dat vóór de toepassingsdatum van die verordening (te weten 18 april 2004)5 rechtmatig in de handel was gebracht; een kennisgeving op grond van richtlijn 2001/18/EG werd niet gedaan. Op 4 mei 2007 heeft Monsanto op basis van diezelfde verordening verzocht om hernieuwing van de vergunning voor het in de handel brengen van dit GGO. Bij wege van noodmaatregelen heeft Frankrijk in 2007 een besluit vastgesteld tot opschorting op zijn nationale grondgebied van de aflevering en het gebruik van zaaizaad van MON 810-maïs6, en

Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1). 2 Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268, blz. 1). 3 Beschikking 98/294/EG van de Commissie van 22 april 1998 betreffende het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs (Zea mays L., lijn MON 810) overeenkomstig richtlijn 90/220 (PB L 131, blz. 32). 4 Arrêté du 3 août 1998 portant consentement écrit, au titre de l'article 13, paragraphe 4, de la directive , des décisions 98/293/CE et 98/294/CE du 22 avril 1998 concernant la mise sur le marché de maïs génétiquement modifiés (Zea mays L. T25 et MON 810) (JORF van 5 augustus 1998, blz. 11985). 5 Ingevolge verordening nr. 1829/2003 (artikel 20, lid 1, sub a). 6 Arrêté du 5 décembre 2007 suspendant la cession et l'utilisation des semences de maïs MON 810 (JORF van 6 december 2007, blz. 19748).


1

www.curia.europa.eu



vervolgens in 2008, twee besluiten7 waarmee de aanplanting van zaaizaad van MON 810-maïs werd verboden. Monsanto en een aantal zaaizaadproducerende ondernemingen hebben bij de Conseil d'État (Frankrijk) beroepen tot nietigverklaring van die maatregelen ingediend. In het kader van die beroepen rees de vraag of Frankrijk noodmaatregelen kon vaststellen op basis van richtlijn 2001/18/EG, die voorziet in de mogelijkheid voor een lidstaat om op eigen initiatief en rechtstreeks dergelijke maatregelen vast te stellen, dan wel of deze hadden moeten worden vastgesteld op basis van de verordeningen nrs. 1829/2003 en 178/2002, op grond waarvan een lidstaat slechts noodmaatregelen mag vaststellen wanneer hij de Commissie officieel in kennis heeft gesteld van de noodzaak om deze maatregelen te nemen en de Commissie geen enkele maatregel heeft genomen. Daarop heeft de Conseil d'État besloten om het Hof van Justitie vragen te stellen over de regels die gelden voor noodmaatregelen ten aanzien van de voor de betrokken GGO-producten afgegeven vergunningen voor het in de handel brengen. Om te beginnen merkt het Hof op dat de beantwoording van de vragen in het onderhavige geval de toepassing onverlet laat van richtlijn 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen8, die weliswaar van toepassing is op zaaizaad van maïsrassen zoals MON 810-maïs, maar waarvan de Franse autoriteiten niet de bepalingen hebben aangevoerd op grond waarvan een lidstaat op zijn verzoek door de Commissie of de Raad kan worden gemachtigd om verbodsmaatregelen vast te stellen. Vervolgens merkt het Hof op dat, in het onderhavige geval, MON 810-maïs, die overeenkomstig richtlijn 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van GGO's in het milieu (ingetrokken bij richtlijn 2001/18/EG) onder meer als zaaizaad voor teeltdoeleinden is toegelaten, conform verordening nr. 1829/2003 als ,,bestaand product" is aangemeld en dat daarvoor vervolgens op grond van die verordening een aanvraag tot hernieuwing van de vergunning is ingediend, waarop nog dient te worden beslist. Het Hof oordeelt dat een lidstaat in dergelijke omstandigheden geen beroep kan doen op de vrijwaringsclausule waarin is voorzien bij richtlijn 2001/18/EG om maatregelen vast te stellen waarbij het gebruik of het in de handel brengen van een GGO zoals MON 810-maïs wordt opgeschort en vervolgens voorlopig wordt verboden. Het Hof preciseert dat dergelijke noodmaatregelen daarentegen wel kunnen worden vastgesteld op grond van verordening nr. 1829/2003. Dienaangaande wijst het Hof erop dat wanneer een lidstaat voornemens is op grond van die laatste verordening noodmaatregelen vast te stellen, hij zowel de in die verordening vastgestelde materiële voorwaarden in acht dient te nemen als de procedurele voorwaarden waarin is voorzien bij verordening nr. 178/20029, waarnaar eerstgenoemde verordening op dit punt verwijst. De lidstaat dient de Commissie dus ,,officieel" in kennis te stellen van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen. Wanneer de Commissie niet handelt, dient hij haar en de andere lidstaten ,,onverwijld" in kennis te stellen van de inhoud van de door hem vastgestelde tijdelijke beschermende maatregelen. Het Hof preciseert dat de lidstaat de Commissie aldus ,,zo snel mogelijk" dient te informeren en dat, zoals overigens ook in het kader van de vrijwaringsclausule waarin is voorzien bij richtlijn 2001/18/EG, deze kennisgeving in noodsituaties uiterlijk op het tijdstip van de vaststelling van de noodmaatregelen door de betrokken lidstaat dient te zijn gedaan.
7

Arrêté du 7 février 2008 suspendant la mise en culture des variétés de semences de maïs génétiquement modifié (Zea mays L. lignée MON 810) (JORF van 9 februari 2008, blz. 2462) en arrêté du 13 février 2008 modifiant l'arrêté du 7 février 2008 suspendant la mise en culture des variétés de semences de maïs génétiquement modifié (Zea mays L. lignée MON 810) (JORF van 19 februari 2008, blz. 3004). 8 Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1829/2003. 9 Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).

www.curia.europa.eu



Wat de materiële voorwaarden voor de op grond van verordening nr. 1829/2003 vastgestelde noodmaatregelen betreft, oordeelt het Hof voorts dat deze verordening vereist dat de lidstaten niet alleen aantonen dat er sprake is van spoedeisendheid, maar ook van een situatie waarin er een aanzienlijk risico kan bestaan dat de gezondheid van mens of dier of het milieu duidelijk in gevaar brengt. Ondanks hun voorlopige en preventieve karakter kunnen die maatregelen slechts worden getroffen voor zover zij steunen op een risicobeoordeling die zo volledig mogelijk is gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, waaruit blijkt dat deze maatregelen noodzakelijk zijn. Ten slotte merkt het Hof op dat tegen de achtergrond van de algemene opzet van de regeling waarin is voorzien bij verordening nr. 1829/2003 en van de doelstelling ervan dat kunstmatige verschillen moeten worden vermeden, uiteindelijk alleen de Commissie en de Raad, onder het toezicht van de Unierechter, bevoegd zijn voor de beoordeling en het beheer van een ernstig en duidelijk risico. Het Hof preciseert dat in het stadium van de vaststelling en de uitvoering door de lidstaten van noodmaatregelen en zolang op het niveau van de Unie nog geen besluit is vastgesteld, de nationale rechterlijke instanties die zijn aangezocht om de rechtmatigheid van dergelijke nationale maatregelen te toetsen, bevoegd zijn om die maatregelen te toetsen aan de materiële en de procedurele voorwaarden van de verordeningen nrs. 1829/2003 en 178/2002. Wanneer evenwel een besluit op Unieniveau is vastgesteld, zijn de in een dergelijk besluit vervatte feitelijke en juridische beoordelingen bindend voor alle instanties van de lidstaat tot wie een dergelijk besluit is gericht, daaronder begrepen zijn rechterlijke instanties die de rechtmatigheid van de op nationaal niveau vastgestelde maatregelen moeten beoordelen. NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem. Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.