Vrije Universiteit Amsterdam

Onderwijsrecht in het geding


* Startdatum: 30-06-2011


* Tijd: 15.45


* Locatie: Aula


* Titel: Onderwijsrecht in het geding


* Spreker: prof.mr. M.T.A.B. Laemers


* Onderdeel: Faculteit der Rechtsgeleerdheid


* Wetenschapsgebied: Rechten


* Evenementtype: Oratie

In haar rede belicht Miek Laemers het onderwijsrecht vanuit het perspectief van de rechtspleging: hoe gaan rechters om met geschillen op onderwijsterrein en met welk resultaat? Zij maakt onderscheid tussen situaties waarin rechters worden geconfronteerd met de kern van het onderwijsrecht: de onderwijsvrijheid en het gelijkheidsbeginsel, zoals neergelegd in de Grondwet en de (onderwijs)wetten en situaties die de periferie van het onderwijsrecht betreffen, zoals zuiver arbeidsrechtelijke conflicten tussen leerkrachten en het schoolbestuur. Hierop zijn veel arbeidsrechtelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing als het gaat om leerkrachten in het bijzonder onderwijs en bepalingen uit de Ambtenarenwet, ambtenarenreglementen en de Awb als het leerkrachten in het openbaar onderwijs betreft.

Doordat het onderwijsrecht een rechtsgebied is waarop verschillende deelterreinen van het recht van toepassing zijn, vindt onderwijsrechtspleging plaats door veel verschillende (rechterlijke) instanties. Op het hoogste, nationale niveau zijn dat de Raad van State, de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Hoger onderwijs. Daarnaast zijn er veel pseudo-rechterlijke instanties die (meestal in eerste instantie) bijonderwijsgeschillen beslissen: commissies van beroep voor arbeidsgeschillen in het bijzonder onderwijs, colleges van beroep voor de examens, de geschillencommissie voor medezeggenschapszaken, de Commissie gelijke behandeling etcetera. Het versnipperde rechtssysteem kan leiden tot uiteenlopende jurisprudentie. Dat roept vragen op naar de wenselijkheid van onderscheiden rechtsgangen voor openbaar en bijzonder onderwijs, onderwijsrechtelijke specialisatie en constitutionele toetsing.

Verschillen tussen rechterlijke en andere instanties op het terrein van het onderwijsrecht zijn te verklaren door het verschil in context, discipline en competenties van waaruit de rechters oordelen, maar ook door een verschil in de wijzen van rechtsvinding. Laemers vertelt over haar onderzoek naar rechtspleging in laatstgenoemde technische zin, maar uiteindelijk gaat het in het onderwijsrecht vooral om de vraag in hoeverre rechtspraak, naast wetgeving en uitvoering, onderwijsvrijheid, gelijkheid etc. realiseert c.q. beknot of verruimt. Aan de hand van enkele uitspraken laat zij zien dat de rechter de huidige, bijna honderd jaar oude tekst van artikel 23 Gw niet zonder meer toepast, maar er een bepaalde interpretatie aan geeft. Juist de mogelijkheid om onderwijswetgeving eigentijds in te kleuren, maakt het voor rechters noodzakelijk om niet alleen kennis te hebben van jurisprudentie van collega's binnen andere instanties maar ook van relevante ontwikkelingen op het brede terrein van het onderwijsrecht.
© Copyright Vrije Universiteit Amsterdam