Rijksoverheid
werkschool: de brug tussen school en werk
2
1. inleiding In deze brief reageert het kabinet op het advies `Zicht op werk, de Werkschool als werkend perspectief', van de Commissie Werkscholen, onder voorzitterschap van de heer Hans Kamps. Het rapport vindt u als bijlage 1 bij deze brief. De werkschool is bedoeld voor jongeren op het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs die niet in staat zijn een startkwalificatie te halen, maar wel op de arbeidsmarkt mee kunnen doen. De werkschool is geen school, maar een netwerk van organisaties in een arbeidsmarktregio, die samenwerken om leerlingen naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Het kabinet vindt de werkschool waardevol en denkt dat zij kan helpen om meer jongeren aan een baan te helpen, zodat zij niet afhankelijk zijn van zorg of een uitkering. 2. De weinig rooskleurige situatie van kwetsbare jongeren De werkloosheid onder jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar bedraagt 8,6 procent. Vooral jongeren zonder startkwalificatie uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs staan aan de kant. Onder hen is de werkloosheid procentueel twee keer hoger dan onder hun leeftijdsgenoten die wel een startkwalificatieniveau hebben. Ook op latere leeftijd vinden ze moeilijker werk en verliezen ze eerder hun baan. Een perspectief voor jongeren met een zwakke arbeidsmarktpositie kan en mag niet de uitkering zijn. Het is onacceptabel en onbetaalbaar dat we jongeren die wel kunnen werken direct na afronding van school richting de Wajong, de bijstand of de sociale werkvoorziening sturen. Dit kabinet wil de sterke groei van de Wajong van de afgelopen jaren tot stilstand brengen en jongeren die geen startkwalificatie kunnen halen, maar wel heel goed in staat zijn te werken, uitzicht bieden op een beter alternatief: een passende reguliere baan. De bedoeling is dat ze gaan werken naar vermogen.
a
Pagina 1 van 8
Er kan nog meer gebruik worden gemaakt van de eigen kracht van jongeren. Om nu in aanmerking te komen voor ondersteuning, is een indicatie nodig voor een voorziening als persoonsgebonden budgetten en uitkeringen. We zien dat in de zorg (jeugdzorg, AWBZ), de sociale zekerheid (de Bijstand, de Wajong en de Wet sociale werkplaatsen) en het onderwijs (passend onderwijs). Deze realiteit gaat gepaard met bureaucratie. Bovendien zijn de geleverde zorg en ondersteuning niet altijd doelmatig. Klaarblijkelijk is het voordelig om (zoveel mogelijk) jongeren als hulpbehoevend te bestempelen, ook als dat niet in hun belang is. Onderwijs voor jongeren met een beperking is in veel gevallen nog te weinig opbrengstgericht. Bedrijven zijn op dit moment nog onvoldoende in staat om deze jongeren begeleiding te bieden en zorg en begeleiding staan te vaak niet in het teken van arbeidsparticipatie. Waar samenwerking tussen partijen in de regio een grote winst kan opleveren, gebeurt dat nog onvoldoende. 3. Wat gebeurde er al? Het is van belang om te memoreren dat veel initiatieven en activiteiten plaatsvinden, die al voor een aanzienlijke verbetering zorgden. Het praktijkonderwijs is in de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso) gaat sterk vooruit, wat blijkt uit de forse daling van het aantal zeer zwakke scholen. Het project Boris, van de voormalige WEC-raad en Colo, onderzoekt of de kennis uit het beroepsonderwijs, kan bijdragen aan een betere arbeidstoeleiding in het voortgezet speciaal onderwijs. Het wetsvoorstel kwaliteit vso. Dit wetsvoorstel ter verhoging van de opbrengstgerichtheid van het voortgezet speciaal onderwijs is op 16 juni jl. aan de Tweede Kamer aangeboden. De afgelopen jaren zijn het project Stage-jobcoach en het programma `Cultuuromslag Wajong' uitgevoerd. Er is een landelijk dekkend stelsel van "Wajong-netwerken" tot stand gebracht. Op lokaal en regionaal niveau worden op tal van plekken de handen ineen geslagen, wat leidde tot bijvoorbeeld Arbeidstrainingscentra.
-
-
-
Hoewel deze initiatieven veel bereiken, is het nodig om ze te versterken en te integreren. Alle partijen moeten gericht zijn op participatie en werk, waarbij de vraag van de arbeidsmarkt centraal staat. Nodig is een goede intersectorale afstemming en een gebundelde inzet van geld en voorzieningen. 4. De commissie-Kamps over de werkschool Mogelijk zou de werkschool aan die afstemming en bundeling bij kunnen dragen. Een adviescommissie onder Hans Kamps kreeg opdracht om daar helderheid over te verschaffen. Het advies verscheen in november 2011 (zie bijlage 1) Positieve punten Het advies spreekt het kabinet op een aantal punten aan. Met de drievoudige doelstelling van de werkschool is het kabinet het vanzelfsprekend eens: · Een jongere die een baan in plaats van een uitkering krijgt;
Pagina 2 van 8
Een werkgever die een `gekwalificeerde' werknemer in dienst kan en wil nemen; · Een overheid die door een slimme inzet van middelen veel meer kan doen met minder. Daarnaast is het kabinet positief over het vertrekpunt van de werkschool, namelijk de vraag van de arbeidsmarkt. Eveneens positief is dat een groot aantal arbeidsmarktregio's belangstelling heeft voor de werkschool. Het kabinet hecht veel waarde aan de steun voor de werkschool van alle partijen die een bijdrage kunnen leveren, in het bijzonder de werkgeversorganisaties en de Stichting van de Arbeid. Minpunten en vraagtekens Het kabinet ziet de volgende minpunten en vraagtekens: · Het advies streeft naar één loket voor het bedrijfsleven. Het kabinet kan dit niet rijmen in combinatie met de selectie van leerlingen. Scholen voor praktijkonderwijs en vso zullen immers leerlingen die niet in aanmerking komen voor de werkschool, via hun eigen kanalen en netwerken blijven toeleiden naar de arbeidsmarkt. · Doordat de werkschool bemiddelt voor een bepaalde categorie leerlingen, ontstaat het risico dat andere leerlingen worden verdrongen. · Verder houdt het advies onvoldoende rekening met de (toekomstige) wettelijke taak van vso-scholen en met andere actoren die al actief zijn met arbeidstoeleiding van deze doelgroepen. Voorbeelden daarvan zijn de werkpleinen en de servicepunten die voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zijn opgericht. · Het overdragen van leerlingen naar een voorziening die zich nog niet heeft bewezen en niet onder toezicht staat is niet toegestaan. · Het overhevelen van middelen die scholen voor praktijkonderwijs en voortgezet onderwijs ontvangen naar andere (onderwijs)sectoren is niet toelaatbaar. · De in het advies bepleite ontschotting van middelen wordt grotendeels gerealiseerd door de komende wettelijke regeling `Werken naar Vermogen' die ingaat vanaf 1 januari 2013. Het is niet wenselijk tijdelijke constructies te ontwikkelen die daarop vooruitlopen. · Het creëren van een nieuwe `pool' van middelen bij een werkschool zou tot nieuwe schotten kunnen leiden; · Het kabinet acht het onwenselijk dat er een nieuwe voorziening ontstaat, naast de al bestaande voorzieningen voor kwetsbare jongeren. Gezien deze vragen bij de uitwerking en de onwenselijkheid om uitspraken te doen over een concept of voorziening, dat zich nog niet heeft bewezen, vroeg het kabinet aan de voorzitter van de voormalige commissie een voorstel uit te werken voor de introductie van de werkschool. Het voorstel moest tegemoetkomen aan een aantal bezwaren van het kabinet en antwoord geven op twee vragen: 1. Hoe kan de werkschool concreet vorm krijgen in de arbeidsmarktregio's? 2. Wat moet daar op landelijk niveau voor worden geregeld? De voorzitter van de voormalige commissie stelde daarop het projectplan op. Een samenvatting van het plan vindt u in bijlage 2. Hieronder leest u de hoofdpunten. Wat is de werkschool? De werkschool is een traject voor arbeidstoeleiding bedoeld voor jongeren op het praktijkonderwijs en het vso die niet in staat zijn een startkwalificatie te halen,
·
Pagina 3 van 8
maar wel in staat zijn op de arbeidsmarkt te participeren. aag 14, 109, 110 en 111
2011 1. In=uit Miljoenennota 2011 w.v. in=uit IF w.v. in=uit HGIS* Invulling in=uit bij Startnota 2. In=uit Startnota 3. In=uit Voorjaarsnota 2011 w.v. ingeboekte in=uit w.v. Invulling in=uit 4. Resterende in=uit Voorjaarsnota 2011 (2+3)
*
-392,5 -372 -20,5 372 -20,5 -966,5 -979,8 13,3 -987,0
De eindejaarsmarge voor de HGIS middelen en daarmee de corresponderende in=uit-taakstelling mag over drie jaren worden verspreid.
Bij Voorjaarsnota 2010 is een deel van de in=uit-taakstelling (hierna in=uit) ingeboekt in 2011, dit omdat de corresponderende eindejaarsmarge ook werd opgeboekt in 2011. Het betrof hier de eindejaarsmarge van het Infrastructuurfonds (IF). Bij Startnota is in=uit op het IF voor 2011 reeds ingevuld bij het opstellen van de budgettaire kaders. Door de in=uit op deze manier met 372 miljoen euro te verkleinen, is het risico voor de rijksbegroting kleiner geworden, immers een niet ingevulde in=uit heeft effect op het EMU saldo. Het invullen van de in=uit zit in de post overig in het tabblad Aanvullende Post in bijlage 3 van de Startnota. Bij Voorjaarsnota is een in=uit geboekt van 967 miljoen euro. Deze is gelijk aan de uitgekeerde eindejaarsmarges aan de departementale begrotingen en 13 miljoen euro die bij Voorjaarsnota is ingevuld. De totaal resterende in=uit bedraagt 987 miljoen euro, dit is de in=uit geboekt bij
Voorjaarsnota plus 20 miljoen euro die al op de Aanvullende Post stond uit vorige jaren (voor de HGIS). Deze zal worden ingevuld met de onderuitputting die zich zal manifesteren op de departementale begrotingen. Mocht de onderuitputting in 2011 kleiner zijn dan de in te vullen in=uit, dan verslechtert hierdoor het EMU-saldo.
Vraag 15 De regering meldt tegelijk een houdbaarheidstekort van 29 miljard euro en opnieuw overschrijdingen in de zorg. Bevat de houdbaarheidsberekening de veronderstelling dat de zorgpremies constant blijven als deel van de CLD? Antwoord op vraag 15 Gedurende de komende kabinetsperiode (tot 2015) volgt het CPB de huidige regelingen: de ontwikkeling van de zorgpremies wordt gekoppeld aan de geraamde zorguitgaven om het structureel saldo in 2015 te bepalen. Na 2015 gaat het CPB uit van 'constante arrangementen'. Dit betekent dat verondersteld wordt dat er op individueel niveau niets veranderd voor bijvoorbeeld de hoogte van overheidsregelingen zoals uitkeringen (relatief t.o.v. de lonen) of de hoogte van belastingen en premies (relatief t.o.v. het inkomen). De collectieve lastendruk is dus constant als percentage van het inkomen op individueel niveau. De houdbaarheidsberekening maakt daarbij geen specifieke veronderstellingen over de hoogte of aandeel van afzonderlijke componenten, zoals zorgpremies. Op macroniveau vindt als gevolg van de vergrijzing overigens wél een verschuiving plaats. Er komen meer gepensioneerden ten opzichte van het aantal werkenden waardoor de grondslag verandert: het belastbare inkomen van huishoudens neemt toe t.o.v. het bbp, en de collectieven lasten zoals bijvoorbeeld BTW-inkomsten (zie vraag 17) stijgen hierdoor eveneens t.o.v. het bbp.
Vraag 16 Kan, gelet op de gunstige ontwikkeling van de economie, worden gezegd dat het economisch beleid en het begrotingsbeleid van de afgelopen jaren een positief effect hebben gehad op de economie? Antwoord op vraag 16 Volgens de laatste raming van het CPB is de economische groei 2 procent in 2011 en 1Y procent in 2012. De economische groei is volgens de laatste raming van DNB gemiddeld 2 procent per jaar in 2011-2013. Dat is vooralsnog ruim boven de gemiddeld 1' procent per jaar waarmee in de Startnota voor de hele kabinetsperiode is gerekend. Dit zijn natuurlijk nog maar ramingen, en nog niet voor de hele kabinetsperiode, maar laten vooralsnog zien dat ook bij flinke ombuigingen de economie nog flink kan blijven groeien. Nederland profiteert daarbij vooral van de dynamiek in de wereldhandel en de gunstige ontwikkeling van de Duitse economie. De juni-raming van het CPB laat daarbij ook zien dat de groei in de jaren 2011 en 2012 breder gedragen wordt dan in 2010: de groeibijdrage vkschool. Zorgarrangementen ondersteunen immers leerlingen die dat nodig hebben, ook in hun traject naar duurzame arbeid. Ze kunnen soms ook de werkgever ondersteunen en ontzorgen. Omgekeerd kan de werkschool voor de (jeugd-) zorg een prikkel zijn om het reguliere functioneren op arbeidsmarkt en zelfstandig participeren in de maatschappij meer centraal te stellen in de ondersteuning en manier van werken. UWV De toekomstige rol van UWV voor deze leerlingen moet worden bezien in relatie tot Werken naar vermogen (zie hiervoor) en tot de wijzigingen binnen UWV zelf. Het UWV is nu een belangrijke partner voor de scholen. Veel leerlingen komen immers in de Wajong terecht. Daarom heeft het UWV de afgelopen jaren steeds sterker ingezet op preventie. Zo is een landelijk dekkend stelsel van "Wajongnetwerken" tot stand gebracht. Het UWV bezoekt scholen en spreekt met leerlingen over de tijd na school. Doel is toeleiding naar werk en werkgever. Positie bijzondere groepen De werkschool is ook van belang voor jongeren in een gesloten instelling van jeugdzorg of justitiële jeugdinrichtingen (JJI's). Ook voor deze jongeren geldt dat
Pagina 5 van 8
uitvoering gegeven moet worden aan de doelstellingen van arbeid en participatie in de maatschappij. De werkschool kan bijdragen aan het verminderen van de kans op recidive. Zij kunnen, onder bepaalde voorwaarden, bij een werkgever stage- en leerwerkplekken krijgen, afhankelijk van de fase waarin ze in hun periode van geslotenheid verkeren. Daarbij is maatwerk nodig voor de locatie waar de jongeren hun scholing ontvangen, leerwerksituaties binnen de instellingen en de periodes van externe plaatsing bij werkgevers. De werkschool zal aansluiten bij de bestaande mogelijkheden en trajecten (iedere JJI heeft een school), nazorg (de netwerk- en trajectberaden) en arbeidsparticipatie (via de inzet van Work Wise). De werkschool kan ook waardevol zijn voor jongeren die onder toezicht van de jeugdreclassering staan en zich daarbij aan bepaalde voorwaarden moeten houden. De verplichting om onderwijs of traject voor arbeidstoeleiding te volgen, kan onderdeel zijn van de afspraken met de jeugdreclassering. Dan kan aangesloten worden op de regionale werkschool. 6. Kabinetsreactie op advies commissie-Kamps Het kabinet ziet de ontwikkeling van de werkschool primair als een verantwoordelijkheid van de regionale partijen. Wel neemt het kabinet de waardevolle elementen uit het advies en het projectplan ter harte en is voornemens de landelijke ondersteunende activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling van werkscholen maximaal 3 jaar te subsidiëren. Het kabinet wil hiermee een bijdrage leveren aan de doelstelling om meer jongeren duurzaam aan een baan te helpen. Subsidiëring Landelijke ondersteunende activiteiten zullen onder coördinatie van de inmiddels opgerichte Stichting De Werkschool worden uitgevoerd. Uitgangspunt is dat de ondersteuning aansluit bij ondersteuningsbehoefte van de verschillende regio's. Het kabinet wil voor maximaal 3 jaar een subsidie van jaarlijks 1 miljoen euro ter beschikking stellen. Toekenning van de subsidie na dit kalenderjaar is mede afhankelijk van de voortgang in het eerste jaar. Dit geld komt uit de begrotingen van de volgende ministeries: - Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; - Sociale Zaken en Werkgelegenheid; - Volksgezondheid, Welzijn en Sport; - Veiligheid en Justitie. De subsidie is beschikbaar voor de volgende landelijke activiteiten: · Communicatie over de werkschool met als doel de bekendheid van het begrip werkschool bij de verschillende benodigde betrokkenen te verhogen en ze aan te zetten tot het oprichten van een regionale werkschool. · Ondersteuning bij de ontwikkeling van en kennisuitwisseling over succesvolle regionale werkschoolformules, om inzicht te krijgen in wat werkt om jongeren aan een baan te helpen die niet in staat zijn een startkwalificatie te halen.
Pagina 6 van 8
·
·
·
Ondersteuning bij de ontwikkeling van en kennisuitwisseling over succesvolle werkschoolformules voor bijzondere groepen, zoals jongeren in de jeugdzorg, jeugdinrichtingen of jeugdreclassering. Stimuleren van het maken van landelijke afspraken met bijvoorbeeld bedrijfstakken, brancheorganisaties, werkgevers en werknemers (bijv. cao-afspraken). Bevorderen van kennisdeling van goed werkende werkscholen, door systematisch monitoren en documenteren van de werkschoolinitiatieven.
Evaluatie en monitoren Om de meerwaarde van het concept werkschool aan te kunnen tonen, zal de werkschool de komende jaren onafhankelijk gemonitord en geëvalueerd worden. Dit zal gebeuren via het systematisch documenteren van de werkschoolinitiatieven en het uitzetten van een evaluatieonderzoek. Toetsing op wet- en regelgeving Zodra een regio een model of aanpak heeft ontwikkeld en de aanpak in een bepaalde staat van operationalisering en stabiliteit is en er sprake is van regionaal breed draagvlak, kan het Rijk dit model op zijn handhaafbaarheid en toelaatbaarheid toetsen. Als er knelpunten zijn, geeft het Rijk zo mogelijk aan welke oplossingen er voor die knelpunten zijn. Hoeveel regionale werkscholen komen er? Aanvankelijk dacht het kabinet aan een beperkt aantal pilots om het concept aan de praktijk te toetsen. Echter, het kabinet wil niet het grote enthousiasme in de regio's en van diverse andere actoren beteugelen door een selectie aan te brengen. Omdat het kabinet de verantwoordelijkheid, inclusief de financieringsverantwoordelijkheid, bij de regio zelf legt en er voor een beperkt aantal regio's geen uitzonderingen op wet- en regelgeving wordt gecreëerd, is er geen sprake van pilots of experimenten. Er is dus ook geen noodzaak te selecteren. Er komen dus zoveel werkscholen als er regionale initiatieven in arbeidsmarktregio's zijn. Het mbo-1 is vooralsnog geen doelgroep van de landelijke ondersteuningsactiviteiten van de werkschool. Pas na evaluatie van de werkschool wordt bekeken of het mbo-1 bij de landelijke ondersteuningsactiviteiten betrokken wordt. Uiteraard kan een roc op verzoek van bijvoorbeeld een school voor praktijkonderwijs (pro) of voortgezet speciaal onderwijs (vso) wel betrokken worden bij de werkschool. 7. Het vervolg Het kabinet verwacht dat de werkschool de arbeidstoeleiding zal versterken en wenst Stichting de Werkschool veel succes bij het realiseren van haar ambities. Het kabinet denkt dat de werkschool gemeenten kan helpen om te anticiperen op de integrale verantwoordelijkheid die zij met de aanstaande decentralisaties naar verwachting zullen krijgen.
Pagina 7 van 8
Het kabinet is op voorhand bijzonder ingenomen met de steun van werkgeverszijde en hoopt dat er veel dynamiek in regio's gaat ontstaan.
Mede namens staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom
Pagina 8 van 8
---- --