Rijksoverheid


32 780 VIII

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Verslag houdende lijst van vragen en antwoorden

nr.

Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn) De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (32 780 VIII, nr. 1) De daarop door de minister gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van Bochove Adjunct-griffier van de commissie Janssen Nr Vraag Blz van 1 Dekt de genoemde Kwaliteitsimpuls in paragraaf 2.1.1 onder punt 3 de opwaartse mutaties in leerlingenaantallen? De mutaties in de leerlingaantallen worden gedekt door de enveloppe kwaliteitsimpuls/ramingsrisico en de ramingsbijstelling studiefinanciering. 2 Waaruit bestaan de tegenvallers op de leerling-volume referentieraming 2011 en kan dat gespecificeerd worden per onderwijssoort? Primair onderwijs (po) De mutaties in het primair onderwijs zijn zeer gering. Voortgezet onderwijs (vo) Het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is gestegen. Hierbij zijn er vooral meer leerlingen in het eerste leerjaar ingestroomd. Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs die hun diploma hebben gehaald is iets lager dan voorspeld, waardoor leerlingen langer in het voortgezet onderwijs blijven. Mbo De stijging wordt vooral verklaard door toename van het aantal deelnemers aan de voltijdberoepsopleidende leerweg (bol). Hbo en wo Zowel in het Hbo als het Wo stijgen de aantallen studenten. 3 Waaruit bestaan de mee- en tegenvallers van de ramingsbijstelling studiefinanciering en waarom is dit kasritme ongelijkmatig? De ramingsbijstelling studiefinanciering is het saldo van de kaderrelevante autonome mutaties op de uitgaven en ontvangsten van de artikelen 11 (Studiefinanciering), 12 (WTOS) en 13 (Lesgeld). Het kasritme over de jaren heen is onregelmatig, omdat de ramingsbijstelling de optelsom is van ongelijksoortige uitgaven- en ontvangstenposten. Op artikel 11 ontstaan meevallers op de relevante uitgaven voor de basis ­ en aanvullende beurs (vooral bij de omzettingen en de aanvullende beurs in het giftregime), tegenvallers bij de reisvoorziening en door toegenomen afboeking van vorderingen (oninbaarheid/kwijtschelding studieschuld door draagkrachtregeling).Voor artikel 11 zijn extra ontvangsten geraamd, voor artikel 12 en 13 tegenvallende ontvangsten. De relevante uitgaven op artikel 13 laten geen substantiële mutaties zien, op artikel 12 worden met name extra uitgaven verwacht voor de regeling vo18+. 3 3 3 tot

EDOC-#309699-v4-Antwoorden_op_Kamervragen_1e_suppletoire_wet_2011.DOC


1/5



4

Hoe verhouden de mee- en tegenvallers van de leerlingramingen en de studiefinancieringsramingen tot het kastritme in de verticale toelichting? De mee- en tegenvallers in de leerlingenraming en de studiefinancieringsramingen komen overeen in de eerste suppletoire begroting en de verticale toelichting. Het verschil zit in het feit dat in de tabel van de eerste suppletoire begroting het saldo van de uitgaven en ontvangsten wordt weergegeven. In de verticale toelichting worden de uitgaven en ontvangsten apart gepresenteerd.


3

5

Welke nieuwe inzichten maken deze bijstellingen van de ramingen noodzakelijk, mede gezien de eerdere ramingbijstellingen in het jaarverslag 2010? In het jaarverslag wordt de raming van de leerlingen en studenten niet bijgesteld, daarin worden alleen realisaties opgenomen. Het bijstellen van de ramingen gebeurt jaarlijks ten behoeve van de Voorjaarsnotabesluitvorming. Daarbij worden onder meer de volgende gegevens betrokken: de bevolkingsontwikkeling, deelnameontwikkeling en doorstroomgegevens.

3

6

Hoe verhouden deze ramingbijstellingen zich tot de wijze van ramen van het aantal leerlingen, studiebeurzen en studenten? Moet de methode aangepast worden? Zoals bij iedere raming zijn er ook bij de Referentieraming jaarlijks mee- en tegenvallers. Dit leidt echter niet tot bijstelling van de ramingsmethode. Het onderliggende leerlingstroommodel voldoet nog steeds, ook naar het oordeel van de externe Adviescommissie Leerlingen- en Studentenramingen (ALS). Wel wordt nog gestreefd naar een verbetering van de gegevensbasis van het model, dit wordt nu mogelijk door de invoering van het onderwijsnummer in het primair onderwijs en door een nieuw ramingsysteem dat nog beter gebruik maakt van de beschikbare leerlingen/studenten-stroomgegevens.

3

7

Hoe verhoudt het gelijkmatige kasritme bij de ontvangsten ramingsbijstelling van de studiefinanciering zich tot het ongelijkmatige kasritme bij de bijstelling aan de uitgavenzijde? De uitgaven en ontvangsten moeten los van elkaar worden bezien. Het betreft andere groepen en andere instrumenten. De ontvangsten hangen samen met terugbetaling van studieleningen door oud-studenten. De uitgaven betreffen huidige studerenden en zijn de optelsom van diverse instrumenten, zoals basis- en aanvullende beurs als gift en de reisvoorziening. De ramingsbijstelling van de ontvangsten vertoont over de jaren een gelijkmatig karakter, omdat de onderliggende grootheden (vorderingstanden) een gelijkmatig karakter hebben en ze onderling verwant zijn. Het kasritme van de uitgavenmutatie is onregelmatig, omdat de ramingsbijstelling de optelsom is van ongelijksoortige uitgavenposten.

3

8

Zijn er aanwijsbare oorzaken voor de stijging van de verblijfsduur in het voortgezet onderwijs? Zo ja, welke zijn dat dan? Een van de oorzaken voor de stijging van de verblijfsduur in het voortgezet onderwijs is het feit dat steeds meer leerlingen kiezen voor het havo/vwo in plaats van het vmbo. Daarnaast blijkt in recente jaren het zittenblijven weer iets toe te nemen.


4

9

Welke tegenvallers doen zich voor met betrekking tot de OV-studentenkaart? De relevante uitgaven voor de reisvoorziening zijn in hoofdzaak het saldo van drie posten. Dit zijn een hogere vergoeding aan de OV-bedrijven, een tegenvaller bij de omzetting van eerder toegekende prestatiebeurs in gift en een tegenvaller bij de OV-kaart die als prestatiebeurs wordt toegekend en die boekhoudkundig in mindering wordt gebracht op de relevante uitgaven. Er ontstaan structureel meeruitgaven op de vergoeding aan de OV-bedrijven. In 2010 zijn de kaartprijzen opnieuw bepaald op basis van een onderzoek naar het reisgedrag van studenten. Dat heeft geleid tot een contractueel verplichte prijsstijging. Daarnaast is op basis van realisatiecijfers de verhouding tussen week- en weekendkaarten aangepast. Nu wordt rekening gehouden met een hoger percentage van de duurdere weekkaart.

4

10

Wat gaan de gevolgen zijn voor aankomende studenten wanneer de raming van de uitgaven voor de studiefinanciering vanaf 2015 gaat tegenvallen?

4

EDOC-#309699-v4-Antwoorden_op_Kamervragen_1e_suppletoire_wet_2011.DOC


2/5